De Gentse woordkunstenaar Pjeroo Roobjee (foto Bruzz) viert morgen zijn 75ste verjaardag…
Een stuk van Pjeroo Roobjee hoort thuis in de Minardschouwburg. Dat moeten ook de programmatoren van het Kunstencentrum Vooruit gedacht hebben, toen zij tijdens de Gentse Feesten van 2011 hieraan de voorkeur gaven boven hun eigen gerestaureerde zaal. Bovendien speelt dochter Merel De Vilder Robier de hoofdrol in “Omhelzingen” van Toneelgroep De Verrukking. Zij geeft immers gestalte aan Heidi, de getiranniseerde dochter van confituurmagnaat Milo Paridon (Vic De Wachter) en zijn vrouw Fiona (Lisette Mertens), die onverwacht opgezadeld worden met de aan lager wal geraakte broer van Milo, Alex (Tom Van Bauwel). Het is vooral diens mysterieuze en serieus verhitte vrouw Estelle (Chris Verhaegen), die de boel in het honderd zal doen lopen. Heidi, die oorspronkelijk troost had gevonden in Jezus, vindt nu in de Satan een betere bondgenoot en het ergste van al is nog dat het publiek dit allemaal “wreed geestig” vindt…
« De mompelaar en de liefde » (vraag me asjeblief niet wat de titel betekent) van het Speeltheater was een zwak stuk. De naam van Pjeroo Roobjee staat er weliswaar onder (wiens uitstekende tekst voor « Het offer is te kort », net als overigens « Gilles » van Hugo Claus bij uitgeverij Nioba is uitgegeven), maar traditiegetrouw voor de werkwijze van Eva Bal is het stuk improvisatorisch tot stand gekomen, net alsof er nooit een Stekelbees-festival is geweest dat juist de roep om goede teksten opnieuw wilde beklemtonen.
Deze methode draagt natuurlijk risico’s in zich, zo diende de productie opgezet door Craig Weston, Distance of the moon, te worden afgevoerd. Aangezien Weston dit vorig jaar bij het Wisseltheater ook al eens voor heeft gehad, wordt de positie van deze ooit als wonderkind ingehaalde Amerikaan wel precair.
Maar ook De mompelaar en de liefde is als theatertekst geen succes geworden. De intrige wordt opzettelijk geschematiseerd: vijf jonge mensen (circusartiesten?) willen van punt A, waar het « slecht » ging, naar punt C, waar het « beter » zal gaan, maar stranden door onderlinge naijver op punt B. De karakters zijn even eenduidig: twee macho’s strijden om de macht (één met brains, één met spieren), die met brains is verliefd op het nogal hulpeloze zusje van zijn belager en die met de spieren wordt geïmponeerd door een « femme fatale » met een sterk karakter (Jeanne Pennings alweer in zo’n rol !). Tussen hen allen wordt een meelijwekkend figuur gesandwiched die zo naar de sympathie van het publiek hengelt (en ze ook krijgt) dat het voor mij een beetje « zum kotzen » was. Net als de brieven die men als « programmaboekje » in de hand gestopt krijgt en die aan de vingers blijven kleven door het geslijm in een « de vogeltjes & de bloemetjes »—taaltje vooral van Eva zelf.
Dat alles was er voor mij teveel aan, waardoor ik nog weinig plezier kon beleven aan de visuele hoogstandjes waarover confraters het bij voorkeur hebben. Trouwens bij het gevecht in slow motion dat een spontaan open doekje kreeg, heb ik als oude zeurpiet wel een paar morele bedenkingen, nog afgezien van het feit dat deze truuk allesbehalve origineel is.
