Morgen wordt de Gentse componist Dirk Brossé zestig jaar…
Dirk Brossé, zelf bekend voor de muziek voor films als “Daens”, “Koko Flanel” en “Springen” startte in september ’94 een cursus filmmuziek aan het Gentse conservatorium. En toch zegt hij: “Tegenwoordig sta ik nogal eens geboekt als filmcomponist, maar da’s onzin. Ik ben componist. Tout court. Ik heb zopas een klassieke liedcyclus geschreven en een strijkkwartet. Net zoals Mozart omgekeerd soms vaudeville schreef. Alleen de mensen die zélf beperkt zijn, hebben daar problemen mee. Ik moet lachen met hedendaagse kunstenaars die denken dat ze de waarheid in pacht hebben. Wie zich tot één vak- of stijlgebied vernauwt, raakt geborneerd.” (“De Standaard Magazine” van 22 oktober 1993).
Alhoewel hij in principe gelijk heeft, moet het toch zijn dat het gebrek aan erkenning door de “gevestigde kunstkringen” (b.v. de Adviesraad voor Muziek) hem stéékt, want in de talrijke interviews met hem die ik heb gelezen, keert deze “verdediging” steeds weer. Dit achtervolgt hem al van uit de tijd dat hij nog “Dirkske met het trompetje in de fanfare” was…
Dirk Brossé werd geboren in 1960 in Heusden bij Gent. Aangezien zijn vader en zijn grootvader begrafenisondernemer waren, is het niet te verwonderen dat de kleine Dirk zich meer op zijn studies dan op ontspanning toelegt. Op 16-jarige leeftijd heeft hij via de middenjury reeds de middelbare school gedaan, zodat hij op 18 jaar reeds een diploma van het conservatorium binnen heeft. Eerst trompet in Gent (hij heeft nog in het orkest van theater Arena gespeeld), nadien contrapunt in Brussel, want gestimuleerd door niemand minder dan François Glorieux heeft hij zich op het componeren geworpen. Van bij de aanvang strijkt hij dus meteen al tegen de haren van het muzikale establishment. Het zal hem altijd blijven achtervolgen.
Bij het Europees Jeugdorkest en het Jeugd en Muziek Wereldorkest werkt hij als trompettist o.a. onder Yehudi Menuhin. Op 23 jaar geeft hij zelfs al les in Gent, wat misschien wel een record is. Ondertussen studeert hij orkestdirectie bij Lucas Vis en Anton Kersjes in Maastricht en specialiseert zich daarna in Wenen bij Julius Kalmar en in Keulen bij Volker Wangenheim. Als componist en dirigent debuteert hij bij het orkest van Jeugd en Muziek Brussel, waarin hij ook zelf als trompettist actief is. Hij heeft ook een Trumpet Choir, dat net als Walter Boeykens’ Clarinet Choir, wel gestart is met leerlingen, maar uiteindelijk zijn de vier beste (o.a. zijn “poulain” Bart Coppé) er uitgeselecteerd en wordt nu niet langer iedere leerling toegelaten.
Samen met orgelist Jan Van Landegem maakt hij een toernee door Oostenrijk en als dirigent creëert hij in 1988 het “Toots Concerto” van Roland Schroelynck met Toots Thielemans zelf als solist.
