Blijkbaar verschilt de interpretatie van het begrip ‘eros’ zoals wij dat zien, vooral de meer gesublimeerde vorm van liefdesuiting, van de seksualiteit, dankzij een ‘romantischer’ accent (al begeef ik mij hiermee wel wat op glad ijs), met de gevoelswaarde die men er in Japan aan geeft. En zeer sterk zelfs: eros verwijst daar naar pornografie, dus staat deze idee er diametraal tegenover.

Laatste decennia zijn de Japanse strips, de manga, vrij populair geworden in het westen. Die zijn vaak of gewelddadig of seksueel getint. Deze laatste, de hentai, danken hun naam aan de originele betekenis van het woord ‘pervers’; buiten Japan worden ze evenwel simpel als pornografische manga aangeduid, in Japan gespecifieerd als ero-manga. Betreft het bewegende beelden, de tekenfilm dus, dan spreken we over ‘anime’, de animatiefilm – we blijven zusters, en broeders! Censuur? Ja, ook voor de tekeningen… genitaliën mogen niet vrijelijk afgedrukt worden in Japan en dus voorzien van een – weliswaar minuscuul – zwart balkje of een mozaïek net als pixels… Eros dat porno betekent… agressieve seksualiteit… verfijnde cultuur… een voldoende reden om even te grasduinen in een beetje beeld- en woordmateriaal van Japan door de eeuwen heen: met het vermoeden dat nu net wat wij als erotisch bestempelen bij hen wel een essentiële plaats moet bekleden.
De eerste meester van de Japanse prentkunst die ik zo ontmoet is Suzuki Harunobu, niet in levende lijve vermits hij in 1770 overleed. Hij heeft zeer veel schilderingen gemaakt van courtisanen, zijn ‘verwaaide bloemen aan de volle kersenboom’ en van hun heel jonge dienaresjes (tot maximum twaalf jaar), ‘jeugdige vlinders’. Zijn dames zijn veeleer tere, afwezige droomprinsessen (zie bovenstaande illustratie). Het is opmerkelijk dat beeld en woord vaak samengaan in de werken van alle kunstenaars, in hun (kleuren)houtsneden, schilderijen, prenten: uitgebreide poëtische titels, gedichten, een filosofische overweging… we vinden het fraai gekalligrafeerd bij de afbeelding. Harunobu: ik bekijk eerst een prent waar een hoofdcourtisane zich net verfrist heeft, een jong meisje – haar dienares – biedt haar de obi (sjerp) aan. Een open kamerscherm suggereert de verlokking van de ons onbekende ruimte achter haar, een ander scherm is beschilderd met de gelukbrengende en belofte-inhoudende kraanvogel. De tere lijnen van de kimono in combinatie met het feit dat deze zo ver openvalt dat de dij tot bovenaan zichtbaar is, geeft een erotische toets aan het werk. Idem wat betreft de houtdruk ‘Jonge vrouwen aan de zeekust’: twee jonge vrouwen die verlangend uitkijken over zee, naar…? In een wolk boven hen de tekst: “Zoals golven, door de wind gejaagd, stuk slaan op de rots, zo breek ook ik in vergeefs verlangen naar jou”, een gedicht van Shigeyuki uit de 10de eeuw.

Niet de toegang tot de mysterieuze kamer maar net het tegenovergestelde zien we bij de hofschilder Hosoda Eishi (1756-1829): een vrouw staat op het punt een luit te bespelen, zowel haar houding als de lijnen van haar kleding drukken een fijne zinnelijkheid uit. Die wordt geaccentueerd door de intimiteit van het gebeuren: de dienares sluit de buitenwereld uit door het bamboegordijn te laten zakken. Titel: Avondregen. Intimistisch én erotisch. Net als bij Kitagawa Utamaro die vooral vrouwen schildert zoals deze waar zij aandachtig aan het lezen is; we worden zo betrokken bij de intensiteit van die handeling dat we ons onweerstaanbaar ook erotisch bij de vrouw betrokken moeten voelen – iedere afstand lijkt weg te vallen. Shigenawa overleed in het geboortejaar van Eishi. Van hem bewonder ik een prent met zwartlak en goudpoeder in rose, oker en lichtgrijs. Een vrouw staat, rokend uit een sigarettenpijpje, te staren – naar de maan die rijst boven de rivier leren we uit de begeleidende woorden, wij moeten haar suggestieve blik en houding volgen. Haar jonge bode biedt haar de doos met rookgerief aan. Ook hier gaan melancholie en erotiek hand in hand. Heel wat anders brengt ons een houtsnede van Masanobu uit 1740: een levendig portret van wat gebeurt in een van de straten van de wijk Yoshiwara te Edo, de wijk van plezier, van de prostitutie, een massatafereel.
