Vandaag is het 35 jaar geleden dat ik naar een vergadering ben gegaan van “Journalisten publiceren zelf”, een Gentse vereniging met als voorzitter Michel Casteels en verder o.a. Laurens De Keyzer en Jef Rosiers. Ik weet niet wat er van die vereniging is geworden (alhoewel ik mezelf had aangesloten, heb ik er nooit meer iets van gehoord), maar een jaar later had ik een gesprek met Michel Casteels (1917-1996) voor onze rubriek “Aan het lijntje” en komt het onderwerp zijdelings ter sprake…
Hierboven had ook Piet Korrel kunnen staan. Of nog zowat dertig andere pseudoniemen, gebruikt in bijna evenveel bladen. De Gentse journalist Michel Casteels is wat men noemt een levende legende. Wie hem ’s avonds tegen het lijf liep in een of andere bruine kroeg, mocht rekenen op een spitant verhaal over de wielersport, de bokswereld of de fameuze Sleutelclub in Eeklo. Niet zelden werd dat verhaal trouwens doorgespoeld met een borrel. Want op het einde van zijn leven was Michel eerder bekend als Piet Borrel dan als Piet Korrel. Hoe is dat eigenlijk gekomen ? We belden hem op, een namiddag in 1986, als hij aan zijn eerste borrel toe is. Zó laat ?
Michel Casteels : Gewoonlijk begin ik inderdaad rond elf uur en dan ééntje per uur of om het half uur als ik aan het schrijven ben. Maar nu lig ik nog op mijn bed te bekomen van voetbalgenot. Overgoten met jenever natuurlijk, zo tussen 35 en 38°. Nu is Filliers mijn merk, maar vroeger kenden de mensen niets anders dan Horebeke, dat was de café-jenever bij uitstek, tot Van der Velde het in zijn hoofd kreeg om de metserscognac, want zo noemde men een borrel omdat de bouwvakkers zich geen cognac konden permitteren, te verbannen. Dat zijn van die mooie uitdrukkingen die ik heb onthouden, zoals ook nog « een witte boterham ». Schoon hé ? Daar zit folklore in, een heel sociaal leven. Maar bon, wat moet ge eigenlijk weten van mij ?
— Hoe het komt dat u zo met jenever wordt vereenzelvigd…
M.C. : Dat is nog niet lang. Misschien ligt dat aan mijn neus die zo stillekens aan de kleur krijgt van… ‘k zou niet zeggen een tomaat, maar ’t scheelt toch niet veel. Neenee, hoe is dat gebeurd ? Men heeft mij peter gemaakt van ’t Druppelkot aan de Groentenmarkt, wellicht omdat ik voordien op een voorstelling van vele biersoorten mijn afkeer voor bier ten voordele van jenever heb laten blijken. Maar dat was Spielerei. Toch heeft men daaruit besloten dat ik een fan ben van jenever, wat ik dan ook openlijk heb verklaard in stadsbladen als « Metro » of « De Dulle Draak » en nu ben ik het boegbeeld van de jenever, inderdaad. ’t Is geen referentie akkoord, maar kom, de anderen drinken toch ook bier. Vroeger, toen ik het mij kon permitteren met de centen van « Het Laatste Nieuws », dronk ik whisky, maar daar werd ik verbaal agressief van. En dan ben ik overgeschakeld op jenever waar ik veel kan van drinken zonder agressief te worden, maar eerder melancholisch.
— Een druppel verdriet…
M.C. : Zoiets ja. Telkens als ik thuis kom met jenever op, speel ik hier op mijn eentje triestige platen.
— Uw beroep zal er ook wel voor iets tussenzitten ?
M.C. : Zo ben ik beginnen drinken, uiteraard.
— En als u schrijft, verdubbelt u uw dosis ?
M.C. : En roken ! Afwisselend pijp en sigaar.
— Dat zou uit nervositeit kunnen zijn, maar die jenever, is dat voor de inspiratie ?
M.C. : Nee. Ik ken wél collega’s die rode wijn moeten drinken om te kunnen schrijven. En Polleke Pluym van de « Vooruit » moet altijd vijf, zes tassen thee binnen hebben. Als ik een borrel of vijf, zes op heb, dan gaat het ook wel vlotter, ja. Dan sijpelt er in de tekst ook een beetje melancholie. De jenever kruipt dan tussen de toetsen van de schrijfmachine.
— Sommige mensen drinken vóór de middag uitsluitend jonge jenever…
M.C. : Ik verkies oude. Omdat die sterker is. Van jonge jenever wordt men niet vlug genoeg dronken, dat drink ik gelijk pompwater. En dat is kostelijk, want als je er veel kunt van drinken, moet je veel betalen.
— Een laatste vraagje. Geregeld duiken er in de Oeral of andere verafgelegen gebieden plotseling heel oude knarren op en als men die dan vraagt hoe het komt dat ze zo oud zijn kunnen worden, blijkt vaak datze hun hele leven lang veel hebben gedronken, goed gegeten en achter de vrouwtjes aangezeten…
M.C. : Dat is niet enkel in de Oeral zo, hoor, mijn kop eraf als je in alle bejaardenhuizen in Vlaanderen drie oudjes kunt vinden die géén druppels drinken. En wat mezelf betreft, als ik ziek ben, dan is het aan mijn lever, maar als ik dan nog iets méér drink, dan verzuip ik dat. Dan ligt mijn lever in de pekel en gaat het over. Mijn peter is lang geleden gestorven in zo’n gesticht toen hij 81 was. Toen de directeur ons liet weten dat we zijn kastje mochten komen openmaken, was dat een plechtig moment. Mijn vader dacht : wat zal ik daar allemaal vinden ? Wel, zijn identiteitskaart en een liter jenever. Dat was al.
Wat een ontnuchtering, zouden we kunnen zeggen om dit cursiefje á la Piet Korrel waardig te besluiten.
Referentie
Jan Draad, Michel Casteels aan het lijntje, De Rode Vaan nr.26 van 1986