Dertig jaar geleden werd de CD “De liedboeken van Jan Frans Willems” voorgesteld…
PLATEN uitbrengen is een BRT-liefhebberij. We denken aan de drie Witlof-CD’s waarmee Gust De Coster en Geert De Bruycker op een uitstekende manier de Belgische rockgeschiedenis samenvatten, of aan het nog ambitieuzere “Zestien Covers”-project van de Neem je Tijd-ploeg. Dat leverde zelfs een uitstekende elpee (én hoes) op, maar helaas is die nu al afgezaagd omdat de betrokken radiomakers en hun collega’s de plaat onthutsend vaak in de ether sturen.
Veel minder tamtam wordt er gemaakt over het initiatief van Dree Peremans, om de oude Vlaamse liederenschat uit de fameuze „Liedboeken” nieuw leven in te blazen. Behalve een spotje vlak voor het nieuws hoor je zelden iets over de eerste aflevering van dat project, een CD met opnamen uit het liedboek van Jan Frans Willems (1793-1846).
Toch heeft de plaat nagenoeg dezelfde hoge kwaliteit als de “Zwarte Goud”-CD die Peremans enkele jaren geleden produceerde met onder meer Wannes van de Velde en Dirk van Esbroeck. Deze twee namen vind je, aangevuld met jong talent als Patrick Riguelle, terug op de nieuwe CD. (Samen met Kadril leverde Riguelle een ware topper voor “Tien om te Zien”: een Clouseau-versie van het „Heerke van Maldegem”.)
Dree Peremans, in 1949 geboren in Diest, was op z’n achttiende mede-oprichter van de volksmuziekgroep De Vlier. Als producer bij Radio 1 houdt hij de volksmuziek uit binnen- en buitenland in de aandacht. Aangezien die muziek nu eenmaal sterk verweven is met sociale toestanden, hebben sommige uitzendingen al geleid tot een „schorsing”, maar dat „behoort tot de risico’s van het vak,” zegt Peremans. Zijn bekendste programma is „Folk op Vrijdag”, maar liefhebbers zullen hem ook prijzen voor zijn captaties van allerlei folkfestivals zoals dat van Dranouter.
Het Liedboek van Jan Frans Willems verscheen in Gent in 1848. Het was meteen de eerste belangrijke liedverzameling in de negentiende eeuw voor het Nederlandse taalgebied. Er zouden er nog heel wat volgen, onder andere van Snellaert, Lootens & Feys, De Coussemaeker, Bols en Tasseel & Blyau. De reeks werd afgerond met het onovertroffen meesterwerk van Florimond van Duyse dat in drie delen verscheen tussen 1903 en 1907.
Dree Peremans : Deze liedverzamelingen zijn zonder twijfel de belangrijkste bronnen voor de volksmuziek vandaag. Alleen zijn die bronnen niet altijd beschikbaar. Zo is het boek van Jan Frans Willems nooit heruitgegeven, en de weinige exemplaren die men af en toe in de antiquariaten kan vinden zijn peperduur. Ik betaalde bijvoorbeeld twaalfduizend frank voor mijn exemplaar.
— Maar die liederen staan toch in diverse bundels ?
Peremans : Ja, maar dat zijn altijd weer dezelfde bekende liederen. De onbekende pareltjes blijven opgesloten in de bibliotheken. Vandaar het idee om deze oude liedboeken eens grondig onder handen te nemen, af te stoffen, nieuwe arrangementen te maken en op te nemen.
— Maar er zijn plannen om die liedboeken opnieuw uit te geven.
Peremans : Ik hoorde inderdaad dat de Koninklijke Commissie voor Volkskunst de oude liedboeken allemaal opnieuw zou willen uitgeven. We hebben de klokken dan maar meteen gelijk gezet. Van elke CD die we uitbrengen, wordt ook het desbetreffende liedboek heruitgegeven. Het volgende boek is dat van De Coussemaeker, het laatste wordt dat van Van Duyse. Als we er elk jaar één uitgeven, zijn we in 1999 rond.
Geus
— Welk soort liederen vinden we eigenlijk in die verzameling van Willems ?
Peremans : Vanalles. Historische en godsdienstige liederen, minne- en drinkliederen, kinderliedjes ook. Veel onbekende dingen maar ook liederen als „Rosa willen we dansen”, “Mijn Lief mijn schoon Belotje” of „’s Werelds handel” waarvan de eerste regel luidt : “de boerkens smelten van vreugd en plezier”, met twaalf strofen erachteraan, die telkens een ander beroep behandelen.
— Van de 248 door Willems verzamelde liederen, werden er 37 opgenomen, en zijn er 22 op plaat gezet. Een moeilijke keuze ?
