Nooit zo’n fan geweest van kermissen of pretparken. Hoewel ik in de beginperiode van mijn leven, de allereerste dan, toch enkele keren werd meegenomen naar het Melipark dat toen nog slechts met een sprookjesbos, een speeltuin en enkele dieren kon uitpakken. De honing, de bijtjes, en de flamingo’s. Veel herinneringen hou ik er, gelukkig misschien, niet aan over.
Die bewaar ik wel aan enkele bezoeken aan de kermis in onze stad (Sint-Niklaas). Je had er meerdere trouwens, zo dient er zo nodig ook in mei met toeters en bellen, met de geur van oliebollen en het donderend lawaai van de autoscooter de lente aangekondigd te worden op het marktplein. Mij viel evenwel het twijfelachtig genoegen te beurt meegesleept te worden, begin december, naar de onvolprezen jaarmarkt. Traditie. Die ik dankte aan de familie van mijn vader. Met op kop, gezien hij – toen enige bezitter van een auto – chauffeur was, een broer van pa, toevallig ook mijn peter. Die gezien onze relatie en zijn liefde voor mij deze opportuniteit niet wou laten voorbijgaan: met zijn petekind naar de kermis, hem eens lekker verwennen! Hij had beter moeten weten… Met opa op kop, geflankeerd door mijn verwekker en twee enthousiaste broers die voor dit grootse evenement een snipperdag hadden genomen (het was de tijd dat er van dorp naar dorp gereisd werd om jaarmarkten te vieren en waar die familie woonde vierde die traditie nog hoogtij blijkbaar) kwam het feestcomité met mijn peter als voorzitter mij om 16u aan de schoolpoort afhalen. Ik was verwittigd want de olijke bende had er ‘een dagje’ van gemaakt: eerst naar de tentoongestelde beesten (koeien, paarden) gaan kijken, de inwendige mens bevloeien, in onze huiselijke kring middagmalen (in luidruchtige kermissfeer reeds), en dan een voorproefje van kermis annex drankgelegenheden tot het uur U zijnde mijn fatale moment. Ik was dus op mijn hoede. En onderging. Het lawaai. De kleuren. De geuren of botsende stanken. En vooral het aandringen van de volwassenen opdat ik me toch asjeblief zou vermaken. Want me amuseren, dat was toch hét doel van deze tocht langsheen de kraampjes, daarom wrongen we ons door deze roepende massa, dat was toch de reden waarom we dit duwen en trekken trotseerden. Ik moest en zou pret maken. Mijn peter zou zijn geldbeugel boven halen. En concurrerend zou ook opa in zijn zak schieten. Een glimlach op mijn gelaat wilden ze zien. Want kijk eens: het kindermolentje! Of nee, de botsauto. Liever een spelletje. Eendjes? Dan maar de tombola. En deze, aan een touwtje trekken, altijd prijs. Bij deze twee knikte ik dan maar toegeeflijk ja. Ik moest toch wàt… Het schietkraam was een stop voor de volwassenen: mijn peter posteerde mij naast zich, een raak schot leverde een foto op – ik bezit dat kiekje nog, een flash van ons beide, hij iets heldhaftiger dan ik. Ah het spel met de levende beestjes, de ratjes… nu zou ik het allicht zielig vinden, toen niet, de ooms evenmin dus iedereen kocht loten en ik kreeg ook een biljet in de knuist gestopt. Afwachten of het beestje zijn toevlucht zou zoeken in het poortje met mijn nummer? Spanning verzekerd! Whatever… van één der kansspelen sleepte ik hoe dan ook wel iets in de wacht. Het stelde nooit veel voor. Speelgoed dat dadelijk stuk was of mij niet boeide. Of een lelijk voorwerp dat jarenlang een doorn in het oog zou blijven van huisgenoten, familie, buren, vrienden, enfin wie ook van de maatschappij die onze woning frequenteerde en een gezonde kijk had op het leven. Indien ik ooit in de hel beland zal het zijn omdat ik zo een stenen, niet bepaald over het hoofd teziene, olifant in de wacht sleepte, een actief uurwerk in zijn buik geplant, die oh ramp de ouderlijke schoorsteenmantel zou ontsieren. Ergernis. Dat wat de pret betreft, richting voeding dan maar.
