Morgen zal het al 125 jaar geleden zijn dat de Franse schrijver Marcel Pagnol werd geboren.
Hij werd geboren in Aubagne, een voorstadje van Marseille, op 28 februari 1895. Zijn vader was de dorpsonderwijzer. Op de middelbare school in Marseille richtte hij, samen met enkele medeleerlingen, het tijdschrift Fortunio, het latere Cahiers du Sud, op. In 1915 was hij reserveleraar Engels op verschillende scholen. In 1923 werd hij leraar op het Lycée Condorcet in Parijs.
In 1926 begint hij toneelstukken te schrijven. Samen met zijn schoolvriend Paul Nivoix schrijft hij het satirische “Les Marchands de la Gloire”, wat zijn eerste succes wordt. Hij schrijft daarna een stuk dat hij “Jazz” noemt en in 1930 breekt hij helemààl door bij het grote publiek met “Topaze”, maar vooral met “Marius” dat in hetzelfde jaar verschijnt. De vervolgstukken “Fanny” en “César” verschijnen in de jaren daarna (resp.1932 en 1936) en de trilogie wordt meteen ook verfilmd met Raimu in de hoofdrol.
Nadat hij speciaal naar Londen was getrokken om één van de eerste geluidsfilms (“Broadway Melody”) te zien, wil hij ook films beginnen maken. In het begin stuit dit op weerstand omdat men (René Clair o.a.) vond dat film en theater niet te verenigen waren. Maar Pagnol hield voet bij stuk en na eerst als scenarist aan de slag te zijn gegaan (o.a. voor “Marius” en “Fanny”), draait hij tussen 1931 en 1954 een twintigtal films, waaronder “César” (1936), “La femme du boulanger” (1938, merkwaardig genoeg geen eigen werk, maar wel naar een novelle van Jean Giono) en “La fille du puisatier” (1940), deze laatste met, naast de vertrouwde Raimu, ook Fernandel in de hoofdrol. Hij sticht ook een filmtijdschrift, “Les cahiers du film”, om de kritiek op zijn “theatrale” manier van werken te weerleggen. Anderzijds keken de Grote Literatoren op hem neer, juist omdat hij films drààide. Zo werd zijn opname in de Académie Française niet met veel enthousiasme begroet.
Dat was in 1946, een jaar eerder was hij voor de tweede maal getrouwd, deze keer met actrice Jacqueline Bouvier, die uiteraard in veel van zijn films een rol heeft gespeeld. De bekendste is ongetwijfeld die van Manon de Florette in “Manon des Sources” (1952). Datzelfde jaar al (1946 dus) krijgen Jacqueline en Marcel een zoon, Frédéric. Uit zijn eerste huwelijk had hij al drie kinderen.
In de jaren vijftig legt Pagnol zich vooral toe op het schrijven van een (grotendeels autobiografische) roman fleuve: “La gloire de mon père” (1957), “La château de ma mère” (1957), “Le temps des secrets” (1960) en “Le temps des amours”. Deze laatste is pas postuum verschenen in 1977, want Marcel Pagnol is gestorven in Parijs op 18 april 1974.
Van deze tetralogie heb ik eerst het derde deel gelezen, omdat ik het – heel toepasselijk – vond in de bibliotheek van commissaris Schilders, toen wij in de jaren zestig in zijn huis in de Provence (in Monieux om precies te zijn in het huis dat nu eigendom is van Stef Hertmans, ik moet hem eens vragen of hij ook de inboedel heeft overgenomen en of “Le temps des secrets” er dan nog bij was). Ik maakte ervan, voor eigen gebruik, de volgende korte samenvatting.
In “Le temps des secrets” verhaalt Pagnol de periode rond zijn twaalfde jaar. Hoe hij met zijn vriendje talrijke “geheimen” ontdekt (deze zijn natuurlijk meestal gefingeerd en bestaan alleen in de fantasierijke kindergeest, maar de boa die ze meenden te hebben gezien, bleek dan toch echt te zijn). Hij laat dit vriendje staan, wanneer hij verliefd wordt op een rijkeluisdochter, waarvoor hij allerlei bewijzen van heldenmoed moet afleggen (o.a. een kever inslikken) vooraleer hij haar hand krijgt. Ze moet echter na de vakantie terug naar de kostschool in de stad en Pagnol keert weer naar zijn vriendje en het gewone dorpsleven. Pas vele jaren later (twintig jaren in de 21ste eeuw) heb ik ook de twee eerste delen gelezen. Vooral het tweede (“La château de ma mère”) vond ik schitterend. Ik verwijs jullie daarvoor naar mijn bijdragen op de site goodreads.
In 1986 werd het tweeluik “Jean de Florette” en “Manon des Sources” nogmaals verfilmd door Claude Berri met Gérard Depardieu als Jean de Florette, Yves Montand als le Papet, Daniel Auteuil als Ugolin en Emmanuelle Béart als Manon.
Ronny De Schepper
Bronnen
Film en Televisie nr.206.
Maarten Van Nieuwenborg, Marcel Pagnol: realisme en warme observatie, De Standaard, 19 april 1974.
Wikipedia.