Peremans : Van de Geuzenliederen, die door Willems als eerste zijn uitgegeven, hebben wij enkele jaren geleden al een productie gemaakt, onder de titel Vive le geus, daarvan hebben we er maar een paar opnieuw geselecteerd, onder andere een lied op het vertrek van Alva uit de Nederlanden. Maar moeilijker dan het kiezen was het probleem van de uitvoering. Een historische reconstructie vonden we nogal zinloos, vooral omdat je in het Liedboek enkel een melodielijn hebt, en soms zelfs dát niet. Die moesten we dan zelf opzoeken, of we schreven er zelf één. Daarin zijn we soms zeer ver gegaan. Dat zal natuurlijk discussies opleveren, maar als je ziet dat Snellaert, die voor de redactie instond van Willems’ Liedboek, af en toe noteert : “Hier heeft W. zich wederom enige vrijheden veroorloofd”, dan mochten wij dat ook wel doen zeker. Natuurlijk vallen die moderne bewerkingen het meest op, terwijl er ook heel traditionele uitvoeringen op staan, zoals de Theevrouwkens of het Spinsterlied dat door Hubert Boone werd gearrangeerd voor drie vrouwenstemmen en diatonisch accordeon.
Operastem
— Op de plaat duikt de naam op van de Duitser Heinrich Hoffman von Fallerslehen…
Peremans :… een zeer bizarre figuur, die Jan Frans Willems nog een lelijke toer gedraaid heeft. Hij was zeer begaan met de Nederlandse literatuur en het Middelnederlandse lied. Duitser zijnde wist hij daar toch wel erg veel van, vooral door zijn vele reizen. Op één van die reizen kwam hij in Leiden aan, waar hij in intellectuele kringen onder andere het lied van de twee koningskinderen zong. Dat werd evenwel op gelach onthaald en Von Fallersleben zinde op wraak. Dat deed hij door een aantal liederen in die oude Nederlandse stijl te schrijven en die als authentieke Middelnederlandse liederen te laten doorgaan. Hij zei dat ze uit de vijftiende eeuw stamden, maar de oude Bilderdijk bekeek ze en zei dat ze vast veel ouder waren ! Niet te verwonderen dus dat ook Jan Frans Willems erin getuind is. Twee van zijn liederen werden bijgevolg in zijn Liedboek opgenomen. Gelukkig heeft Willems het nooit geweten, want Von Fallersleben heeft de waarheid slechts bekend gemaakt toen Willems al dood was. Von Fallersleben van zijn kant heeft van zijn grap genoten. Wij konden dat ook wel appreciëren en als hommage aan Von Fallersleben staan ze dan ook op deze CD. (“Jonc Gherrit”, gezongen door Paul Rans, en “Vaarwel vaarwel mijn zoete lief” door Kadril.)
— Geen problemen met de teksten ?
Peremans : Om te beginnen waren die soms waanzinnig lang. Liederen met 54 strofen, dat kan toch echt niet meer in deze tijd. Waarschijnlijk vroeger ook niet trouwens (lacht). Je moet die dus gaan inkorten en er toch voor zorgen dat het verhaal van a tot z klopt. Dan ga je experimenteren en vooral ook zoeken naar mensen die het kunnen uitvoeren.
— Dat zijn dan de bekende namen, Wannes van de Velde, Dirk van Esbroeck, Paul Rans, ’t Kliekske…
Peremans : Voor vroegere producties als de “IJslandsuite”, „Wat lijdt den zeeman al verdriet”, „Het zwarte goud” en “Vive le geus” was dat inderdaad nogal een beperkte kring. Maar nu heb ik die bewust willen doorbreken door een aantal andere mensen, vooral jonge groepen, een kans te geven. Ik denk aan Kadril en Cro-Magnon. Het zijn wellicht hun versies waarmee de puristen niet zo gelukkig zullen zijn, maar dat is dan een probleem voor de puristen.
— Ik hoed mij wel er één te zijn, maar sommige ritmes doen weinig Vlaams aan, niet ?
Peremans : Je bedoelt bijvoorbeeld. „Daar staat een klooster in Oostenrijk”? Dat klinkt inderdaad een beetje Latijns-Amerikaans, en dat komt omdat de percussionist Daniel Cordova is, een Chileen die al jaren in Brussel woont.
— Critici zullen aanvoeren dat dit vreemd is aan ons idioom.
Peremans : Luister, in de tijd van Jan Frans Willems werden van deze liederen ernstige pianobewerkingen gemaakt en werden ze uit volle borst gezongen door een geschoolde operastem. Dat doet eigenlijk even weinig terzake als de stem van Patrick Riguelle die een popzanger is, en toch dit soort dingen zingt. Dat is dan een ander idioom. maar elke benadering die respect heeft voor de bron is een goede benadering.
— Sommigen zullen aanvoeren dat je in niks aan die liederen mag raken omdat ze tot het Vlaamse culturele erfgoed behoren.
Peremans : Juist daarom verdorie. Daar worden al vaak genoeg dingen mee gedaan, die beter niet zouden worden gedaan. Ik bedoel dat deze cultuurschat al te vaak geclaimd wordt door bepaalde kringen, die er nochtans niet meer of niet minder recht op hebben dan wij. De bedoeling van een CD als deze is dan ook, aan te geven dat die liederen bestaan, maar dat ze ofwel liggen te verkommeren in bibliotheken ofwel geclaimd worden door, ja laat ik ze maar met naam noemen, het ANZ, terwijl zij overal thuishoren en niet alleen op die zangfeesten. De rest van het publiek heeft er ook recht op, en misschien zelfs méér.
Referentie
Ronny De Schepper, “Mijn lief, mijn schoon Belotje”, Knack 19 september 1990