De pomme d’amour, zo’n vuurrode geglazuurde mierzoete bol, kleverig, en dan zou je ook nog een appel moeten opknabbelen – dat leek mij een beproeving. Mogelijk huiverde ik ook: visioen van de blinkend opgepoetste appel van Sneeuwwitje die mij een nachtmerrie bezorgde. Nee. Plakkerig spul, wat te zeggen over de suikerspin. Geen denken aan, om mijn snoet te overdekken met die fijne draadjes terwijl je in het luchtledige hapt – bovendien de naam, met mijn fobie voor spinnen, zal ik me in zo’n ding verlustigen… Het groepje hielt halt bij het wafelkraam, water in de mond. Oliebollen. Helaas, mijn tere kindermaag slaagde er niet in die vette substantie te verteren; zelfs nu, decennia later, mag ik mij er niet aan wagen en moet ik hunkerend toezien wanneer huisgenoten die lekkernij gulzig tot zich nemen. Delforge had ook wafels in zijn mars maar… laat mijn peter nu in de zomer ijsjes verkopen, in de wintermaanden was hij rondtrekkend specialist wafelbakker. Nog vervloek ik mijn te groot inlevingsvermogen op jeugdige leeftijd, dat kon ik hem niet aandoen! Restte nog het vrouwtje dat boven een dampende ketel met slakken haar waren aanprees. Onze bende vloog er misprijzend voorbij, geen spek voor hun bek. Tenslotte bleef er, onschadelijk, het onvolprezen snoepkraam. Ik moest toch iéts… Een puntzak zwarte en gele ouderwetse harde bollen, een zakje muntballen, en ulevellen, die rare snoepjes die ik met mijn tong moest loslikken via de achterkant van het papier. Dan, oef, hielden ze het voor bekeken, en met een meewarige blik naar de cafés die ze links lieten liggen wegens mijn aanwezigheid, ging het huis- en avondmaalwaarts. Einde van de jaarlijkse beproeving.
Slechts één keer overschreed ik de drempel van een echt pretpark. Wat de latere excursies in zo’n richting zouden zijn, die wens ik niet onder die noemer te brengen – het pretparkaandeel lieten we grotendeels links liggen, de focus lag daar telkens elders. Toen evenwel kon ik niet ontsnappen. Pas gehuwd, en schoonmama had het lumineuze idee – er was wat te vieren voor haar – een reisje te organiseren voor de uitgebreide familie. Er werd een autobus annex chauffeur gehuurd, daarin zo’n veertig individuen gestouwd, en… op weg. Bestemming: Duitsland, Brühl, alwaar zich bevond en nog steeds bevindt: Phantasialand! Een park waar geen gebrek is aan de meest diverse toestellen voor jong en oud. Je kan er rondtollen, over kop gaan, je laten nat maken, misselijk worden, groen uitslaan, en dat alles aan democratische prijzen (toen nog Duitse marken). Eten en drinken overvloedig aanwezig, van worst tot schnitzel, van bier tot… bier. Gelukkig, als gezegd, we waren pas gehuwd en hadden (nog) voldoende aan elkaar en geen oog voor al die duivelse machinerie die daar tot ons vermaak stond opgesteld. Zodat deze beker mij vrijwel ongemerkt voorbij ging. Aan geuren, lawaai ontsnap je natuurlijk niet zo makkelijk maar traumatisch is die dag tenslotte toch niet gebleken. Hoe dan ook, met de eigen kinderen hebben we nooit een stap in de richting van dergelijk oord des verderfs gezet. Wel naar de kermis, daaraan ontkom je niet als onverantwoordelijke ouder…