“Toen ik nog aan het conservatorium in Gent studeerde, maakte ik muziek bij een toneelstuk, met name Reigen van Schnitzler. Het was een regie van Jean-Pierre De Decker. Toen ik 21 jaar was, ontmoette ik hem opnieuw. Hij was toen bezig met zijn eerste en enige lange speelfilm Springen en langs mijn neus weg zei ik hem dat ik de ambitie had om filmmuziek te maken. Kort daarop belde hij me op om de muziek voor Springen te schrijven.” (*)
De filmmuziek voor “Boerenpsalm”, “Koko Flanel” en “Springen” beschouwt hij nu als een “interessant debuut”, meer niet. Zelf vindt hij zijn muziek voor “Daens” het beste, al wordt ze hier en daar (zeg maar: in Humo) ook afgekraakt als bijna het enige negatieve dat er over het geheel van de film te vertellen valt. Ook zijn muziek voor de film “Marie” (1993) wordt in Humo “karikaturaal” genoemd. Toch gaat de soundtrack van “Daens” vlot over de toonbank en Brossé merkt terecht op dat sentiment daarbij zeker een rol speelt (mensen willen een souvenir van de film), maar dat men het anderzijds toch enkel met de muziek moet stellen en dan blijkt die toch te wérken. “Als men naar een film gaat kijken, dan gaat 80% van de aandacht naar het beeld, zodat je nog maar 20% over hebt. Daarvan gaat dan nog eens 15 % naar de tekst, zodat er nog slechts 5 % overblijft voor de muziek. Dat geldt ook voor mezelf. Als ik eenmaal ben meegesleept door het verhaal, dan hoor ik de muziek niet eens meer. Maar dat wil daarom niet zeggen dat ze niet onbewust inwerkt op de kijker.”
“Ik hou enorm van film, maar het is wat mij betreft een dode kunst. In die zin dat op het moment dat je naar de film gaat, je kijkt naar iets dat niet meer leeft. Het is een reproductie van iets wat gebeurd is, wat voorbij is. De mensen gaan kijken naar het eindresultaat, terwijl opera bijvoorbeeld leeft voor de ogen van de toeschouwer.”
“Ikzelf heb nooit filmmuziek gemaakt die louter een additief is bij de film. Al mijn filmmuziek kan je uitvoeren in een concertzaal zonder dat je de beelden erbij nodig hebt.”
“Probleem bij de aparte uitvoering van filmmuziek is dat filmmuziek zich opsplitst in diverse stukjes, waarbij twee minuten al heel lang zijn. Het is maar als de componist zijn filmmuziek uitwerkt tot een suite bijvoorbeeld dat ze in een concertzaal tot haar recht kan komen.”
“Als componist schrijf ik voor film met dezelfde ernst als voor mijn ander werk, maar het is anders. Filmmuziek maken kan je toegepaste kunst noemen. Een filmcomponist is niet helemaal vrij. Voor hij zijn pen op papier zet, liggen er al honderden dingen vast, waarmee hij rekening moet houden.”
In zijn filmmuziek hoort men duidelijk zijn voorliefde voor John Williams, al is Leonard Bernstein zijn échte grote voorbeeld. In eigen land is dat Frederic Devreese: “Hij is eigenlijk zowat mijn peetvader. Hoewel ik een ander soort filmmuziek schrijf, bewonder ik hem mateloos.”
Over zijn filmmuziek zegt Brossé: “Een goede melodie is heel belangrijk voor mij. Dat dat nog altijd overeenkomt met de smaak van het grote publiek, is mooi meegenomen. Ik ben geen vernieuwer, ik weet wel dat ik muziek maak die tien jaar eerder ook al had gekund. Maar ik zeg zo vaak: ik wil geen geschiedenis maken. Ik wil gewoon muziek maken, en als veel mensen daarvan blijken te houden, ga ik ze niet tegenhouden.” (tegen buurjongen Geert Stadeus in “Het Laatste Nieuws” van 5 oktober 1991)
Zijn muziek voor “Daens” mag in sommige kringen dan op kritiek onthaald zijn, toch geldt Dirk Brossé misschien als het prototype van de geëngageerde componist: “Met mijn muziek wil ik eigenlijk vooral een conversatie aangaan met het publiek. Een kunstenaar heeft een taak, een functie. Daar ben ik van overtuigd. Ik geloof in het sociale engagement van de kunstenaar.” (Het Nieuwsblad, 12/10/1996)
En tegen Laurens De Keyzer in “De Standaard Magazine” van 22 oktober 1993): “Ik wil (…) alleen maar dingen maken die geapprecieerd worden. Anders zou het me mentaal te hard vallen. Omdat ik zonder publiek niet van mezelf overtuigd zou zijn. Ik moet een publiek hebben. Ik wil niet werken als een Van Gogh, zonder respect van de buitenwereld, en daardoor op de lange duur zonder uitkomst. Ik wil geen muziekgeschiedenis maken. Ik wil mijn tijd niet stoppen in al dan niet geforceerde vernieuwing. Er zijn in de muziek nog meer dan genoeg traditionele media voorhanden om iets mee te vertellen. Want wat ik vertel is belangrijk, niet zozeer hoe ik het vertel. (…) De stijl is tenslotte alleen maar het transportmiddel van de gedachte.”
