Door het uitblijven van het succes werd Raymond van het Groenewoud zwaar depressief en moest overleven door arrangementen te maken voor Cynthia Clay en Barry & Eileen (“If you go”). Als zoon Raymond zonder werk zat – de periode beschreven in “Gelukkig zijn” (*) – zorgde vader Gomez er wel voor dat hij studiowerk kon verrichten. Ook Kris De Bruyne beweert dat hij hem toen aan werk geholpen heeft (bedoelt hij hiermee de samenzang op “Jan, de Grote Griezel” en het “Vrolijk lentelied” op de elpee van Jan De Wilde?) én aan de piano van zijn broer Koen, toen die is overleden.
Later dat jaar brengt Raymond een nieuwe groep op de been: Bien Servi. Deze groep bestond, buiten Jean-Marie Aerts die al bij Louisette zat, nog uit Mich Verbelen en Stoy Stoffelen, die zowaar bij Kris De Bruyne en Ivan Heylen speelden! (De twee overige Louisettes vormen samen met Steve Turcksin de groep Split.)
In 1975 wordt Jean-Marie Aerts vervangen door Jean Blaute (die van Johan Verminnen komt).
In 1975 verschijnt ook de elpee “Ik doe niet mee” met daarop (naast het titelnummer): Bierfeesten (Als ik dit maar heb), Mijn schoolgaande jeugd, Ik wil de grootste zijn, Gelukkig zijn, Rock’n’roll, Het gekke meisje, De eerste minister, Mier te zijn, Het einde van de wereld, Rivier en Janneman Robinson, waaruit ten overvloede Raymonds liefde blijkt voor “Winnie the Pooh” van Alan Alexander Milne, de schrijver waarover ik mijn licentiaatsverhandeling heb gemaakt.
Toen ik in het kader van de jeugdboekenweek eens naar Raymonds lievelingsboek peilde, kwam dit uiteraard naar voren: “Dat leek me als kind een openbaring van de wereld te zijn. Vooral de manier waarop de figuren door het boek heen leven. Ik denk daarbij op de eerste plaats aan Konijn en Uil. Hoe daarmee de gewichtigdoenerij te kakken wordt gezet. Het werd zelfs als het ware een uitdrukking telkens er iemand in mijn omgeving weer irriterend gewichtig ging doen: ‘Daar is Konijn!’
Ik moet zo’n zeven jaar geweest zijn toen mijn moeder het mij voor het eerst heeft voorgelezen, later heb ik het dan zelf gelezen en nog later, zelfs tot op het huidige ogenblik, heb ik het op mijn beurt aan anderen voorgelezen, vooral voor mijn lieven. Als ik merkte dat ze daar niks van wisten, kon ik het niet nalaten om hen te bekeren.
Voor mij is dat een aspect van het kind-zijn dat nooit verloren mag gaan, ook niet bij wat volwassen heet. Maar er zijn helaas veel volwassenen die zo bang zijn van niet volwassen bevonden te worden dat ze aan een imago vastkleven. Zo bij mannen: de Daad, viriliteit, sigarettenroken, motorrijden, stoere uitspraken dat ze het twintig keer gedaan hebben afgelopen nacht of twee flessen whisky hebben uitgedronken, al dat soort dingen. Ik heb daar geen boodschap aan, aan dat soort mensen. Ik heb een soort van openheid die ik associeer met het kind. Kinderen zeggen fantastische dingen, volwassenen veel minder. Ik ben blijer wanneer kinderen van gelijk welke leeftijd enthousiast zijn over wat ik doe dan wanneer een ernstig ogende heer mij komt vertellen ‘dat hij het niet slecht vindt’…”
“Ik doe niet mee” was als elpee omstreden omdat producer Hans Van Hemert (liedjesschrijver voor Mouth and McNeal) geen inspraak duldde en het geheel ondersopte in een bad violen. Ondanks het feit dat “Ik doe niet mee” een aantal van Raymonds prachtigste composities bevat, heeft hij omwille van die arrangementen er steeds afstand van genomen. Enfin, “steeds” is een groot woord. Bij het uitkomen ervan heeft hij ze nog in “Tliedboek” verdedigd met de historische woorden: “Men spreekt hier nooit van eerste viool of tweede viool, maar altijd van overbodige viool.” Men kan natuurlijk aanvoeren dat hij dit om puur commerciële redenen heeft gedaan, maar anderzijds zit er toch een grond van waarheid in.
Vandaar dat ik met “Gelukkig zijn” zo gelukkig ben, maar misschien was dat juist omdat hij destijds in de studio zo ongelukkig was. Of wil je de getuigenis van Bart Peeters horen, die zich destijds zelfs kleedde als Raymond (de befaamde witrode slobbertrui), toen hij nog een groep vormde met Jos Verbist?
Daarnaast was er ook nog “Ik wil de grootste zijn” dat door Jan Braet iets te letterlijk werd geïnterpreteerd in Tliedboek. Hij vond dat RVHG eigenlijk uit drie typetjes bestond: de rocker Ray, Montje, een sukkeltje uit een of ander televisiefeuilleton, en dan… de extremistische Grünewald!
In 1976 produceert Raymond de titelloze debuutelpee van Erik Van Neygen en brengt hij een mooie set op de Gentse Feesten (ik herinner me vooral “Bierfeesten” en “Gelukkig zijn” met Raymond op mondharmonika en Jean-Marie Aerts op akoestische gitaar). Maar zelfs in juni 1977 ziet het er nog altijd slecht uit: samen met Mark Verstraete en Chris Cauwenberghs ziet Raymond zich verplicht als clown Pummel te vermommen in “De Kikeri-kisten” van de Duitse cabaretauteur Paul Maar voor het kindertheater Karroesel.
Ronny De Schepper
(*) Althans zo heeft Raymond het altijd zelf verteld (met de pakkende anekdote over het “afsnijden” van de elektriciteit), maar in het tekstboek “Je veux de l’amour” (Nijgh & Van Ditmar, 2000) komt hij plotseling met een heel ander verhaal voor de pinnen: “Een nummer dat een eigen leven is gaan leiden. Mijn buurman, de enige interessante mens in mijn wijk, pleegde zelfmoord. Zijn zusters hebben me toen gevraagd of ik op de begrafenis een lied wilde zingen. Het was de eerste keer dat ik zoiets deed. Toen had ik het echt te kwaad. Het was zingen tegen de ademloosheid in.” (p.233)