Het is vandaag al veertig jaar geleden dat de Franse schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre is overleden.
Jean-Paul Sartre werd geboren op 21 juni 1905 in Parijs. Zijn vader, een ingenieur, overleed kort na zijn geboorte; hij werd opgevoed door zijn moeder en zijn grootouders van moederskant, die aan Albert Schweitzer verwant waren. Toen Sartre twaalf was, hertrouwde zijn moeder, weer met een ingenieur, die hij altijd gehaat heeft. Hij volgde middelbaar onderwijs op het Henri IV lyceum in Parijs. Van 1922 tot 1924 doorliep hij de voorbereiding (classes préparatoires) op het lycée Louis-le-Grand voor de École normale supérieure (ENS). In 1924 werd hij toegelaten aan de ENS. Daar ontmoette hij o.a. Raymond Aron en Simone de Beauvoir. Met eerstgenoemde zou hij het als intellectueel nog aan de stok krijgen, laatstgenoemde zou zijn levensgezellin worden.
Na een aanvankelijke uitsluiting werd hij in 1929 toegelaten tot de studie filosofie. Sartre was een tijd leraar in het Franse middelbaar onderwijs, maar hij is nooit universiteitsprofessor geweest. Dat wilde hij ook niet. Ingrid Galster, longtemps professeur à l’université de Paderborn (Allemagne), in L’Express van 30 september 2014: “Avant guerre, avec Simone de Beauvoir, ils se définissaient comme des ‘spectateurs’ de l’actualité. Pensez que Sartre n’a même pas voté en 1936, l’année du Front populaire! Sous l’Occupation, il n’a pas voulu renoncer à sa vocation d’écrivain. Mais il n’a pas écrit n’importe quoi. Même si, pour vivre, il a occupé le poste d’un professeur juif révoqué par Vichy…” (In Parijs kon hij inderdaad een baan krijgen als leraar filosofie aan het Lycée Condorcet, waar hij de plaats innam van een ontslagen joodse leraar.)
Sartre publiceerde filosofische essays en ontwikkelde zich als voortrekker van het toenmalige Franse existentialisme. Sartre vond zijn ‘fascinatie’ voor existentialistisch werk in de bestudering van de fenomenologie van Edmund Husserl. Tegelijkertijd raakte hij bekend bij een breed publiek door zijn roman “La Nausée” (1938) en de novellenbundel “Le Mur” (1939).
Le mur
Pablo Ibbieta wordt tijdens de Spaanse burgeroorlog samen met de Ier Tom Steinbock en de jonge Juan Mirbal ter dood veroordeeld wegens hun anarchistische sympathieën. Een Belgische dokter brengt met hen de nacht door om hen op hun reacties te testen. ’s Morgens worden Tom en Juan gefusilleerd. Pablo (de ik-persoon) krijgt echter de kans zijn eigen hachje te redden door hun leider, Ramon Gris, te verraden. Hij weigert (al weet hij niet waarom) maar stuurt hen met een kluitje in het riet: hij geeft een fictieve schuilplaats op. Enige tijd nadien wordt hij vrijgelaten: Gris had een andere schuilplaats verkozen boven zijn vroegere en toevallig is dit op het kerkhof, waarheen Pablo de fascisten had gezonden.
La chambre
Eve, de dochter van Mr. en Mevr.Darbédat, is gehuwd met Pierre, die – erfelijk belast – krankzinnig is geworden. Haar vader tracht haar te overreden Pierre in het gesticht van Dr.Franchot te steken, want binnen de drie jaar zal hij weinig meer zijn dan een dier. Eve weet dat, maar weigert toch. Zij haat zelfs haar vader, net als zij alle andere “normale” mensen haat: zij wil slechts leven in de steeds donkere kamer met Pierre, een kamer waarin alle voorwerpen lijken tot leven te komen. Voor hem althans. Voor haar is allemaal slechts een spel (ook de verschijning van de vliegende en zoemende beelden). Pierre beseft dat ook zij hem niet echt kan helpen: “Je t’aime bien, Agathe (zo noemt hij haar), mais je voudrais tant avoir confiance en toi.”
Eve houdt ook van hem, zoals hij nu is. Zij weet dat hij zal veranderen maar denkt: “Je te tuerai avant”…
Erostrate (d.i. de man die de tempel van Efeze deed uitbranden)
Een onbenullig mannetje wordt steeds het slachtoffer van plagerijen en daarom haat hij de mensheid. Hij wil zich manifesteren en koopt een revolver. Hiermee viert hij eerst zijn frustraties bot bij een prostituée. Dit kan hem echter niet bevredigen en daarom besluit hij enkele mensen te doden en dan zelfmoord te plegen.
