Het is vandaag zeventig jaar geleden dat Edgar Rice Burroughs, de geestelijke vader van Tarzan, is overleden.

De enige echte Tarzan is diegene die in 1912 uit de pen vloeide van Edgar Rice Burroughs (want toen vloeiden geesteskinderen nog uit pennen en waren geen amalgaam van bits & bytes), een soort van beroepsmilitair die o.a. nog de opstand van de apachen had helpen neerslaan. Burroughs had dan ook niet de bedoeling “kunst” te produceren: “Ik schrijf geen literatuur,” zei hij ooit. “Ik behoor tot dezelfde familie als de trapeze-acrobaat, de tapdanser en de clown.”
PARADISE LOST
Dat belet natuurlijk niet dat populaire literatuur ook politieke ideeën kan bevatten. Integendeel zelfs, precies omwille van de grote populariteit zijn deze vaak veel doorslaggevender dan die in de Literatuur-met-een-hoofdletter. Zo mag het natuurlijk geen verrassing zijn dat het uitgerekend in een vooroorlogse periode was dat Burroughs (1875-1950) zijn vlucht uit de zogenaamde beschaving sublimeerde in het scheppen van deze oermens.
Maar verder was de politieke dimensie van het eerste Tarzanboek door en door rechts. En dat niet alleen omdat Burroughs zich klaarblijkelijk op Rudyard Kipling (“Jungle book”) had geïnspireerd (de erfvijand van Tarzan is de tijger, net zoals bij Mowgli, het probleem is alleen dat er in Afrika geen tijgers zijn…).
Daarnaast vertoont onze held zekere racistische trekjes (eerder in de tekening van de zwarte meid Esmeralda dan van de “wilden”, want deze laatsten gehoorzamen natuurlijk aan de zo door Burroughs geprezen wet van de jungle, de zogenaamde “noble savage”), maar vooral omdat Tarzan (swahili voor “withuid”), toen al, beantwoordde aan een roep om een “sterke man”.
En “roep” moet je hier nogal letterlijk opvatten. Nadat hij de leeuwin Sabor heeft geveld laat Tarzan zijn bekende kreet weergalmen. Aangezien Tarzan in feite de wettige Lord Greystoke is, door allerlei avonturen achtergebleven in de jungle en opgevoed door de apin Kala, laat Burroughs daarop heel betekenisvol volgen: “En in Londen sprak een andere Lord Greystoke in het Hogerhuis tot zijn soort, maar niemand beefde bij het zachte geluid van zijn stem” (p.68).
Voor de verfilming zat men hier natuurlijk met een probleem. Hoe klónk die kreet van Tarzan nu eigenlijk? De eerste Tarzan van de geluidsfilm was meteen ook de beste: Johnny Weissmuller, geboren in het Hongaarse Freidorf op 2 juni 1904 als Peter Jonas Weissmuller. Voor hem ontworp men een kreet die bestaat uit dierengeluiden, een sopraan en het jodelen van Weissmuller zelf. De kreet sloeg zo in dat ze – op één lachwekkende uitzondering na – nadien altijd gebruikt werd, ook als Weissmuller niet de rol van Tarzan vertolkte. De legende wil dat de fameuze kreet Weissmullers leven redde toen hij in 1959 in Cuba stond te golfen op het moment dat het golfterrein door de rebellen van Castro werd aangevallen.
Maar dat maakte Tarzan nog niet tot Castrist. Wie verwacht er immers dat “Tarzan van de Apen” conform zou zijn aan “Das Kapital”? Met de bijbel daarentegen zijn er wel tal van overeenkomsten. Dat had domineeszoon Jan Wolkers uiteraard ook reeds opgemerkt. Omdat hij zich echter op de films baseerde, ontging hem het feit dat ook bij Burroughs de zondeval door de vrouw wordt teweeggebracht.
Op het witte doek is het om voor de hand liggende commerciële redenen allemaal koek en ei tussen Tarzan en Jane. Niet zo in het originele boek echter. Jane wijst Tarzan af voor degene die zijn titels (onrechtmatig, maar in de overtuiging dat hij dood was) heeft overgenomen. “Dat ze onder de invloed was gekomen van de jonge reus”, zo schrijft Burroughs, “toen hij in het Afrikaanse oerwoud en vandaag in het bos in Wisconsin weer zijn grote armen om haar heen had geslagen, schreef ze alleen maar toe aan een tijdelijke terugkeer tot het oertype – aan de psychologische aantrekkingskracht van de oermens op de oervrouw in haar” (p.190).
Nochtans had Tarzan datgene gedaan wat voor Burroughs wel de grootste toegeving aller tijden is: hij was “uit het hol van de oermens” gekomen en “een beschaafd man geworden” (p.191). Geen wonder dan ook dat Tarzan na zijn afwijzing zijn eerste en enige “overwinnaar” voorliegt wanneer deze vraagt hoe hij nu in ’s hemelsnaam in dat oerwoud is terechtgekomen: “Daar ben ik geboren… Mijn moeder was een apin en natuurlijk kon ze mij er niet veel over vertellen. Mijn vader heb ik nooit gekend” (p.192).
De oer-eenzaamheid dus. Of het nu van “the long-distance runner” is of van “the poor lonesome cowboy”…
Het grappige is dat er ook ooit een (pulp)roman is verschenen, waarbij Tarzan zowaar een Vlaming blijkt te zijn. Het gaat over “Gustje Stevens in Congo”, een verhaal uit de Ivanov-reeks, waarbij dit Gentse Kuifje Tarzan dus tegen het lijf loopt in de jungle en de communicatie blijkt helemaal geen probleem te vormen. Ook Tarzan spreekt perfect Gents. “Zoën latte maane joengne!”
Na “Tarzan van de apen” volgde (uiteraard) “De terugkeer van Tarzan”. Dit is natuurlijk ook de “terugkeer van Jane”, maar het wordt nooit meer als vroeger: “Paradise lost”. Daarmee is ook duidelijk dat Tarzan een anti-Robinsonade is. Robinson Crusoe is ook wel aan zichzelf overgeleverd in een soort van jungle, maar zijn hele verhaal bestaat erin hieraan juist te willen ontsnappen!

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.