Wat me laat verwijlen bij het fenomeen geisha, waar ik meen de erotiek verpersoonlijkt te zien. Niet te verwarren met de courtisanes, de prostituees. Geisha, letterlijk ‘kunstpersoon’. Opgeleid reeds van zeer jong, zeven jaar, in beweging, kennis van de traditie, bespelen van instrumenten en zang, literatuur (vooral poëzie), kalligrafie… Ze woonden in gemeenschap, een hanamachi, ‘een stad van bloemen en wilgen’: bloemen, schoonheid; wilgen, flexibiliteit. Hun taak: bij feestjes (ozashiki) het gezelschap aangenaam bezighouden met muziek, dans, conversatie, thee bereiden en serveren. Betoverend zagen ze er uit: het zwarte haar, het gewitte gelaat en de vuurrode lippen, de opvallende kimono en sjaal. Wit gelaat: met krijt, kalk, cyanide, rijstpoeder of zelfs de uitwerpselen van de nachtegaal – kan het ‘erotischer’. En hun hoog opgestoken kapsel, verstevigd met een band, licht frivool versierd met vleugeltjes of een bloem en een kam van schildpad of jade. Voor enig vertier zorgen en thee serveren, maar dit laatste gebeurde dan door hen uitsluitend bij dergelijke feestjes of indien ze privé ingehuurd waren als gezelschapsdame voor een avondje, een escorte als het ware – without benefits… Want het theeritueel is, zoals bekend, heel apart. Beschouw ik de geisha als persoon zeer erotisch dan staat de theeceremonie met zijn verfijnde kunstzinnige handelingen als gebeuren voor mij op hetzelfde niveau.
We mogen bijvoorbeeld niet vergeten dat de thee in den beginne een genotsartikel was – en dat binnen de traditie en in het ritueel van de ceremonie (genaamd ‘chado’: weg van de thee) deels nog gebleven is. Genieten is de eerste bedoeling, daarnaast het bewaren en doorgeven van de traditie, en inmiddels is het deel gaan uitmaken – wat oorspronkelijk helemaal niet zo was – van de godsdienst, van het boeddhisme en vooral verweven met Zen en Feng Shui. Er bestaan twee plechtigheden om de thee te celebreren. De kleine, korte versie, chakai, waarbij naast dunne thee enige zoetigheden en een lichte maaltijd genuttigd worden. En de chaji die algauw vier uren in beslag neemt. Deze grijpt uitsluitend plaats in een theehuis en heeft tot doel de geest te bevrijden, is dus werkelijk ook religieus gemotiveerd. Voor men deelneemt dient men handen en mond met water te reinigen… daarna volgt een wandeling door de theetuin – de geest, en het lichaam komen hier tot rust en bezinning. Binnen treft men weinig aan dat de aandacht van de deelnemers afleidt: enkel de matten en de benodigdheden voor de thee, en bij het binnenkomen een gekalligrafeerde tekst ter meditatie – deze wordt even later verwijderd en vervangen door bloemen. Alle bewegingen, van de theemeester en van de participanten moeten rustig en vloeiend zijn, doelmatig; men zit uiteraard gehurkt, mediterend. Dit verfijnde geheel van symbolische handelingen, het subtiele genot dat ervaren wordt: wie herkent hierin niet de essentie van wat we erotiek noemen. En is de thee niet hét symbolisch geschenk bij een verloving en een bruiloft, zodat hij in dat verband officieel de titel ‘theegeschenk’ meekreeg. En bij het huwelijk moet de bruidegom drie kopjes ‘thee van de deuropening’ nuttigen eer hij zijn bruid te zien krijgt. Terwijl de huwelijksbemiddelaar ‘de theedoosdrager’ genoemd wordt. Thee en eros, niet te scheiden in Japan…