“Ik verkies de dialoog met het publiek boven een vermelding in een encyclopedie. Mijn muziek is begrijpelijk voor iedereen en is niet bedoeld voor een kleine elite.” (Dirk Brossé in GVA, 24/12/1998)
Toch wordt zelfs Brossé nog weinig ontroerd door muziek: “Ik luister te gedetailleerd en te analytisch naar muziek om nog echt ontroerd te geraken. Muziek kan mij zelfs mateloos ergeren. In een restaurant b.v. Ofwel is het slechte muziek en dan stoort het mij. Ofwel is het goede muziek en dan luister ik alleen nog en vergeet verder te eten. Muziek is één van de meest directe kunstvormen, die op ons inwerken. Ik volgde diverse colloquia over de invloed van klank op ons lichaam. Ik maakte een studie over de associatie tussen het horen van bepaalde klanken en tonen enerzijds en chemische veranderingen in het lichaam anderzijds. Ik hoop dat dit ooit uitmondt in een compositie die The birth of music zal heten. Een muzikaal scheppingsverhaal over het ontstaan van muziek, van klanken. Dat fascineerde de mensheid altijd al. Maar eerst ga ik een Requiem afwerken, want de dood houdt ook veel volkeren bezig. Mijzelf ook, wat niet echt verwonderlijk is voor de zoon van een begrafenisondernemer. Bij ons thuis was de dood een doodnormale zaak. Als je alle dagen met de dood geconfronteerd wordt, ga je ook anders leven. Ikzelf probeer te leven alsof iedere dag mijn laatste kan zijn. Ik weet niet zeker of er al dan niet leven is na de dood, maar het houdt mij wel bezig. Het moment waar de ene levensvorm overgaat in de andere. Het moment waarop water damp wordt, dat moment waarop er noch water noch damp is, maar slechts een overgang. Over dat soort momenten wil ik nadenken, er muziek over maken.”
Toch zou hij naar zijn “desert island” muziek meenemen van toch wel emotionele componisten als Gustav Mahler, Leonard Bernstein en… Lennon & McCartney. Wegens het trompetje in “Penny Lane”? “Muziekhistorisch is er geen verband, maar het gaat mij om de mens achter de muziek. Ik heb het moeilijk met genieën die perfecte muziek schrijven, goddelijke muziek. Vergelijk Mozart met Beethoven en je hebt de geniale componist die vloeiend schrijft tegenover de wroeter die in zijn handschriften meer noten schrapt dan hij er laat staan. In alle bescheidenheid reken ik mezelf tot de Beethovens, met het nadeel dat het veel meer van jezelf vergt. Componeren is voor mij een hartverscheurende bezigheid.”
Dat Dirk Brossé zelf ook niet vies is van pop, horen we in zijn “Prelude to a New Age”, die destijds werd gecreëerd ter gelegenheid van de 60/40 viering van wijlen Koning Boudewijn. Naar eigen zeggen hebben in Japan vijftien orkesten werk van hem op het repertoire staan. Ook Brossé is dus “big in Japan”.
