Een minder bekend facet van Johan Daisne is dat hij ook filmcriticus was. Al was Daisne volgens Michel Apers van het Filmmuseum eerder vol lof over een smartlappenfilm en ergerde hij zich over existentialistische of contestatiefilms. Veelzeggend is een overdruk uit het reeds lang ter ziele gegane weekblad Cinema met als titel “Bergman of… Barabas”.

Daarnaast was Daisne, steeds volgens Apers, wel tolerant tegenover homofiele relaties. “Vooral Thérèse en Isabelle van Radley Metzger uit 1966 vond hij een meesterwerk, wat des te merkwaardiger was omdat zijn eerste vrouw hem heeft verlaten voor een andere vrouw. (…) Voor Daisne bestonden er een handvol perfecte meesterwerken van films. Eén daarvan was Wälsungenblut van Rolf Thiele uit 1965. Het is een incest-verhaal, maar Daisne schreef pagina’s lyrische volzinnen over de aristocratische, absolute liefde die hij in die film vond. Dat het om incest ging was niet belangrijk, want het ging om iets Hogers.”
In 1990 liet de weduwe van Daisne zijn hele filmarchief na aan de Gentse universiteit, met name aan Sylvia Van Peteghem. Deze riep (oh ironie) de hulp in van Michel Apers om het geheel voor het grote publiek te ontsluiten. Het dient echter gezegd dat Apers destijds zijn licentiaatsverhandeling voor de Germaanse Filologie had gemaakt met als onderwerp “De filmatieken van Johan Daisne”.
Michel Apers: “Ik schreef die thesis twintig jaar geleden, op een ogenblik dat de reputatie van Daisne als filmcriticus erg betwist werd, om niet te zeggen dat er op hem neergekeken werd. Die thesis was intussen al lang vergeten, tot ik betrokken werd bij dat archief. Alleen al het openmaken van dat on-academische, sterk persoonlijke resultaat van een leven lang verzamelen, was een ervaring. Want Daisne hield letterlijk àlles bij.”
Dat dient men ook letterlijk op te nemen, zodat ik hier geen opsomming ga geven van wat er allemaal in zijn archief stak, maar dat er ook brieven bij waren, geschreven door Federico Fellini, François Truffaut of Marlène Dietrich verdient natuurlijk wél een aparte vermelding.
Vooral een brief van deze laatste moet voor Daisne iets heel speciaals zijn geweest. Nogmaals Michel Apers: “Daisne speelt voortdurend met de idee van absolute schoonheid, absolute goedheid, absolute liefde. De volmaaktheid kortom. Die absolute ideeën bestonden wérkelijk voor hem, het gewone dagelijkse leven was daar maar een flauwe afspiegeling van. Maar het absolute kon wel gestalte krijgen in de cinema. Dat heeft hij bijvoorbeeld duidelijk gemaakt in zijn kijk op een aantal actrices die hij verafgoodde, zoals Marlène Dietrich en Greta Garbo. Dat waren écht godinnen van het witte doek voor hem. Over Garbo schreef hij ooit een essay met als titel ‘Garbo, een droom die heeft geademd’. De droom heeft echt bestaan, omdat Garbo echt geleefd heeft. Cinema had voor Daisne een heel duidelijke functie: het was het medium van de droom. Je kan al raden dat hij steigerde met de komst van de moderne cinema.”
“Met het naoorlogse Italiaanse realisme kon Daisne nog om,”
gaat Apers verder. “Maar met de opkomst van het existentialisme in de film, zoals ‘Als in een duistere spiegel’ van Ingmar Bergman, had hij het heel moeilijk. Hij spuwde die film echt uit en vergeleek hem zelfs met het Hollywood-bijbelepos ‘Barabbas’ van Richard Fleischer. Beide films zag hij in dezelfde week, en ze draaiden toevallig om hetzelfde thema: de afwezigheid van God bij Bergman, de boef die God ontdekt in de peplumfilm van Fleischer. Daisne gebruikte ‘Barabbas’ om Bergman af te breken. Dat was een ondenkbare vorm van filmkritiek in die tijd, maar hij dééd het.”