Niet alleen de mens kan dat erotische uitstralen. Prof. Jos de Gruyter schrijft (in het woord vooraf bij ‘Japanse prentkunst’): “…zij nam het actuele, het amusante, het erotische in zich op, zij gaf het leven van alledag weer en het werkelijke Japanse landschap.” Zo zijn de naturen vaak niet echt realistisch maar ideëel of kosmisch. Bijvoorbeeld in de beroemde ‘Grote golf bij Kanagawa’ van Hokusai: een hoge tuimelende golf, het spel van de lijnen kan onmogelijk niet erotisch genoemd worden – vooral omdat het schilderij  in de verte nog net heel klein de voor de Japanner zo belangrijke berg Fuji onthult: het opspattend schuim omvat de belofte van de besneeuwde top in de verte. Vincent Van Gogh zou over deze prent schrijven in een brief aan zijn broer Theo… Zijn bekende werk ‘Sterrenhemel’ is ongetwijfeld geïnspireerd door het doek van Hokusai die hij zo bewonderde, in de lucht vinden we exact dezelfde draaiende beweging terug die in de Japanse golf te zien is. Het landschap, maar ook vlinders, libellen in al hun sierlijkheid bevatten die verwijzing naar het erotische. En de karpers die we vaak afgebeeld vinden, immers zowel symbool van de liefde als opduikend uit de mythologie. Het blijkt ook alweer o.m. Hokusai die ons prachtige prenten leverde. Terwijl we van Hiroshige mandarijneenden te zien krijgen, toonbeeld van huwelijkstrouw. Plots stuit ik dan op schilderingen die – zoals reeds gezegd – ook een belangrijk aspect uitmaken van de Japanse seksualiteit zoals die in de kunst weergegeven wordt: agressie. Ippitsusai Buncho penseelde in 1777 een man die in een theehuisje een blik vol seksuele agressie werpt op een meisje – dit wordt geaccentueerd door de tekening op de boord van zijn kleed: ratten! Het betreft in feite een scène uit een toneelstuk. Misschien mag er op gewezen worden dat ook in het theater een erotisch element schuilging: werden in het No tenslotte de vrouwenrollen niet door mannen vertolkt, weliswaar een maatschappelijk, sociaal gegeven maar… veroorzaakte ook dat niet vaak subtiele prikkels. En het gebruik van maskers… Aan een film die ooit onze zalen kortstondig bereikte, en veel later tenslotte toch doordrong tot het televisiescherm, moet ik denken. Geweld: het was zo overvloedig aanwezig, samen met het pornografische dat de film na één dag verboden werd in België. Terwijl hij toch ook een rijke inhoud bevatte, schitterende beelden, en vaak symbolische en erotische verwijzingen. Het betreft de beruchte ‘Het rijk der zinnen’ van Nagisa Oshima uit 1976, naar het ware leven van de vrouw Sada Abe, een gebeurtenis in 1932. Sadistisch, gewelddadig, obsessieve seksbeleving die resulteerde in castratie en fatale wurgseks. Met toch subtiele, poëtische scènes, waar alles verstilt en de erotiek de motor wordt. Excessen? Wat te denken dan over ‘de witte tijgerin’, vrouwen die anderen opleiden hoe ze mannen best oraal bevredigen, niet ten behoeve van de man zoals men zou verwachten maar in functie van zichzelf: het voedsel zou hen helpen hun jeugd en schoonheid te behouden en hun vrouwelijk potentieel maximaal te ontwikkelen; of ze dit als hoofd- of als bijberoep uitoefenden weet ik niet… 