In 1992 was er de wereldcreatie van “La soledad de America Latina”, symfonisch werk met recitant op tekst van Gabriel Garcia Marquez (nl. de toespraak die hij hield n.a.v. de aanvaarding van de Nobelprijs in 1982 en waarin hij meer aandacht opeist voor de originele Zuid-Amerikaanse cultuur), op de wereldtentoonstelling in Sevilla als officiële bijdrage van de provincie Oost-Vlaanderen. Het was tevens het sluitstuk van een avondvullend concept-concert rond Latijns-Amerika (naast een stuk voor authentieke precolombiaanse instrumenten en een werk gewijd aan de poëzie van Ramon Buonaventura), dat gegroeid is uit zijn contacten met de Latijns-Amerikaanse leden van het Wereldjeugdorkest. Hij verzamelt trouwens ook precolombiaanse kunst en gaat uiteraard vaak naar Zuid-Amerika op reis. Toen hij daar een aantal jaren geleden een concert gaf, werden in het portaal van de kerk waarin hij optrad tijdens het concert twee mensen vermoord. Dat hoort men zelfs op de band die van dat concert werd gemaakt. “Ik heb ook een vriend die werkzaam is als missionaris in de Barrios van Caracas in Venezuela en ik ben daar soms met hem doorgestapt en wat je daar te zien krijgt, dat tart alle verbeelding. Meisjes van tien, twaalf jaar die reeds goed thuis zijn in het vak van de prostitutie, kinderen die aan drugs verslaafd zijn, enz. Je denkt dan: hier moet iets gebeuren, maar als Europeaan voel je je daar nogal machteloos. En toen ben ik op de idee gekomen van dat avondvullend programma, waarin die problematiek zeer expliciet naar voren komt. Oorspronkelijk was Marquez niet geneigd om zijn medewerking te verlenen, want wellicht zaagt men hem de oren van zijn kop met dergelijke vragen, maar nadat ik hem mijn CD’s had laten beluisteren, heeft hij toch toegestemd. Het is dus uiteindelijk een symfonisch werk van dertig minuten geworden, samen met vijftien minuten muziek voor harp (Jaak Van de Velde), percussieinstrumenten (Jan Marmenout) en precolombiaanse fluit. Die laatste bespeel ikzelf op een authentiek pentatonisch instrument dat ongeveer 1200 jaar oud is. Het is gebakken uit terracotta en daarom laat ik het nooit uit handen, want als het valt is het onherroepelijk gebroken.”
De tekstregie van “Soledad” was van Frank Van Laecke en de recitant was Dirk Van Esbroeck: “Het was een concert dat me kippevel bezorgde en waarvoor we een staande ovatie van tien minuten hebben gekregen. Brossé is een echte vakman, ook als dirigent. Met slechts weinig repetities kon hij dat toch heel goed overbrengen.”
Dat was met het Nieuw Vlaams Symfonieorkest, waarmee hij rond diezelfde tijd in Terneuzen ook Webbers Requiem en een eigen compositie speelde (“Music in Mycology”, in opdracht van Janssen Pharmaceutica), naast een gesmaakte bewerking van de bekendste melodieën uit “West Side Story”. Was het orkest niet steeds even subtiel (en dat is dan nog een understatement), dan was het Brussels Festivalorkest (eigenlijk vooral een ex-RTBF-orkest) dat hij in Gent leidde onverwacht beter, ondanks de geringe bezetting.
In 1992 had Dirk Brossé met “La soledad” dus reeds bewezen dat hij belangstelling heeft voor vreemde culturen en dit tevens vertaalt in een engagement voor een menswaardiger wereld. Het lag dan ook in de lijn van de verwachtingen dat, toen hij in 1994 tot cultureel ambassadeur werd benoemd, hij daarvoor een project moest uitwerken dat was opgevat rond twee thema’s: enerzijds de Vlaamse eigenheid zoals die zich zou uiten in de polyfonie en anderzijds de multiculturele samenleving. Uiteindelijk werd het “Artesia”, eveneens een symfonisch werk met een proloog, deze keer van rasverteller Herwig De Weerdt. Hij bedacht het scheppingsverhaal van Artesia, een imaginaire wereld waar iedereen gelijkwaardig is. En net zoals in dat andere scheppingsverhaal gaat men nadien door met zeven bewegingen (birth, life, joy, strife, hope, artesia en harmony), waarbij de finale een soort “Alle Menschen werden Brüder” is. Dit wordt geïllustreerd door de inbreng van een aantal ethnische instrumenten van over de hele wereld die dan ook door solisten uit Burkina Faso, Tunesië, Indië en zelfs België (opnieuw Jan Marmenout) werden bespeeld. Er zit ook nog een “petit prince”-motief in het geheel, want Brossé noemt zichzelf een postmodernist, m.a.w. begrijpbare muziek met veel herkenbare citaten uit diverse disciplines. Het werk werd gecreëerd op 16 juni 1995 door het BRTN-orkest, geleid door de dirigent zelf.
