Vandaag is het precies vijftig jaar geleden dat Jempi Monseré in Leicester wereldkampioen werd bij de profs vóór de Deen Leif Mortensen en de Italiaan Felice Gimondi.

14 Jempi Monseré

Ik herinner me nog altijd hoe Mortensen op het podium tegen Monseré teken doet dat nu de rollen omgekeerd waren. Want inderdaad, een jaar eerder waren zij in Brno ook één en twee geworden bij de amateurs, maar dan wel in omgekeerde volgorde. Een ander onvergetelijk moment uit de wedstrijd is de bondscoach van België (wie was dat toen?) die naast Monseré komt rijden om deze tot “voorzichtigheid” aan te manen als hij reeds vroeg in de aanval trekt. Waarop Monseré de onvergetelijke woorden spreekt: “Denkt ge dat er soms maar één coureur is misschien?”, doelend uiteraard op Eddy Merckx, die de kopman was van de Belgische ploeg. Een half jaar later zou Jempi Monseré helaas omkomen tijdens een kermiskoers in Retie. Korte tijd nadien draaiden Robbe De Hert, Guido Henderickx en Jan Emiel Daele hierover de schandaaldocumentaire ‘Dood van een sandwichman’. In 1977 werd deze documentaire in Temse vertoond, gevolgd door een debat waaraan o.a. José De Cauwer en Franky De Gendt deelnamen. Ik schreef hierover volgend verslag in het lokale weekblad De Voorpost…

De Culturele Centrale van Temse mocht zich vorige week vrijdag terecht in de handen wrijven dat ze José De Cauwer hadden uitgenodigd in café De Sportvrienden om deel te nemen aan het debat dat volgde op de vertoning van de film ‘Dood van een sandwichman’ van Robbe De Hert, Guido Henderickx en Jan Emiel Daele. Oorspronkelijk hadden zij immers ook nog Robbe De Hert zelf, beroepsrenner Marc Dierickx en liefhebber Jan Bogaert uitgenodigd. Deze waren echter niet komen opdagen, evenmin als ‘het grote publiek’. Toch werd het een geanimeerde discussie, vooral dus dankzij de reeds genoemde José De Cauwer, die bijna niet te stuiten was in zijn woordenvloed, maar ook dankzij die andere beroepsrenner (ex-ploegmaat van José) Franky De Gendt en een jongen van de vzw ‘De Andere Film’ die de ondankbare taak op zich had genomen Robbe De Hert te vervangen.
Ondankbaar, inderdaad, want de film ‘Dood van een sandwichman’, eigenlijk uitsluitend een aantal negatieve kanttekeningen bij de begrafenisplechtigheid van de zeer jong verongelukte wereldkampioen Jean-Pierre Monseré, was van die aard om heel wat kwaad bloed te zetten bij de aanwezige wielerliefhebbers. Op uitzondering van een paar dronken marginale figuren die gelukkig snel van het toneel verdwenen, waren immers alle aanwezigen het erover eens dat er inderdaad hier en daar kan en moet worden gesaneerd in de wielersport, maar de film van het trio De Hert-Henderickx-Daele miste hiervoor ook maar de minste feeling. Om iets gezond te kunnen maken moet men op zijn minst een greintje liefde hebben ervoor. En liefde voor de wielersport was deze heren zeer zeker vreemd.
Het is wel juist dat sommige uitwassen schandalig zijn, zoals ze wilden aantonen, de manier waarop ze te werk zijn gegaan, was echter zeker even walgelijk. Hetzelfde vond ik trouwens van de illustratie die veertien dagen geleden in De Voorpost verscheen naar aanleiding van de aankondiging van de film.
Over Guido Hendrickx heb ik al twee kolommen boze woorden geschreven in ‘Hebjetgezien’ (mijn wekelijks televisierubriekje in De Voorpost, RDS) nadat zijn film ‘De Verbrande Brug’ op televisie was vertoond. Ook ‘De Sandwichman’ is op het BRT-scherm geweest en hierbij is de vraag naar het hoe en het waarom nog indringender.
Deze film is inderdaad ook gewoon technisch van erg zwakke kwaliteit. Hij werd gedraaid toen Robbe De Hert financieel in het slop zat bij het draaien van zijn (alvast betere) film ‘Camera Sutra’ en het ziet er dik naar uit dat Robbe geroken heeft dat hij zonder zijn (trotzkistische) principes te verloochenen hier toch enige poen kon uit slaan. Zijn ethiek was dus even bedenkelijk als die van de vrouw die foto’s van Jempi verkocht op de begrafenis.
Dezelfde kritiek geldt scenarist Jan Emiel Daele. Althans, zo stond het op de generiek. In werkelijkheid was er van een degelijk scenario amper sprake. Daele is de auteur van een ophefmakend boek over doping in de wielersport dat ik jammer genoeg nog niet heb gelezen. Ik zeg jammer genoeg, omdat ik de positie van Daele niet helemaal begrijp. Hij is de enige van het trio die mogelijkerwijze wél enige belangstelling kan hebben gehad voor de wielersport. Tijdens de traditionele jaarlijkse wielerwedstrijd voor literatoren was Jan Emiel Daele immers de grootste concurrent van Paul Snoek, onze fysiek meest op punt staande auteur.
Wàs, jawel, want ondertussen is Jan Emiel Daele in tragische omstandigheden om het leven gekomen (zelfmoord nadat hij zijn vrouw in een vlaag van jaloersheid had vermoord). Hierover zijn destijds in de pers (met name in ‘De Post’) nogal onsmakelijke stukjes verschenen en terecht rezen de haren van de vrienden van Daele ten berge. Maar wat moeten de vele mensen die de sympathieke Jean-Pierre Monseré in hun hart droegen dan van déze film zeggen?
Zoals gezegd voerde de dertigjarige beroepsrenner uit Temse, José De Cauwer nadien het hoge woord. José mag dan, nu hij samen met zijn kopman en boezemvriend Hennie Kuiper naar Peugeot is overgestapt, zijn Hollandse tijd verloochenen, hij zal toch moeten beamen dat de dagelijkse omgang met taalvaardige Nederlanders als Peter Post, Gerben Karstens en Gerrie Kneteman zijn spreekvaardigheid ten zeerste ten goede is gekomen, zoals een luciede toehoorder opmerkte. Velen zullen trouwens wellicht reeds deze bedenking hebben gemaakt toen ze De Cauwer op het einde van de Ronde van Frankrijk van vorig jaar een uitvoerige analyse van de voorbije Tour hoorden maken, hierin aangemoedigd door een zeer alerte Jan Wauters, die altijd wel weet welke renners hij moet aanspreken om zinnige commentaren aan te ontlokken. En dat zijn daarom niet altijd die met de rapste benen…
Franky De Gendt bleek eerder schuchter van aard te zijn (ook hij werd ooit door Mark Stassijns op de radio aan de tand gevoeld toen hij in de Tour door diarree naar huis werd gereden; dit interview is eveneens legendarisch, maar dan alvast niet door een woordendiarree van Franky, RDS), maar wàt hij zei, sneed wel hout. Hij was ontvankelijker voor kritiek op de wielersport dan zijn vroegere ploegmaat, wat deze soms deed opvliegen nog vóór Franky uitgesproken was. Op één punt verschilden José en Franky trouwens zeer sterk van mening en dat was over het toekennen van een bestaansminimum aan wielrenners die door gebrek aan capaciteiten hier niet aan toe waren. Franky was daar voor, José ertegen. Iedereen was het er echter wel over eens dat het sociaal statuut van een wielrenner nog verder moet worden uitgediept, zodat hij van alle sociale voordelen kwan genieten, bijvoorbeeld wanneer hij door een fysisch letsel zijn beroep niet kan uitoefenen.
De mensen van De Andere Film verklaarden hun doel bereikt te hebben, namelijk dat de aanwezige sportliefhebbers hun lievelingssport en de maatschappij waarin deze ingebed is kritischer bekeken en openlijk hierover discussieerden. Inderdaad, maar het ware toch beter geweest indien de afgevaardigden van D.A.F. Zelf een beetje meer op de hoogte waren van de geplogenheden binnen het wielrennen. Ook distancieerden zij zich soms van de film (wat begrijpelijk was).
De toeschouwers tenslotte brachten inderdaad zeer interessante vragen en onderwerpen aan. Door een betere sportjournalistiek op radio en televisie is er blijkbaar een gevoelige vergroting van de bewustwording van de sportliefhebbers ontstaan. Een hartverwarmende vaststelling!