Hij schrijft honderd brieven naar de bekendste Franse schrijvers, waarin hij zijn haat verklaart en zijn daad aankondigt. Op de geplande dag zinkt de moed hem echter in de schoenen. Na enkele dagen zonder eten of slapen, waagt hij het dan toch. Zijn plan loopt echter helemaal in het honderd: hij kan slechts één man doden. Wanneer de politie hem komt halen, heeft hij zelfs de moed niet meer om zelfmoord te plegen. Hij werd dus niét, zoals Erostratos, beroemd door een misdaad.
Intimité
Lulu, een frigiede vrouw, is gehuwd met Henri, die impotent is. Zij heeft echter ook een verhouding met Pierre, die seksueel geobsedeerd is. In feite heeft ze een afkeer van beide extremen. Daarom, wanneer haar vriendin, de bazige Rizette, haar heeft aangezet Henri te verlaten, keert ze ten slotte toch naar hem terug, omdat “il est pur”.
L’enfance d’un chef
Lucien Fleurice, enige zoon van een fabrikant, groeit op vol complexen. Reeds wanneer hij nog klein is, stelt hij zich allerlei vragen omtrent het leven. Wanneer hij ouder wordt, wil hij zelfmoord plegen. Door zijn voornemen te vertellen aan zijn vriend Berliac, komt hij in contact met een eigenaardig individu, Bergère. Deze wijdt hem in in de psychoanalyse en gaat met hem naar bed. Lucien verzet zich tegen zijn homofiele neigingen en wil zich afreageren op de meid Berthe. Hij herinnert zich echter op tijd dat hij later “een chef” zal zijn en dat zij maar van het “gepeupel” is.
Op het lyceum heeft hij een vriend (Guigard), die hem aan de vriendin (Maud) van zijn meisje (Fanny) voorstelt. Hij verkeert ermee maar zonder overtuiging. Ondertussen heeft een andere student, Lemordant, hem ingewijd in een antisemitische, politieke groepering. Na het afranselen van een jood voelt Lucien zich “mans” genoeg om met Maud naar bed te gaan. Hij verbreekt echter nadien hun relatie, omdat hij gemerkt heeft dat men hem stilaan inderdaad als “een chef” is gaan beschouwen. Hij is dus van zijn complexen “genezen”…
In 1940 geraakte Sartre verzeild in een Duits krijgsgevangenkamp, waar hij mogelijkerwijs mijn vader heeft ontmoet (zie hier). Hij schreef daar 2000 dagboekpagina’s, die helaas gedeeltelijk verloren zijn gegaan, en voor het overige pas na zijn dood, vanaf 1983, gepubliceerd werden onder de titel “Carnets de la drôle de guerre”. Voorts las hij in gevangenschap het filosofische hoofdwerk “Sein und Zeit” van Heidegger, overigens een sympathisant van het nazistische regime.
In 1941 werd hij om gezondheidsredenen vrijgelaten. Opnieuw Ingrid Galster, longtemps professeur à l’université de Paderborn (Allemagne), in L’Express: “Fait prisonnier en juin 1940 dans les Vosges, alors qu’il était soldat météorologiste, Sartre est détenu plusieurs mois en Allemagne. Il rentre à Paris au printemps 1941. Marqué par sa rencontre avec des prisonniers antifascistes, il est plutôt sur une ligne dure. Il reproche à Beauvoir d’avoir signé, comme devaient le faire les enseignants sous Vichy, une déclaration sur l’honneur affirmant qu’elle n’était ni franc-maçonne ni juive.“
“En toute logique, on pensait donc qu’il avait lui-même refusé de signer une telle attestation. Mais, en 2006, une chercheuse a retrouvé aux Archives nationales la déclaration sur l’honneur de Sartre assurant qu’il n’avait jamais adhéré à une “association secrète” comme la franc-maçonnerie ! C’est Beauvoir, plus pragmatique, qui l’avait convaincu de céder. Précisons que beaucoup de résistants, comme Jean Guéhenno, ont signé ce document à l’époque.”