Maar daarmee hield het niet op. Daisne had nog veel méér moeite “met mensen als Godard die vlakaf zei: ‘Le cinéma, c’est la vérité.’ Daisne zelf zei: ‘Le cinéma c’est la vie à une pellicule près’. Het verschil tussen cinema en het leven is enkel de strook pellicule. En precies daardoor wordt cinema méér dan het leven.”
Na « Het ironische van de ironie » van Harry Mulisch werden die kritieken van Daisne als een deeltje uit de interessante Marginaal-reeks van Manteau uitgegeven. Dergelijke kleine boekjes die men tijdens één (weliswaar lange) treinrit kan uitlezen zijn steeds welkom.
Deze keer is de keuze echter niet zo gelukkig. « Bloed op het witte doek » is een verzameling van 21 filmkritieken, alle thrillers.
Wellicht wordt deze uitgave gerechtvaardigd door het feit dat Daisne een literator is. Nochtans is dit geen garantie. Daisnes kritieken zijn niet beter dan die van (naam naar keuze zelf invullen), integendeel misschien zelfs. Meestal beperkt hij zich immers tot de korte inhoud met daar dan een aantal tussenzinnen in rondgestrooid, waarbij hij de m.i. onvergeeflijke fout begaat de ontknoping ook te . Bovendien stoorden mij vele taalfouten. Daar het vooral constructiefouten waren, neem ik aan dat het hier geen drukfouten betrof.
Toch is niet àlles negatief (toch niet in mijn ogen alleszins). Zo gaat Apers verder: “In die gloriejaren bestond de term ‘cinefiel’ niet, er werd nog geen onderscheid gemaakt tussen de gewone cinema-bezoeker en de cinefiel. Wie naar de bioscoop ging, hield zonder scrupules van het medium. een heel andere situatie dan nu, waar je enerzijds de ‘domme’ massa hebt die naar de commerciële films gaat kijken, en anderzijds de cultuurmens die de ‘betere film’ tot zich neemt. De ouder wordende Daisne maakte die evolutie mee en was er het hart van in: hij vond dat de cinema te elitair, te kritisch en te cryptisch was geworden.”
Merkwaardig genoeg komt dit helemaal overeen met mijn houding tegenover de popmuziek. Die heeft in mijn ogen als culminatiepunt de jaren zestig, de zogenaamde “golden sixties” (waarvan Daisne het contestataire karakter hartstochtig verfoeide, maar kom). Er werd prachtige muziek gemaakt (veel meer dan in de jazz of in de hedendaagse “klassieke” muziek die alle twee in een impasse zaten) en die muziek stond ook in de hitparade. Met andere woorden, er was geen onderscheid tussen de artistieke appreciatie en de aanvaarding door de “massa”. Tot op het einde van de jaren zestig de “progressieve elpeepop” ontstond, die ik toen hevig onderschreef, maar waarvan ik nu de opgeblazenheid en de onechtheid inzie, en de twee opvattingen onherstelbaar uit elkaar gingen. De punks reageerden nog tegen die “progressieve” groepen door een terugkeer naar de extreme eenvoud, vandaar allicht dat ik ze zo hartstochtelijk afwees (was mijn toenmalige idool Rod Stewart niet zowat hun icoon van slechte smaak?), maar ook de massa wees natuurlijk een zo extreme levensvisie af en drukte in een stevige omarming iemand als Eddy Wally aan z’n boezem.
Wat is er trouwens verkéérd aan Eddy Wally? En in de geest van die vergevensgezindheid kan ik dan toch nog besluiten met Johan Daisne alsnog te vergeven voor het kwaad dat hij de mensheid heeft aangedaan. (Als ik hier een smiley kon plaatsen, dan dééd ik het natuurlijk.)

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.