Al die kunstwerken, houtsneden, prenten waren los ter beschikking maar er werden in die eeuwen ook kijkboeken (ehon) gepubliceerd, zeg maar strips. Hoewel nee, beeldverhalen waren het niet echt, er werd geen plot in verteld: een kunstenaar toonde er zijn werk zodat het iets was zoals wat wij snobistisch ten toon leggen op onze salontafel om te showen hoe kunstminded en erudiet we wel zijn. Veel van deze nochtans broze werken overleefden de tijd, het stof en de insecten. Soms, uitzonderlijk, behandelden ze één thema, zoals dit van Shinasadame dat uitsluitend vrouwen ( in honderd afbeeldingen) toont, zowel in hun huishoudelijk werk als in hun beroepsbezigheden. Prachtig hoe je hen aan het werk ziet bij het bereiden van tofu, of in de ‘bar’ van het theater om drank te schenken, wat ze ook doen in een herberg die (lezen we in de tekst) aan een grote weg gelegen is – een pleisterplaats voor truckers, een restop. Soms begeleiden de tekeningen kleine maar ook wel uitgebreide teksten zoals deze van Kanei Gyokoki die fragmenten uit een toneelstuk in beeld brengt, redevoeringen en monologen uit het kabuki. Geen enkel boek diende de kunstenaars meer tot inspiratie dan de beroemde roman uit de 18de eeuw van Cao Xuaquin ‘Droom van de Rode Kamer’. Met zijn 2.500 pagina’s en meer dan 30 hoofdpersonages is het een soort Romeo en Julia-story over twee adellijke families. Schoonheid leidt tot lust. De relatie tussen gepassioneerde liefde en empathie. De botsing tussen emotionele fantasie en aardse stimuli. Liefde (qing) contra lust (yu). Erotiek contra ongebreidelde passie. De ‘rode kamers’ waren deze waar de dochters van de gezinnen verbleven… Wat mij laat denken aan die prachtige sterk-erotische romans van de Antwerpse (in het Frans schrijvende) Françoise Mallet-Joris (1930-2016): ‘La chambre rouge’ en een meesterwerkje over lesbische relaties ‘Le Rempart des Béguines’ waarmee zij in 1951 debuteerde. Wellicht iets om ooit nader te bekijken.
Ook recenter treffen we nog schilders aan die zich bekwaamden in wat onder de noemer erotisch beeld kan gecatalogeerd worden. Zo maakte o.m. Taikan (1868-1958) furore. Men moet slechts naar zijn orchideeën kijken, het lijnenspel en de tere kleuren op zich laten inwerken om mediterend in de erotische symboliek van de bloem door te dringen. Elders vinden we een meisje, slaapt zij, droomt zij wakend, onder de kersenbloesems – haar houding, hoe de kijker, wij, haar in haar onschuld en kwetsbaarheid betrappen, zo erotisch zonder seksuele connotatie – zij lijkt te breekbaar. In ‘Wildflowers’ uit 1936 schouwt een meisje, contemplatief, de verte, het oneindige, gezeten tussen de opengebloeide orchideeën.

Naast de ‘echte’ kunstenaars bestond er ook een levendige volkskunst waarin ongetwijfeld af en toe – naast de interesse voor het alledaagse openbare leven, ook dat andere, meer verborgene doorschaduwt. Het betreft de kunst van het uit zwart papier knippen van allerlei afbeeldingen die als decoratie dienst deden. Ze werden op de muur gekleefd of tegen de (eveneens nog uit papier vervaardigde) ruiten aangebracht. Fragiele meesterstukjes bestaan er die de tijd desondanks overleefd hebben. Ik zie hier een reeks van drie, op het ene zit een meisje een boek te lezen terwijl zij gracieus met de vrije hand haar hoofd ondersteunt – de tweede dame wuift zichzelf ietwat nonchalant koelte toe. Terwijl de derde, half liggend op een rustbank, verleidelijk haar kapsel schikt. Ieder van deze vrouwen zendt op een eigen wijze een signaal, straalt subtiel seksuele geladenheid uit… statisch. Dat is dan niet het geval bij een ander ‘schaduwbeeld’ waar een meisje getoond wordt, dansend met wimpels; nog meer uitstraling ervaar ik in de confrontatie tussen een meisje en een draak, hier schuilt enige agressie in de overweldigende grote figuur van de draak terwijl de danseres quasi naïef onschuldig maar zo wulps haar talent voor hem ontplooit.