Het zou wachten worden op kleinkinderen eer we kennis zouden maken met een nieuw facet van ons inmiddels gevorderde leven. Zo werden we in de rol van grootouders op sleeptouw genomen naar Disney Paris. Op sleeptouw is niet helemaal correct want we vertrokken als twee aparte entiteiten. Het jonge gezin, toen nog slechts in het bezit van twee dochters (later vier), ging met de wagen. Wegens plaatsgebrek in dat vehikel reisden wij, de oudjes, comfortabel aan hoge snelheid met de TGV. Een hele belevenis die kon wedijveren met welke rollercoaster ook, en je werd er niet misselijk. Aankomst verliep volgens plan: de jeugd wachtte ons reeds op, toegangsticketten, hotelbewijzen in de hand… De twee kamers werden ingepalmd, de kleine meisjes sliepen bij het ouderpaar; en de kamers waren met elkaar verbonden – we liepen bij elkaar in en uit tot groot jolijt. Inmiddels was de spanning gestegen maar ook de onrust in de magen, middaguur. Wat prevaleert in zo’n geval? Vooruitziend bleek de bagage naast de onvermijdelijke propere onderbroeken ook een voorraad belegde sandwiches te bevatten. En ontdekten we aan de ingang van het hotel, midden het groen, een door god neergepote bank en tafel die uitnodigden tot een picknick. Zo startte het grote Disney-avontuur met een culinair hoogtepunt, sandwiches uit de GB, drankjes uit de hotelautomaat, en de Franse zon op onze hoofden.
Buiken gevuld: naar hét Park! Nee we hebben geen van die wilde attracties betreden, niemand der volwassenen bleek enige interesse/durf te vertonen. Bovendien, mooi excuus, we waren hier tenslotte voor de kinderen, twee en vier jaar jong. Dus het kasteel van Doornroosje. En al die sprookjesfiguren die hier zomaar losliepen, verdwaald, los gelaten uit de boeken, ontsnapt uit de films, tot leven gewekt… Grote ogen natuurlijk. Fantasyland. Frontierland. Discoveryland. Main Street op en neer. Graaien in de shops. Heerlijk om de kleuters te zien genieten, zich te zien verbazen, verwonderen. Vreselijk om urenlang naar telkens weer dezelfde muziekjes te luisteren die langs de weg je de oren in worden gejaagd. Verschrikkelijk ook de massa. Het lawaai. Manmoedig slenteren we, blazend, puffend, nooit vermoed dat Parijs zo tropisch kon zijn, ons de dag door, met een glimlach want het doel is bereikt: de kinderen glunderen en dromen. Terwijl de avond nadert en de GB-broodjes al verteerd zijn. Restaurants blijken er voldoende, kiezen is dan een probleem en een meestal wat lange gecompliceerde zoektocht. Openbaart zich daar niet een eetgelegenheid ingericht als een jungle die bovendien belooft nog een verrassing voor ons in petto te hebben. We schuiven bij, bestellen. Nauwelijks hebben we één hap in onze hongerige monden gepropt of ergens tussen de lianen en de bomen, boven het gekrijs van de apen, het brullen van de leeuwen, het geschreeuw van de papegaaien (alles in quadrofonie uit de honderd luidsprekers) weerklinkt het neerklateren van een zondvloed, een tropische bui. Het geschiedt ook min of meer echt, langs een wand stroomt als een waterval de regen. Dan, een bliksemschicht, en helaas: een oorverdovende donderslag. De jongste van het gezelschap duikt jammerend weg. Donder en flitsen, het lijkt niet op te houden hoewel het nauwelijks twee minuten duurde. Fraaie verrassing. Daar zou het kind nog jaren van weten te genieten: een panische angst voor onweer hield zij er aan over; inmiddels gaat het beter, dank u.
