Louis Couperus (1863-1923) kondigde op 6 november 1902 het plan voor een nieuwe roman aan in een brief aan zijn uitgever. Maar het duurde nog even eer hij de eerste zinnen zou schrijven. Dan ging het evenwel snel, in vier maanden voltooide hij ‘Van oude mensen de dingen die voorbijgaan’. In december 1904 was de roman klaar om in afleveringen te verschijnen in het tijdschrift Groot Nederland. Pas in 1906 volgde de publicatie in boekvorm. Het zou na ‘Eline Vere’ (1889) en ‘De boeken der kleine zielen’ (1901) ongetwijfeld het meest succesvolle, en ook meest beklijvende werk van de auteur worden. Tevens zeer bekend dankzij de televisiebewerking (Avro) in 1975 met coryfeeën als Josine van Dalsum, Ellen Vogel, Georgette Hagedoorn en Paul Steenbergen; inmiddels op dvd te vinden.

Couperus, dandy, epicurist, poseur, showend met een homo-erotische aanleg, een schijn van luiheid ten toon spreidend terwijl hij integendeel hard en veel werkte, getuige de hoeveelheid romans en ander werk op zijn naam.
‘Van oude mensen…’ situeert zich hoofdzakelijk in Den Haag en cirkelt grotendeels rond – de titel verraadt het – oude mensen. Er zijn drie belangrijke verhaallijnen. Een eerste rond de drie oudsten die samen een verleden in Nederlands Indië met zich meedragen. Daarnaast de dochter geboren uit de ‘overspelige’ verbintenis van twee van hen, inmiddels ook 60 jaar. Tenslotte van deze de zoon Lot die zal huwen met wie zijn nicht blijkt te zijn, Elly. Binnen dit stramien maken we, in veertien hoofdstukken, kennis met de zeer uitgebreide familie die zich beweegt in de kringen van de Haagse society. En welke familie: “een hysterische, zondige troep” roept één der personages, een tante uit. En Lot zal ergens over die kleurrijke (of muisgrijze?) bende concluderen: “We moesten allen maar onder curatele, maar van wie…?” Vertwijfeling inderdaad want hij vond geen werkelijk normaal individu in eigen kring. 
Essentieel in de roman is het thema oud-worden, aftakeling, de eenzaamheid, de verveling, het nutteloos zijn, de doelloosheid der laatste jaren wanneer al die oude mensen nog slechts de dagen (af)tellen zonder hoop. En het is een gans defilé. Het tweede thema, in feite dé plot van de roman, is een tragisch gebeuren in India zestig jaren geleden. Want het verleden is niet dood, zodoende kan het heden, de oude dag niet mooi en vredig verlopen. Pas in het derde hoofdstuk wordt daarover een eerste maal iets gesuggereerd. En het krachtige van de roman blijkt dat langzaam – terwijl oorspronkelijk louter de protagonisten op de hoogte waren of het zo althans leek – steeds meer personen of kennis krijgen van het drama of gaan vermoeden dat ooit iets tragisch/mysterieus zich afspeelde. Couperus weeft op deze wijze een ingenieus web vol spanning maar vooral bitter en schrijnend. Immers, overspel, moord op een echtgenoot, het dumpen van een lijk, een dokter die een valse verklaring aflegde in ruil voor seksuele voldoening… dit verbindt drie hoogbejaarde mensen. Het weten, het besef, maar vooral nog steeds het schuldgevoel. De vrouw zal vaak, hysterisch, hallucinerend geconfronteerd worden met de schim van haar vermoorde echtgenoot – zij gaf de aanzet tot het fatale gebeuren. Nog steeds spookt voor deze drie mensen, allen ouder dan 90, wat ‘het Ding’ genoemd wordt, zoals ze dagelijks samen zitten, door hun hoofd. Ze zijn protestant, er bestaat voor hen geen boete en dus geen vergiffenis. Couperus speelt dit thema extra uit door twee andere karakters op te voeren die beide gegrepen zijn door godsdienstwaan en het geloof fanatiek beleven. De ene rigoureus protestant, verzuurd; de andere overgestapt naar de roomse kerk en ook daar extreem, steeds biddend, vastend, onthecht.