3 gedachtes over “Jempi Monseré (1948-1971)

  1. Dag Ronny
    Heb jij het e-mailadres van Heirbrant Serge? En bij uitbreiding, heb je een lijstje met oud-studenten van Schrickx aan wie ik een vragenlijstje kan sturen? En laatste vraag: ken jij de whereabouts van Bodil Sommer?

    Geliked door 1 persoon

  2. Het boek ‘De dood van Jempi’ staat in mijn bibliotheek bij de categorie ‘Sensatiebrol’ samen met nog enkele andere boeken zoals ‘Doping’ van Jean Nelissen, ‘Renners spreken vrijuit over de Wielersport’ van eveneens Jan Emiel Daele, ‘De Memoires van een Wielerverzorger’ van Jef d’Hont, ‘Het feest van list en bedrog’ van Herman Chevrolet, ‘Dossier Doping’ van K. Van Assche, ‘Het Dossier B.R.’ Beroepsrenner van Alex Van Haecke, ’25 jaar Doping’ van Theo Koomen, ‘Guillaume Driessens zegt alles!’ en ‘De Flandriens’ van Stan Lauryssens.
    Let wel, ik sluit mijn ogen niet voor bepaalde wantoestanden binnen de de wielersport van de jaren 50-60-70 (en misschien nu ook nog). Maar ik heb iets tegen sensatieliteratuur waarbij het dikwijls neerkomt dat men iets neerschrijft dat men horen zeggen heeft an iemand die het zien zeggen heeft. M.a.w. geen of te weinig fact checking, geen namen, geen harde feiten.
    Als het om doping gaat is er maar een boek dat telt (en ik weiger nog te discussiëren over doping met mensen die dit niet gelezen hebben) nl. ‘Wie gelooft die coureurs nog?’ van Hans Vandeweghe.
    Ik heb indertijd een kort maar aangenaam telefoongesprek gehad met Hans met een vage belofte van elkaar eens te ontmoeten (het is er jammer genoeg nooit van gekomen). Maar in mij ogen is hij (voorlopig) de enige die ik ken die met kennis van zaken hierover spreekt.

    Wat betreft de combine en zo, dan kan ik alleen maar het boekje ‘Een wielrenner die rijdt steekt zijn hand niet op’ van Gijs Zandbergen en Wout Koster aanraden. Eenvoudig maar enkele renners (met naam en toenaam) zijn er zeer eerlijk in.
    Of spreek eens een namiddag af met Jaak De Boever. Eerlijke verhalen uit het peloton en je ligt in een deuk van het lachen.

    Niettemin zou ik bovenstaande vermelde film wel eens willen zien. Zal wel niet te vinden zijn op internet vrees ik.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.