Nee dan zou het eetfestijn de volgende dag, een verrassing van de oudjes, positiever uitdraaien. Een ontvangst ten paleize, met de spijzen opgediend in aangepaste setting. Het dessert van de kinderen zag er prinselijk uit; en er was een speelhoek binnen dat voor hen magische decor. Hoogtepunt – waar het alles om draaide – was de verrassing: met toeters en bellen werd aangekondigd, de komst van het prinselijk paar. Dat zich tussen de gasten begaf en voor alle kleintjes een ‘minzaam’ woordje had en met hen poseerde. De ogen van de 2- en 4-jarige, de eerste wat weggedoken, de oudste stoutmoedig tegen de prinses aangevlijd. Het geloof, onvoorwaardelijk. Dit zou de confrontatie met al die andere tot leven gekomen Disneyfiguren in de schaduw stellen. Alleen voor mij kon het nog beter, met een ontmoeting met Iejoor en een innige foto die als profiel mijn fb-pagina nog steeds siert!
Restte ons nog de beroemde/beruchte Disney Parade te bekijken en uit te zitten, een kleurrijk en lawaairijk defilé van wat uit het brein van Disney en kompanen zoal ontsproten was, ten behoeve van het verblijden der kinderharten en het spekken der volwassen beurzen.
Het is kleinschaliger, het oogt vriendelijker, het ziet er minder opgefokt uit, en het is ongetwijfeld even leuk: de Efteling. Kaatsheuvel, Nederland. We trokken er enkele keren heen. Met voormelde twee meisjes, dan met drie, vier, tenslotte zelfs uitgebreid met de tweeling van zoonlief, zijnde één van beiderlei kunne. Logeren gebeurde daar in een huisje. Zelf kokkerellen. En allemaal samen… op het terrein van het gebeuren, het deel genaamd Boshuys, vakantiewoningen die ons allemaal comfortabel konden herbergen. En waar voortdurend een treintje langskwam dat ons tot de ingang van het Boshuys-domein bracht vanwaar het nog zo’n tien minuten stappen was naar het finale doel: het sprookjespark. Want dat was telkenmale het nooit vervelende, betoverende dat we wilden zien, jong én oud.
Het lijkt onvoorstelbaar dat ook die eerste ontwerpen, dat prille opzet dat dateert van 1952, nog steeds zo fris oogt. Toen opende de Efteling met zo’n tien sprookjes naar ontwerpen van de tekenaar Anton Pieck (1895-1987). Waar hij er later nog een zevental aan zou toevoegen, en ook zorgen voor de uitwerking van pleinen, het theater, de carrousel en talrijke voorwerpen die het park versierden. Zijn stempel bleef nadrukkelijk aanwezig, hoezeer een en ander ook computergericht geëvolueerd is – het sprookje, en de visie van Pieck blijken tijdloos. Wat een fascinatie in de kinderogen: ze trekken aan de bel bij het hekje van het huisje waar Hans en Grietje te zien zijn, en kijk daar verschijnt de heks, woedend… En hier, boven uit dat raam komt vrouw Holle tevoorschijn, zij schudt haar kussen uit, zoveel vlokken dwarrelen. Raponsje dan. Kijk daar stoten ze elkaar aan, hoe de prins langs de vlecht omhoog klautert. En de rode dansende schoentjes, ze zijn er niet van weg te slaan. Net zo min als van de reus die luid snurkend zijn buik op en neer laat gaan terwijl Klein Duimpje, oei… En boven dat alles uit torend Lange Nek, op en neer – hier even zitten en luisteren naar het verhaal over de zes dienaren. We gaan voorbij het kasteel van Assepoester, hoe mooi. En dan hier binnen: het verhaal van de Indische waterlelies, een sprookje geschreven door koningin Fabiola, betoverend in beeld gebracht op muziek van Bert Kaempfert. En dat andere schouwspel, wel triest, het meisje met de zwavelstokjes.