Beeldmateriaal. Maar ook daarbuiten straalt de erotiek ons vaak tegemoet. Zien we hem niet in sommige van de Japanse tuinen, vooral in de chaniwa, de theetuin. In de waterpartijen, de ‘grillige’ vormen der paden, de al even bestudeerde ligging van de rotsen, het klateren van het water, het zonlicht dat door de neervallende druppels speelt, de bloemen zoals de rode camellia, de Japanse roos, die ‘als een draak ten hemel stijgt’ hoog de wolken in, maar eerst op de drempel van het theehuis tot zinnebeeld van het amoureuze dient. Overal in het leven stuiten we op verwijzingen, op subtiele hints – de tekeningen op de kimono’s kunnen verwijzen naar de liefde, net zoals details op gebruiksvoorwerpen een hint weten te geven. Om te besluiten maak ik graag nog een overstapje naar de literatuur. Naar de 17de eeuwse dichter Basho (1644-12.10.1694). Ongetwijfeld één der beroemdste Japanse auteurs van reisverslagen en haiku’s. Over zijn eerste lange zwerftocht in 1688 publiceerde hij: ‘Reisverslag van een verweerd skelet’. Naast de poëtische beschrijvingen over het landschap, de verhalen over ontmoetingen met mens en dier, de confrontatie met de flora, last Basho ook ettelijke haiku’s in – soms zelfs geschreven door een reisgezel of door een bewonderde collega. En in enkele bespeur ik die hang naar een mystische erotiek zoals in: “Een vlinder/rustend op een tere orchidee,/hoe zoet brandt de wierook/ op haar vleugels.” Of deze eveneens van hem: “Fladderende vlinder/op een witte papaver;/voor een teken van liefde/zou hij zijn vleugels wringen.” Uit een ander boek (‘Het verslag van een versleten reistas’) pluk ik deze: “Hoe passend is het/voor heilige maanden,/een eenzaam groepje/geurende pruimenbomen.” Hiermee verwees hij naar het heiligdom te Ise dat hij bezocht: het verbaasde hem dat er op de binnenplaats geen boom stond, men wees hem er op dat alle pruimenbomen gegroepeerd waren achter het heiligdom waar de ‘heilige maagden’ woonden… indien dit geen erotische verwijzing inhoudt! Tenslotte is er nog, uit zijn bekendste boek ‘De smalle weg naar het Hoge Noorden’ (1693) (het hoge noorden zijnde de meest onherbergzame streek van Japan maar wat ook betekent ‘een reis naar het innerlijke’, hier ging hij voor bijna drie jaren dus ook op zoek naar zichzelf) deze haiku: “Onder hetzelfde dak/sliepen wij,/prostituees en ik -/bosklaver en de maan.” Zij waren de bosklaver, hij de maan (die hen be- of verlichtte?). Het waren immers twee vrouwen die hij onderweg ontmoet had en die hem verzochten hem te mogen volgen: “En wanneer u een priester bent zoals wij uit uw zwarte mantel concluderen, leer ons dan over de grote liefde van God.” Dit ontroerde hem en “vulde hem met medelijden…”. Hoewel hij geen priester was, en een gezamenlijke tocht niet tot de mogelijkheden bleek te behoren…
Japan en zijn fijnzinnige erotiek. Het kon niet anders dan een grillige reis zijn, doorheen uiteindelijk ook mijn hoge noorden. En een aanleiding, hopelijk, om indien de gelegenheid zich aandient een tentoonstelling over een verwant onderwerp te bezoeken, of te grasduinen in een u toegewaaid boek.  

Reinhilde

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.