Het zal morgen ook al vijf jaar geleden zijn dat Käthe Recheis, de meest bekroonde jeugdauteur van Oostenrijk, in Linz is overleden. Uiteraard heeft dit destijds bij ons de pers niet gehaald, aangezien ze daarvoor niet bekend genoeg was, maar in eigen land was ze een autoriteit op het vlak van jeugdliteratuur.
Recheis was bij leven en welzijn vooral geïnteresseerd in de Noord-Amerikaanse indianen en daarvoor trok zij geregeld naar stammen aldaar om er dan een tijdlang het gewone leven van deze mensen te delen. Vandaar de authenticiteit van werken zoals “De lange weg van Natalyu”, “De kleine bever” of “De roodharige Apache”. Ook andere verhalen die van de realiteit vertrekken zoals “Ga naar huis en vergeet alles” (over de concentratiekampen) of “Het begon op 13 juli” (over Noord-Ierland) kunnen alle aandacht wegdragen. Wanneer Recheis zich echter alleen op haar fantasie verlaat, zoals in drie spookverhalen in de bundel “De spookburcht” (in het Nederlands uitgegeven bij Westfriesland, 126 blz.), dan is ze toch een beetje té voorspelbaar. De positieve uitzondering is echter “Het meisje in de Canyon” dat – jawel – een indianenverhaal is en waarin je inderdaad kan voelen hoe dicht Recheis bij dit nog steeds intrigerende volk staat.
Of Käthe Recheis over zichzelf en haar dochtertje vertelt in haar boek “Marty’s zomer in Ierland” weet ik niet en de vraag is trouwens totaal irrelevant. In dit boek heb je immers nergens de “intieme” indruk die een lezer tot een soort “voyeur” maakt.
Daar staat echter tegenover dat ik na vijf bladzijden het slot reeds kon raden. Wat was er op die tijd gebeurd ? De ouders van Marty maken ruzie en het meisje vlucht de tuin in. Daar ontmoet ze Toby, een jonge zwerver, met z’n hond Sir. Ik zweer je dat ik toen reeds voorzag dat Marty’s moeder (Judith) op Toby zou verliefd worden maar uiteindelijk hem toch weer zou verlaten omdat hij het avontuur vertegenwoordigde en dat te zeer haar burgerlijke leventje in het gevaar zou brengen. Of evenwel haar echtgenoot nog zou terugkeren, daaraan twijfelde ik (want happy endings zijn “out”) en inderdààd het boek heeft een open einde.
Maar wel mooi: “Toen ik thuis kwam bedacht ik plotseling dat er beslist al post in de brievenbus moest liggen. Ik was heel opgewonden toen ik erin keek, omdat ik een telegram of een brief van papa verwachtte. Maar er lag alleen een krant en wat drukwerk in. (…) Ik besloot de stad in te gaan, zodat de tijd tot de avond sneller om zou gaan. ( … ) Toen bedacht ik me en ging naar zee. Daar waar ik destijds Toby en Sir had gezocht. Toen ik de helling opgeklommen was en ver over het strand keek, ontdekte ik, precies als toen, beneden aan het water de jongen met het rode haar. Weer gooide hij steentjes in het water. (…) Toen we geen zin meer hadden om stenen te gooien, trokken we onze schoenen uit en liepen ’t water in. Meeuwen krijsten. Het zonlicht danste op de golven. Ver weg aan de horizon dook een stoomboot op. Mijn opgestroopte broekspijpen werden nat. Mijn blouse was nat en in mijn gezicht proefde ik de zoute smaak van de zee. ‘Ik heet Paddy’, zei de jongen. ‘Hoe heet jij?” (p. 147-148).
Zoals uit dit fragment blijkt, is de taal van dit boek erg poëtisch. De “setting” (namelijk het rurale Ierland) draagt daar in niet geringe mate toe bij. Soms overdrijft de schrijfster zelfs enigszins ten koste van de verstaanbaarheid bij de elf- en twaalfjarige lezertjes die dit boek viseert. Waarom moeten meeuwen b.v. met “badmintonshuttles” (p. 139) worden vergeleken ?
Kortom, dit is een boek dat men in de tijd vóór men het seksisme had ontdekt als een “meisjesboek” zou hebben omschreven.
Referentie
Ronny De Schepper, Marty’s zomer in Ierland, De Rode Vaan nr.4 van 1982
Ronny De Schepper & Johan de Belie, Lekker griezelen voor het slapengaan, De Rode Vaan nr.29 van 1986