Natuurlijk sluiten we iedere wandeling door dit sprookjesland af met een bezoek aan de Sprookjesboom – even uitrusten bij de boom die onvermoeibaar telkens weer nieuwe avonturen uit het sprookjesbos vertelt, en steevast eindigt met “Maar dàt, dàt is weer een ander verhaal!” Dat dan ook prompt komt zodat je tenslotte de kinderen moet losrukken of ze blijven tot sluitingstijd luisteren. Terwijl… er zijn nog de ‘attracties’. Niet dat wij in te snelle of opwindende toestellen plaatsnemen – al zouden die bij een laatste bezoek, toen de leeftijden van het jonge grut al gestegen waren, bij hen toch enig enthousiasme wekken; maar er was heel wat meer op onze leest geschoeide leuks te beleven. Tochtjes in Droomvlucht, of in Raveleijn, de Fata Morgana, Vogel Rok, Carnaval (gemeenzaam Rode Neuzen genaamd), de Pagode die ons metershoog meenam om de ganse Efteling te overschouwen. We reden mee met het treintje het domein rond. Deden een toer boven het dorp van het volk van Laaf en huiverden in het spookslot Villa Volta waar de grond onder ons spokend bewoog. Joelend zochten de kleuters hun weg in de doolhof en draaiden talrijke toertjes op de tonen van Monsieur Cannibale van Sacha Distel en in de carrousel. Er kwam geen einde aan de pret. Al vergde het soms enige behendigheid, van de oudjes, om veilig op de rollende platformen te stappen of ze daarna ongebroken te verlaten. Slechts één valpartij zonder kwalijke gevolgen, bobon kreeg tegen de schrik zelfs een tasje thee aangeboden door het personeel. En tijdens het laatste bezoek wist opa handig gebruik te maken van de rolstoel: hij werd er simpelweg op gerold; gebruik en ‘misbruik’ want je kon wel eens van voorrang genieten, jij en een begeleider!
Er is een foto waar onze eerste twee kleintjes vol verwachting uitkijken wat gebeurt bij het huisje van grootmoeder waar de wolf in bed ligt en Roodkapje aan de deur staat. Ach Roodkapje, vriendinnetje van Klein Duimpje… dat brengt me bij een boek dat ik kreeg: een spannend avontuur in de Efteling dat, de techniek staat voor niets, ik opa, de hoofdrol bleek te spelen, begeleid door dochter en haar vriend en drie kinderen, alle namen consequent over het ganse boek ingevuld. Hoe vaak ik later die 31 pagina’s heb moeten voorlezen! En naarmate er meer kleinkinderen opdoken diende ik lezend ook hùn namen in te voegen, anders ware de treurnis niet te peilen. Wat een verhaal: opa die zijn gezelschap kwijtraakte, Klein Duimpje die op zoek was naar Roodkapje, ze sloegen de handen in elkaar. Gehinderd en belaagd door de wolf (van de geitjes), geholpen door Lange Nek, door de Fakir, de heks, Assepoester … treffen ze Duimpjes vriendin aan bij de Draak, gezellig koffie-kletsend. En uiteindelijk wordt ook opa herenigd met zijn gezelschap, natuurlijk.
Onze tocht kan verder gezet worden. Langs Holle Bolle Gijs die het niet opgeeft ‘Papier hier’ te roepen, net zo min als de kinderen versagen zoveel mogelijk papiertjes, hoe klein ook, in zijn wijde mond te gooien – het blijft fun. Evenals onze ‘Ezeltje strek je’, een geldstuk erin en dan poepte hij met ongeziene kracht een leuke herdenkingsmunt – kinderhand gevuld. Onderweg ontmoeten we plots twee rare snuiters, weggelopen uit de tv-serie Tita Tovenaar, de Grobbebollen, Geeltje en Groentje, die een gesprek aangaan met de kinderen en hen bij zich op de bank laten plaatsnemen. Oh, wie is die mijnheer bij jullie, lange baard, lange haren, hij lijkt Vader Abraham… Nee inmiddels was reeds beslist dat opa meer leek op de Trollenkoning uit het sprookjesbos. Al zou Klaas Vaak wiens mysterieuze torenverblijf midden het meer in het Boshuys we dagelijks voorbij liepen, er anders over beslissen.
Iedere avond werden we door de Zandkabouters uitgenodigd om te gaan luisteren naar een vertelmoment verzorgd door Klaas Vaak in persoon. Laat die nu tijdens één van deze sessies mij – net als hij dus voorzien van de nodige beharing en niet meer zo piep – mij tot zijn broer uitroepen. De oudsten amuseerde dat, de jongsten bezorgde het enige consternatie en zij behoefden toch verklaring achteraf.