Maar zijn voornaamste werk uit 1995 was de musical “Sacco en Vanzetti” die hij samen met Frank Van Laecke voor het Ballet van Vlaanderen heeft geschreven en waarin de invloed van Bernstein ook te horen was. Ik zag en hoorde het een week na “Les Liaisons Dangereuses” van Piet Swerts en aangezien Swerts werd verweten “niet moeilijk genoeg” te componeren en men van Brossé toch mocht verwachten dat hij ernstiger zou zijn dan de doorsnee musical-componist, drong een vergelijking zich op. Die viel echter volledig in het nadeel van Brossé uit, omdat hij zich te strikt aan het musical-genre wilde houden met alle cliché’s gaande van het verplichte dansje (het huwelijksfeest, de Machiavelli-wals) tot een (totaal misplaatst) komisch intermezzo (de drie vrouwelijke getuigen) met tussendoor natuurlijk Vera Mann, die de Brossé-versie van “Don’t cry for me Argentina” eens mocht overdoen. Als men Swerts van stelen beschuldigde, wat moest men dan niet van Brossé zeggen!
En toch, af en toe in de zogenaamd “doorgecomponeerde” passages (muziek onder de dialogen) hoorde je een mooie solo van de hobo b.v., wat mij de bedenking ontlokte dat Brossé van dit gegeven, dat eigenlijk veel te ernstig was voor een musical, beter een opera had gemaakt. En dan liefst in de originele taal (met andere woorden een mengeling van Italiaans en Engels, pardon: Amerikaans), want niet alleen versta je het Nederlands toch niet in de ensemble-tonelen, het is bovendien gewoon geen mooie taal om te zingen (de “ik hou van jou, ik blijf je trouw”-toestanden zijn in zo’n geval gewoon niet te vermijden, maar daarnaast viel mij vooral het veelvuldig gebruik van de lange “ee” op, die vaak heel “vuil” werd gezongen).
Dirk Brossé verontschuldigde zich dat hij in de Gentse opera zijn eigen musical “Sacco en Vanzetti” niet kon dirigeren, omdat hij een reeks nieuwjaarsconcerten met het Symfonieorkest van Vlaanderen moest afwerken. Daarom was het toch wel prettig dat één van die concerten hem naar zijn vaderstad bracht. Daar was het orkest namelijk te gast in het Internationaal Congres Centrum (Citadelpark). En nog leuker was dat Dirk in het programma ook een uittreksel uit zijn musical heeft ingelast, met name het huwelijksfeest van Sacco, één van de weinige opgewekte passages, waartoe dit drama zich leende. Daarnaast bracht hij ook de wals die Frederic Devreese schreef voor “Het Sacrament” van Hugo Claus, maar de nadruk van het programma lag op Russische muziek, meer bepaald van Glinka, Rimski-Korsakov en Tsjaikovski. Een paar typische bas-aria’s, waarmee wij Russische opera steeds vereenzelvigen, werden gebracht door Feodor Kuznetsov. Maar natuurlijk kon Brossé het toch niet laten om met de onvermijdelijke walsen van Johann Strauss te eindigen. En je mag één keer raden wat de afsluiter van het concert werd! (**)
Hetzelfde als op 2 januari 1999 waarschijnlijk, toen Dirk Brossé het Nationaal Orkest van België leidde in de Bijloke. Ook nu weer had hij een eigen compositie op het programma genomen, “Black, White & In Between”, die voor één keer nu eens niet over racisme handelde, maar over de theorieën over het ontstaan van onze wereld. Het is zijn eerste werk uitsluitend voor strijkers (met als soliste Martha Abraham) en het heeft hem alvast geen windeieren gelegd. Toen het gecreëerd werd op een privé-feest van Siemens was Dustin Hoffman zo gecharmeerd dat hij Dirk uitnodigde een celloconcerto te schrijven voor zijn volgende film, die zou handelen over een jonge, zieke maar briljante celliste en haar vader.