Eén van Sartres belangrijkste thema’s was de existentiële vrijheid in een wereld waar geen hogere macht zin of betekenis geeft aan het leven. Die moet de mens zelf maar zien te scheppen, hoe moeilijk dat ook is. Beknopt en abstract formuleerde hij dat als: de existentie gaat vooraf aan de essentie. Sartre vond dat ieder mens vrij is. Ook in extreme situaties is de mens vrij en kan zijn verantwoordelijkheid niet afschuiven op de omstandigheden. Je bent bijvoorbeeld altijd vrij om nee te zeggen als je een job van een ontslagen joodse leraar wordt aangeboden…
Sartres productiviteit was tijdens de Duitse bezetting vrij hoog; zijn filosofische hoofdwerk “L’être et le néant” heeft hij in die tijd zonder problemen kunnen publiceren, evenals zijn toneelstukken “Les mouches” en “Huis clos”. In “L’être et le néant” trachtte hij mede onder invloed van de Duitse existentiefilosoof Martin Heidegger op een fenomenologische wijze een ‘zijnsleer’ op te bouwen. Dit leverde hem van Heidegger de kwalificatie ‘begaafd journalist’ op.
Onmiddellijk na de oorlog verscheen “La putain respectueuse” (1946) dat zich afspeelt in de VS. Een zwarte, opgejaagd door een groep blanken, verzoekt een prostituée om voor hem te getuigen. Ze kan inderdaad bevestigen dat hij haar helemaal geen kwaad heeft berokkend en dat hij de blanke, die zijn vriend in de trein heeft gedood, slechts uit zelfverdediging heeft gewond. Oorspronkelijk verdedigt zij hem dus, maar een jonge rijke, die bij haar geslapen heeft, doet zich voor alsof hij haar bemint. Indien ze de zwarte wil laten lynchen, zal hij haar als maîtresse op zijn landgoed houden. Vanaf dàn interesseert het lot van de zwarte haar niet meer. Op het einde weet men zelfs niet of hij nu al dan niet gedood wordt.
Sartre werd door sommige critici als pessimist beschouwd. Volgens deskundigen was dit niet zijn intentie. Hij schreef in de jaren 50 een column in het linkse dagblad Le Monde; hierin betoogde hij dat de mens vanaf zijn geboorte een slecht wezen is, dat verantwoordelijk gesteld kan worden voor de conflicten in de wereld. Waarschijnlijk is dit te verklaren doordat hij de mens als de hel zag voor de ander, zoals hij al in zijn toneelstuk (“Huis clos”) had geformuleerd, omdat de aanwezigheid van andere mensen onvermijdelijk je eigen vrijheid inperkt.
De vrijheid van de mensen die wat later Toneelstudio ’50 zouden vormen en nog wat later het Arcatheater werd in het begin van de jaren vijftig alleszins ingeperkt, want de directie van de K.N.S. besliste dat “Les mains sales” niet mocht worden opgevoerd. Het zou nog duren tot 1965 vooraleer een stuk van Sartre in Gent zou worden opgevoerd: “De gevangenen van Altona” in het eerste directiejaar van Dré Poppe (één van de acteurs van “Les mains sales”) in het NTG.
Op politiek gebied was Sartre een marxist van de ‘derde weg’, een onafhankelijke positie ten opzichte van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Toen de Koude Oorlog echter verhardde en o.a. de Korea-oorlog tot gevolg had, terwijl Frankrijk steeds pro-Amerikaanser werd, koos Sartre in 1952 de zijde van de Sovjet-Unie, hoewel hij nooit lid werd van de toen zeer machtige Franse Communistische Partij. Hij was in de periode 1952-1956 een fellow-traveller, een sympathisant van de Sovjet-Unie. Hij nam steeds meer afstand van zijn eigen existentialisme en vond dat de vrijheid verkregen moest worden via het collectief, in plaats van via het individu.
In 1954 ontmoette Jean-Paul Sartre te Knokke Bertolt Brecht; in hetzelfde jaar maakte hij zijn eerste reis in de Sovjetunie, hij keert enthousiast terug, en niet alleen over de vodka. Op het eind van het jaar wordt hij voorzitter van de vriendschapsvereniging Frankrijk-USSR. Van 1952 tot 1956 zou zijn liefde voor de Franse communistische partij duren ; in die periode, die ook de periode was van de koude oorlog, met als exces de heksenjacht van Mc Carthy in Amerika, moeten we het stuk «Nekrassov» situeren.