In ieder huisje waren ook steeds slaapmutsen à la Klaas voorhanden, voor iedereen – we hielden aan elk bezoek zo’n verwarmend attribuut over. Natuurlijk moest de inwendige mens ook op tijd en stond voorzien worden – er werd zelf gekookt, rudimentair. Maar ook ter restaurant getogen, voldoende keuze en geen kwaad woord – zelfs de befaamde kroketten uit de muur konden wel eens de goedkeuring wegdragen als tussendoortje. En de 4-uurtjes, overigens op elk uur van de dag, ijsjes, pannenkoeken, wafels… met aan top de poffertjes. Verse poffertjes, eventueel met allerlei toevoegingen maar hoe dan ook huisbereid en à la minute.
’s Avonds, toen de nacht begon te vallen, konden we nog genieten van een spektakel, met veel licht en geluid. Zouden we hiermee de bezoeken kunnen afsluiten? Buiten kinderogen gerekend dan. Die hadden de giftshops bespeurd en daar was geen ontkomen aan. Een kleedje van de favoriete prinses of sprookjesfiguur, een of ander onmisbaar attribuut, een te gek souvenir, wat prullaria, een boek, voor elk wat wils, en bij voorkeur meer dan één ding. En wij, ik alvast een dubbel-cd met de muziek die hier al die dagen om me heen loeide – ik moet wel heel verdwaasd geweest zijn. Al beken ik, nu ik die deunen (zo’n 40 in getal) nog eens beluister, nostalgie. En: ook van Disney had ik zo’n cd in mijn bagage gestopt… Dus wie zin heeft in een pretparksessie: ik lees voor uit het opa-Eftelingboek begeleid door de soundtrack van ‘Joris en de Draak’ en van wat je voortdurend hoort slenterend langs de Pardoes Promenade. Pardoes de Tovernar is immers sinds 1989 de mascotte van het park. Een nieuwe sprookjesfiguur met o.m. zijn vriend, de kokjesmaat Polle; ze kregen ook een tv-serie en de eigen attractie Symbolica, en – hoe kan het anders – Polles restaurant waar de kinderen hun pannenkoeken zelf kunnen versieren.
Waren dat mijn ervaringen met pretparken dan rest mij toch nog een analoog verblijf te memoreren. Eveneens met voormeld gezelschap, en ook meermaals, evenwel niet echt richting amusementspark – de serie parken onder de noemer ‘Roompot’, zo’n 165 in Nederland, België en Duitsland, zijn vakantieverblijven. Maar je kan er natuurlijk dolle pret beleven. Onder het waakzaam oog van de mascotte Koos Konijn die garant staat voor heel wat amusement voor de kinderen, bijgestaan door zijn acolieten; dagelijks entertainment. Een speeltuin is er ook. En een binnen- en buitenzwembad; in ieder geval daar waar wij verbleven, Katjeskelder, Oosterhout, Noord-Brabant. In een gezellig huisje. Samen koken, samen eten, of in het restaurant bij wijze van afwisseling of uit noodzaak de laatste dag wanneer je het logies reeds diende af te sluiten maar toch nog uren van het geboden amusement wou genieten – al beviel mij die laatste al te Amerikaans-Hollandse torenhoge burger niet zo best als afsluiter…
Wat een omgeving, wandelen in het bos en eekhoorntjes spotten; hoewel we voor dit laatste de woning niet uit hoefden, ze kwamen zich op het terras melden, klauterden over de tuintafel en speelden verstoppertje tussen de stoelen. En zaten ongegeneerd hun avondmaal te nuttigen boven ons hoofd als we buiten onder de bomen nog wat nakeuvelden. Hier geen grote installaties, geen drukte, maar familiale gezelligheid – dus ook wel iets dat pret en park combineerde. En de sprookjes? Die kon je jezelf dan wel vertellen…
Johan de Belie