In september van datzelfde jaar mocht Dirk Brossé, dankzij de bemiddeling van artistiek directeur Serge Dorny, een CD opnemen met de London Philharmonic. Het ging om eigen composities van Brossé, waaronder het genoemde vioolconcerto (hier door concertmeester Duncan Riddell) en het feit dat cellist Julian Lloyd Webber zijn medewerking verleent, doet vermoeden dat ook reeds stukken voor die nieuwe soundtrack zullen worden opgenomen, al beweert Brossé zelf van niet.
In februari 2000 creëerde Brossé zelf zijn Keizer Karel-oratorium “Juanela”. Het feit dat hij toevallig is gestruikeld over het enige werk dat aan Juanela, een vriend-horlogemaker van Karel, werd gewijd, is het vertrekpunt geworden voor het libretto. Hij had, uit meerdere voorstellen hem voorgelegd door het Keizer Karel-comité, voor het oratorium gekozen, zo zegt hij, omdat het een “verdwenen vorm” is. Daarbij ziet hij dan wel over het hoofd dat met name ene mijnheer Paul McCartney op vrij korte termijn twee oratoria heeft gecomponeerd (het Liverpool-oratorium en “Standing stone”). Voor de tekst deed hij een beroep op Elie Saegeman, waarmee hij ook al een aantal liederen voor de zeventigste verjaardag van Octave Landuyt had geschreven. Deze keer werd wel voor het Engels gekozen, omdat men een wereldwijde carrière voor ogen had. Saegeman had de figuur van Keizer Karel dan ook “van alle anekdotiek ontdaan”. Wat hij daarmee wil zeggen is niet helemaal duidelijk, maar hij is het zeker niet eens met de kritische versie die de laatste tijd over Karel opgang maakt: “Hij was zeker geen Milosevic!” Anderzijds is het ook geen lofzang, zelfs al is de Havengemeenschap, die heel wat aan Karel te danken heeft, medesponsor.
Daarna schreef Brossé opnieuw twee musicals samen met Frank Van Laecke. Eerst was er “Kuifje en de Zonnetempel” en later een musical over “Rembrandt”. En op 4 oktober 2008 ging in het voormalige postsorteercentrum Antwerpen X in Berchem de musical “Daens” in première, oo weer een samenwerking van Dirk Brossé (componist) en Frank Van Laecke (librettist). Het lag een beetje voor de hand dat Dirk Brossé voor deze opdracht werd uitgekozen, aangezien hij ook de (goed ontvangen) muziek voor de film “Daens” heeft gecomponeerd. Toch heeft hij naar eigen zeggen geen thema’s gebruikt die reeds in de film aan bod komen. De regisseur van de film, Stijn Coninx, heeft ook een hand in deze productie, al is het onduidelijk op welke manier, aangezien de échte regisseur Frank Van Laecke is, tevens dus ook de schrijver van het libretto. De titelrol wordt vertolkt door Lucas Van Den Eynde, terwijl belangrijke rollen ook zijn weggelegd voor Jo De Meyere als bisschop Stillemans en Jelle Cleymans en Free Souffriau als het liefdeskoppel Jan en Nette.
Daarna werd bekend gemaakt dat bij de start van het seizoen 2010-2011 Dirk Brossé de nieuwe muzikale directeur werd van het Amerikaanse The Chamber Orchestra of Philadelphia. Dat is een gerenommeerd ensemble van 33 muzikanten en met een vaste concertzaal, het Perelman-theater in het Kimmel Center. Dirk zal daar jaarlijks vier concertprogramma’s met het orkest uitvoeren. Brossé volgt Ignat Solzhenitsyn op. Dirk Brossé dirigeerde het orkest al in 2008 in een uitvoering van Gustav Mahler’s ‘Das Lied von der Erde’.
‘Het is een grote eer en mijn voorganger bracht door zijn inzet en passie het orkest op een zeer hoog niveau’, zegt Brossé tegen Karel van Keymeulen in De Gentenaar van 16/11/2009. ‘Ik zal er alles aan doen om dat artistieke niveau te bewaren. Ik kijk er naar uit om het orkest beter te leren kennen en ook om nieuwe vrienden in Philadelphia te maken.’
