Vandaag is het vijftig jaar geleden dat Tom Lanoye zijn plechtige communie deed. Daarvan getuigt onderstaande foto van een zekere A. Tom moest toen nog twaalf worden, want hij is pas op 27 augustus 1958 geboren (zie bovenstaande foto). Bij het verschijnen van “Kartonnen dozen” in 1991 schreef Johan de Belie onderstaand stuk in Het Vrije Waasland.
Ik wacht op Tom Lanoye. Wat ik moet doen is: schrijven dat “zijn cynisme slechts een harnas is voor een tedere, maar gekwetste persoonlijkheid” en dan komt hij mij hoogstpersoonlijk op mijn bek slaan. Belooft hij in “Kartonnen dozen”, zijn nieuwste – derde – roman, die aansluit bij de verhalen uit “Een slagerszoon met een brilletje”. Autobiografisch dus. Een woord waarover het Vrije Waasland kan worden volgeschreven zonder dat iemand er wijzer van wordt. Wat “echt'” is, wat “fictie”, en hoe die termen zelf zich verhouden… het heeft allemaal gene moer belang natuurlijk. En toch zal men in Sint-Niklaas ook omwille van het autobiografische naar dit boek grijpen, om te lezen over de vier vrouwen die Lanoye gevormd hebben (getekend ?), zijn zuster, zijn moeder Josée, de huisvriendin Wieske Penneman, en zijn tante Germaine. Gesitueerd in de buurt van de Antwerpse Steenweg en van Sint-Genesius. Om te lezen ook over de perikelen in ’t Kot, het college, over den Jap, en over Anton van Wilderode – Mussolini in de roman – met wie een literaire liefdesverhouding en een ideologische afkeer werd opgebouwd.
Liefde als uit-wedstrijd
“Kartonnen dozen” handelt over de jeugdliefde van Tom Lanoye, die schuilgaat onder de naam Z. en daaronder gekoesterd blijft. De roman handelt over reizen, de liefde als een uit-wedstrijd noemt de auteur het, want – nooit toevallig – situeren de hoogtepunten van de relatie zich telkens “in den vreemde”. Over kartonnen dozen handelt deze roman, en dat zijn er vier: de doos die als valies (symbool van de gelijkheid onder de kinderen die met de Christelijke Mutualiteiten op reis vertrokken) dienst deed richting Amberloup. De schoendoos der herinneringen aan de reis naar Zwitserland met datzelfde ziekenfonds vier jaar later. De archiefdozen waarin het verleden – het leermateriaal van ’t Kot – werd opgeslagen.
En dit boek dat zich uiterlijk als een archiefdoos aandient waarin Lanoye definitief zijn herinneringen opbergt en de lezer op de laatste bladzijden uitnodigt zijn duistere beelden en geheimen daarin mee op te slaan. Liever dan schrijven en lezen tot psychosomatische kwalen uit te roepen.
Kakkerlakken in een voorraadkast
De roman situeert zich in Sint-Niklaas – het provincienest P. heet het, maar dat laat zich in definities als “Waar de middenstand floreerde als een nest kakkerlakken in een voorraadkast” moeiteloos ontmaskeren natuurlijk. Sprongsgewijs neemt Tom Lanoye ons mee op reis – symbolen liggen voor de hand maar worden niet als dusdanig gehanteerd of misbruikt – doorheen zijn liefde voor Z. die we voorzichtig zien ontluiken in Amberloup op tienjarige leeftijd. Als bij toeval belanden de jongens in de humaniora in dezelfde klas: twaalf jaar zijn ze en dit is de tweede etappe. Twee jaar later gaan ze samen naar Zwitserland. En in het laatste jaar van hun humaniora gaat het klassikaal richting Griekenland waar de relatie explodeert. Tenslotte maakt Lanoye, éénendertig jaar, de balans op. Etappes waarin de ik-persoon en andere personages de afstanden overbruggen. En telkens wanneer een relaas, een beeld dreigt te verzwakken in de constructie van het geheel laat virtuoos Lanoye de boel in elkaar donderen en neemt hij je op sleeptouw een andere richting uit. Telkens wanneer een techniek déjà-vu wordt weet Lanoye een ander spoor uit te zetten: opsomming, beschrijving, poëzie, overdrijving, sarcasme, column, pamflet, dialoog, theater. En toch verdwaalt hij niet in versnippering maar groeit uit deze veelheid een coherent geheel. De portretten zijn vlijmscherp, hard; en teder en liefdevol. Met drie leraarsportretten slaagt de auteur erin een heel tijdperk (post ’68) te definiëren en de sfeer van het Sint-Niklase college raak te treffen. Natuurlijk overstijgt de roman de plaatselijkheid – niet alleen staan de gevoelens voor hun tijdeloze exponenten en zijn de relaties van alle plaatsen en eeuwen – en treedt Lanoye ook op als cultuur- en maatschappijcriticus. De Metaalprocessie wordt genadeloos neergezet, even genadeloos als de omzetting van de titulatuur, de IJzerbedevaart, dat is.
Initiatie, masturbatie
Dit boek is geen homo-boek. En toch weer wel: het verhaalt teder en pijnlijk maar zonder melodrama of zware accenten over het homoseksueel beleven (bewustzijn, liefhebben…). Maar uit het boek blijkt dat dit voor het evolueren van een relatie geen bijzonder belang heeft; “Kartonnen dozen” is een liefdesboek, en dat die liefde homo-erotisch is, dat is een belangrijke bijkomstigheid. Lanoye, “de kleine liefdesgeneraal, de Napoleon van de passie, de Macchiavelli van het gemoed” noemt hij zijn ik-persoon. En hij analyseert de liefde: initiatie, masturbatie, sublimatie en simulatie. Daarmee de filosofie van de liefde in vorm gietend. Een sarcastisch filosoferen blijft het steeds. Cynisch. Zoals steeds een harnas, natuurlijk. Lanoye bijt, de goegemeente die dat niet wil verstaan zal hij daarbij met graagte choqueren. Maar hij wil de lezer bereiken, bijna dramatisch eindigt hij zijn boek met een oproep. En ook tussendoor spreekt hij de lezer rechtstreeks aan, zijn boek daarmee als boek bevestigend en de illusie doorbrekend (maar vernuftig ook weer opbouwend): “ik gooi ze (drie beelden van zijn eerste reis die hij vergelijkt met platte keien die hij over het wateroppervlak laat stuiteren, JdB) u toe, lezer, over het oppervlak van dit blad, en hoop dat ze u al kaatsende bereiken”.
Is dit het verhaal van een gelukkige jeugd waarin een ongelukkige liefde verweven wordt? “Als je niet oppast ga je nog van het leven houden” schrijft Lanoye. En ook: “Maar niemand spaart kartonnen dozen”. Maar hij wel, de schrijver wel, gelukkig. Want wie deze kartonnen doos opent vindt een schat aan herinneringen, opgeslagen in rijke beelden, ontroerende portretten, scherpe analyses. Die vindt het relaas van een liefde die in de Nederlandse literatuur uniek is.
Referenties
Johan de Belie, “Maar niemand spaart kartonnen dozen…”, Het Vrije Waasland, 18 oktober 1991
Tom Lanoye, Kartonnen dozen, Prometheus, 1991, 148 blz., 550 fr.