Naast een pikante satire op de ridicule stemmingmakerij, het creëren van politieke zondebokken, het rabiate anticommunisme en de georkestreerde bangmakerij van de koude oorlog, is «Nekrassov» een briljante aanvang door de toen 49-jarige Sartre tegen een onfrisse vorm van sensatiejournalistiek die zonder enige scrupules de goedgelovigheid van de lezers misbruikt om vals schandaal te verwekken, abonnementen te winnen en haar politieke broodheren naar de mond te praten. Een «ongewone», minder gekende Sartre – minder filosofisch maar des te brutaler.
Het kwam in jaren vijftig tot felle polemieken, onder meer met zijn oud-medestudent aan de ENS, de liberaal Raymond Aron (die marxisme als ‘opium voor intellectuelen’ beschouwde) en met zijn collega-literator en filosoof Albert Camus, die zich nooit existentialist wilde noemen en bovendien vond dat je geen vuile handen moest maken door toe te geven aan totalitarisme. In 1956 veranderde Sartres houding ten opzichte van het communisme van de Sovjet-Unie radicaal; hij keurde de inval in Hongarije af.
In 1960 deed hij nog een uitgebreide poging om het marxisme en het existentialisme met elkaar te rijmen in “Critique de la raison dialectique”. Het tweede deel van dit werk verscheen postuum.
Toen Jean-Paul Sartre in 1964 de Nobelprijs voor de Literatuur werd toegekend, weigerde hij die, omdat hij vond dat die prijs te vaak naar anticommunistische schrijvers ging. Zijn eigen weg tussen de oost-westtegenstellingen omschreef hij wel eens als anti-anticommunisme.
Zijn anti-anticommunisme maakte het mogelijk om zich radicaal links te profileren. In 1967 was hij met Bertrand Russell co-president van het Russell-tribunaal over de Amerikaanse rol in de Vietnamoorlog. Hij gaf acte de présence bij de ‘gebeurtenissen’ in Frankrijk in mei 1968, al was hij daarvan niet de inspirator. Van toen af aan werd hij actief in de journalistiek; hij interviewde voor het opinieblad Le nouvel observateur de studentenleider Daniel Cohn-Bendit.
In 1971 viel hij op door het redigeren en uitventen van het door de autoriteiten met sluiting bedreigde maoïstische blad La cause du peuple. Later deed hij hetzelfde met de maoïstische bladen Tout en J’accuse. In 1973 was hij een van de oprichters van het linkse dagblad Libération, maar moest na een jaar om gezondheidsredenen zijn redactionele werk opgeven. Hij bleef wel columns schrijven die grote impact bleven hebben. Vaak ging het daarin over rechtszaken. Zo b.v. de zaak Théo Grangier, een ietwat simpele van geest, die door twee anarchisten werd misbruikt als chauffeur bij een roofoverval. Toen ze door gendarmes tot staan werden gebracht, verplichtten ze hem door te rijden, waarbij een gendarme dodelijk gewond werd. De twee anarchisten konden ontkomen, maar Grangier moest en zou als zondebok worden geofferd. Sartre nam (terecht) de verdediging van de man op zich, maar toen gebeurde er iets eigenaardigs: die Grangier spelde aan de hand van een woordenboek het artikel van Sartre woord voor woord uit en bleek uiteindelijk niet zo debiel te zijn, als men had gedacht, zeker niet toen hij met de hulp van een lesgeefster ook het boek “Les mots” van Sartre begon te bestuderen. Merkwaardig genoeg speelde dit tégen hem. Men geloofde nu niet langer dat hij een willoos werktuig van de anarchisten was geweest, maar dat hij zich integendeel van den domme had gehouden om zijn straf te ontlopen. Hij werd dan ook ter dood veroordeeld. Ondertussen was Sartre gestorven en het was juist door de inzet van de collega van de gestorven gendarm, die zich oorspronkelijk nochtans juist op Grangier had gestort om “gerechtigheid” te doen zegevieren, dat hij toch nog werd vrijgesproken. Althans, in de versie van Patrick Timsit voor de film “L’innocent” van Pierre Boutron uit 2012. Timsit speelde hierbij zelf de rol van Grangier.
Op het einde van zijn leven betreurde Sartre het niet tot het uiterste radicaal te zijn geweest. De laatste jaren van zijn leven was hij geheel blind; hij overleed op 15 april 1980 op 74-jarige leeftijd in het Broussais-ziekenhuis in Parijs. Bij zijn begrafenis op het Parijse kerkhof Cimetière du Montparnasse waren ongeveer 50.000 mensen aanwezig.
Ronny De Schepper
(met dank aan Wikipedia voor de biografische gegevens)