Brossé toerde op dat moment door de VS en Canada als dirigent van ‘Star Wars in Concert’ dat langs 50 steden trok. De beroemde filmcomponist John Williams trok hem daarvoor aan.
In Galeria, de lifestyle-bijlage van De Gentenaar, staat er een rubriek en die heet “de kredietkaart”. En in de week van 24 april 2009 was het Dirk Brossé die uitlegde waar en waarvoor hij zoal zijn kredietkaart bovenhaalt. Vooral op restaurant zo blijkt, maar ook voor dingen als wierookstokjes of een boek van Nic Balthazar. Niets wereldschokkends dus, maar het rubriekje is ook een aanleiding om het over de bankverrichtingen van Dirk in het algemeen te hebben. Dat hij fors heeft geïnvesteerd in de CD die de Amerikaans-Nederlandse sopraan Claron McFadden met zijn orkestliederen heeft gemaakt (“Crazy diamonds”), daar kan ik inkomen, maar van het volgende ben ik toch wel een beetje achterover gevallen: “Mocht ik geld met hopen hebben, zou ik veel wegschenken. Delen doe ik nu al. Ik ga geen namen noemen, maar ik ondersteun jonge artiesten. Niet dat ik hen bankbiljetten toestop, maar ik heb bijvoorbeeld afspraken met horecabedrijven waar ze op mijn kosten een maaltijd kunnen gebruiken.” Als Titus Clarysse, de beroemde tafelschuimer van Gent, daar maar geen weet van krijgt, Dirk, of hij zegt de volgende keer: “Stuur de rekening maar naar Dirk Brossé!”
In augustus 2013 componeerde Dirk Brossé de openingshymne van de World Outgames voor holebi’s die dat weekend gestart zijn in Antwerpen. Hij droeg deze compositie op aan zijn 29-jarige stiefdochter Aurore Ruyffelaere die een paar dagen eerder werd vermoord door een Russische inwijkeling die in geldnood zat. In een interview met Humo enige tijd later (27/8/2013) voegde Brossé er nog aan toe dat het tragische voorval zijn “hele waardensysteem op losse schroeven heeft gezet. Het is alsof ik mijn ideeën over goed en kwaad moet herzien. Ook begrippen als allochtoon en autochtoon moet ik weer afwegen,” aldus Dirk Brossé, die toegaf dat de omstandigheden hem weer hebben doen nadenken over de doodstraf. Overigens had op het moment van het verschijnen (maar niet van het afnemen) van het interview de dader, Andrei Grigoriev, reeds eigenhandig een einde gemaakt aan zijn leven.
En tot slot Dirk Brossé’s top vijf van filmmuziek (tot en met 1997):
1.Schindler’s List (John Williams)
2.Camille Claudel (Gabriel Yared)
3.The piano (Michael Nyman)
4.Dances with wolves (John Barry)
5.Cinema Paradiso (Ennio Morricone)
Referenties
Ronny De Schepper, “Daens”-componist voor goed doel, Het Laatste Nieuws 7 januari 1994
Ronny De Schepper, Brossé in Conservatorium, Het Laatste Nieuws 29 januari 1994
Ronny De Schepper, Dirk Brossé en zijn Festal Brass treden op, Het Laatste Nieuws 23 september 1994
Ronny De Schepper, Dirk Brossé vertolkt Bomans, Het Laatste Nieuws 1 oktober 1994
Ronny De Schepper, Brossé schrijft musical over Sacco en Vanzetti, Het Laatste Nieuws 18 november 1994
Ronny De Schepper, Dirk Brossé in de bres voor een betere wereld, Het Laatste Nieuws 16 juni 1995
(*) Buiten de vermelde interviews werd er ook nog gebruik gemaakt van een vraaggesprek dat Wim de Poorter op 10/8/2006 met de componist heeft gehad en dat verschenen is in het kwartaalblad “Film” van september 2006.
(**) Tussendoor volgde op 21/6/96 de creatie van “The principals”, een schrijfopdracht n.a.v. de 60ste verjaardag van het NOB, dat het uiteraard ook creëerde, geleid door chefdirigent Joeri Simonov.