Het is sterk hoe Couperus de beklemming steeds meer opdrijft zoals deze heerst tussen de drie, hoe het verleden hen in de ban houdt… de wellust, de passie, maar ook de angst voor ontdekking en de vraag wat kan gebeuren nu neef en nicht (een uitsluitend aan de ‘schuldigen’ bekende bloedverwantschap) zullen huwen. Meer en meer wordt voor steeds meer personen geleidelijk duidelijk dat het drama slechts een einde zal kennen na de dood van de drie oudjes, dit wordt ten top gedreven op het ogenblik dat er van chantage sprake is… Dit alles is dé rode draad maar er zijn ook boeiende tweederangs karakters zoals oom Anton, pedofiel, pervert, wellusteling, egoïstisch, verdiept in klassieke en pornografische lectuur… een schitterend en gewaagd portret. Maar natuurlijk ontmoeten we als reeds gezegd ook tweede hoofdpersoon Lot, wankelmoedige figuur; na hun huwelijk volgen we hem en zijn bruid/nicht naar Parijs, Nice en Italië… Wat de auteur gebruikt om nog maar eens, zoals in meerdere romans, het warmbloedige, licht-zonnige, open zuiden diametraal tegenover het kille, gesloten, donkere noorden met zijn lage wolkenhemel te plaatsen. Dan is er ook nog de complexe moeder van Lot – driemaal gehuwd, hunkerend naar liefde, als 60-jarige nog steeds onvolwassen en desondanks verzuurd en ontgoocheld. Een moeilijk te vatten personage waar haar familieleden zich de tanden op stukbijten. Couperus slaagt er in om in de dialogen en de indirecte monologen – en hij laat zijn personages veel aan het woord – ieder een eigen taal mee te geven, een idioom, een eigenaardigheid soms die tekenend is voor hen – dat mag evident lijken maar de wijze waarop het hier gehanteerd werd, verwijzend naar karakter en meteen voor de lezer een extra verduidelijking van bepaalde aspecten van de figuur in het licht zettend, is het dat niet. Eveneens niet zo voor de hand liggend is het feit dat de auteur er in slaagt binnen zo’n beladen plot en thema’s, schuld en aftakeling, toch af en toe voldoende humor te smokkelen als tegengewicht – subtiel weliswaar maar een welgekomen pauze telkens voor de lezer. 
Net zoals de knipoogjes wanneer hij Lot in het begin laat zeggen, sprekend over het leven van ‘de oude mensen’: “Misschien was het interessant en zou het iets zijn voor een roman…”. En zelfs op de laatste pagina laat hij Lot nog duidelijker de overweging maken: “… wat als hij eens een roman schreef, van twee zulke oude mensen… en de moord in Indië? Neen, dacht hij, het zou mij te romantisch zijn. En dan, romans worden al zoveel geschreven…” Ironie was ook hier de romanschrijver Couperus duidelijk niet vreemd! Maar dit ten spijt blijft dit werk een boek waar zoals in veel romans van Couperus het noodlot centraal staat. Dat voor hem gebaseerd is op twee factoren. Daar is vooreerst het erfelijke (“familie hysterische troep”!), dat daarna nog enigszins beïnvloed dan wel gecorrigeerd wordt door milieu en opvoeding. Tweede aspect is het lot, als een zwaard van Damocles hangt het boven ieders hoofd, onontkoombaar. Hoe dan ook, en vreemd, op het einde suggereert de auteur het evolueren van de maatschappij – de oude mensen sterven, de dingen zijn voorbij, een andere generatie dient zich aan met nieuwe denkbeelden, frisse idealen… Al rest de vraag of we niet ook voor hen ooit moeten terugkeren naar de eerste pagina’s van de roman: “Een wachtkamer scheen die salon; een wachtkamer, waar, na vele dingen die waren voorbij gegaan, twee mensen zaten te wachten… zaten te wachten… Waarop? Op het langzame einde, op de eindelijke dood…” 

Johan de Belie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.