Op 24 februari 1650 was waarschijnlijk de eerste opera te horen in Brussel. Ter gelegenheid van het huwelijk van Filips IV van Spanje en Maria Anna van Oostenrijk werd toen “Ulisse all’isola di Circe” van Gioseffo Zamponi uitgevoerd.
In 1694 werd het eerste privé-operatheater geopend in Brussel op de Hooikaai, een samenwerking van Giovanni Paolo Bombarda, de Italiaanse schatbewaarder van onze landvoogd, de Beierse keurvorst Maximiliaan Emmanuel, en de Venetiaanse componist Pietro Antonio Fiocco. Dit was dus nog niet de Munt, die werd pas zes jaar later door het gezelschap geleid door Bombarda geopend met “Atys” van Lully.
Het oorspronkelijke gebouw, dat werd opgetrokken op de plaats waar vroeger het door Franse bombardementen platgegooide Munthof stond (vandaar de naam), was van Paolo en Pedro Bezzi. Tot 1725 werd de Munt geleid door Bombarda zelf. Daarna was er een korte periode van verval tot de maarschalk van Saksen de echtgenoot van zijn maîtresse, de actrice madame Favart, aan het hoofd plaatste van het Grand Théâtre. Toen de stad in handen viel van de Oostenrijkers vertrouwde Karel Van Lotharingen de leiding toe aan een triumviraat bestaande uit de hertogen van Arenberg en Ursel en de markies van Deinze. Die lieten er ook toneel in opvoeren: Molière, Racine, Marivaux… Hieraan kwam een einde in 1763.
Tot 1777 was de leiding dan in handen van de Duitser Ignatius Vitzthumb, die ook kapelmeester was aan het hof van Karel van Lorreinen. Samen met Frans Cammaert stimuleerde hij het gebruik van het Nederlands. Zo brachten ze vertalingen van Franse succesopera’s. Ze exporteerden die ook. Op die manier speelden ze in Mechelen b.v. “Het Roosefeest” van Salency. Hierbij was ook het opkomen van de maan voorzien, maar de Mechelaars, die dachten dat ze de draak wilden steken met hun bijnaam van “Maneblussers”, waren zo boos dat ze de zangers en het orkest te lijf gingen.
In 1803 liet Bonaparte in de Munt “Britannicus” opvoeren met in de titelrol de beroemde Talma, die speciaal uit Parijs werd “overgevlogen”.