Máár — eerlijk is eerlijk — met deze opvatting sta ik zo goed als alleen. In de pers gaat men zowat uit de bol voor deze voorstelling. Op mijn opmerking dat ik er vast van overtuigd ben dat kinderen op de eerste plaats toch nog altijd een « goed verhaal » wensen, was er één medevoelende confrater die me vaderlijk op de schouder tikte en zei: « Och, deze voorstellingen worden niet gemaakt voor kinderen, maar voor ons, recensenten ». Een andere (overigens van hetzelfde blad) die dit hoorde, bedacht ons echter in zijn kritieken met de benaming « miereneukers » en « miereneukers » zouden er volgens hem « beter het zwijgen toe doen ». (*)
Graag. Maar dan toch met de vermelding dat ook in dit blad net het tegenovergestelde had kunnen staan. Tuur Devens heeft zijn recensie echter deze keer naar concurrent « Toestanden » gestuurd (« zelden heb ik zo’n pure, authentieke voorstelling gezien, en meegemaakt, doorvoeld. Rituele magie in zijn oorsprong »). Dat deze twee voorbeelden mogen bewijzen dat theaterrecensies steeds met een korrel zout dienen te worden genomen (of misschien beter een hele zak) en dat men uiteindelijk toch liever opnieuw voor kinderen zou beginnen werken…
Bijna vier jaar later werd “De verrijzenis van de fameuze monseigneur Hamlet, Prins van Denemarken” van Pjeroo Roobjee gespeeld in het NTG, in een regie van Jan Decleir. Het decor was van Erik Lagrain en de acteurs waren Blanka Heirman (Ophelia), Jef Demedts als Hamlet, Lieve Moorthamer (de meid Ophélie), Roger Bolders (Polonius), Els Magerman (Ahzazel, landvoogdes van het Schimmenrijk en van de Hel), Walter Moeremans (God), Chris Boni (Pauline Tirard), Guido Van den Berghe (Jean Sarment), Magda Cnudde (buurvrouw Magda), Herman Coessens (haar man, P’tit Maurice), Peter Marichael (de condottiere of sergente-maggiore), Karen De Visscher (zijn lesbische ordonnans, Lozarilla von Pallant).
De volledige titel luidt eigenlijk “zoals die door M.Jean Sarment (1897-1976) werd aangekondigd en door de goede zorgen van Mme.Pauline Tirard, Haut Commissaire de la République en Rhénanie, werkelijkheid werd te Mainz op 8 mei 1922“. Toch mag men dit stuk, vooral omwille van het virtuoze taalspel, wel degelijk beschouwen als zijnde van de hand van Pjeroo Roobjee. Hij heeft dit stuk in 1987 expliciet geschreven voor jonge mensen, op aanvraag van Decleir zelf voor een eindejaarsproductie van de Studio. Decleir was nu echter aangewezen op ‘oude’ mensen, nl. de coryfeeën van het NTG, en dat betekende dat noodgedwongen de hoofdfiguren tijdens hun dertigjarige verblijf in de Schimmenwereld ook mede waren verouderd. In het geval van de maagd gebleven Ophelia levert dat wat gratuite grappen op en de NTG-acteurs zijn natuurlijk uitstekende acteurs, maar ik had dit toch liever door jonge mensen gespeeld gezien.
Er zitten een paar uitstekende vondsten in: het “misquoten” van Shakespeare is heerlijk, b.v. “Zijn of niet zijn, dat is niet de kwestie” of “Woords, woords, woords” of “Een paard, een paard, ik weet niet wat ik zou geven voor een paard” of nog “Tussen woord en daad ligt er een brede straat“, wat tevens uiteraard ook een knipoog naar Elsschot is. Ook in het kaderverhaal: de discussie tussen een enigszins kindse God en een sensuele Ahzazel, een reïncarnatie van Rita Hayworth, mede ondersteund door een Frank Sinatra-song, die de drie Shakespeare-personages een tweede kans geven (maar ze zullen hervallen in hun oude rollen). Of de krankzinnige buren, die bij Hamlet komen “spoken”. De figuur van de condottiere daarentegen is minder geslaagd, al biedt die juist, via zijn lesbische ordonnans die uit haar gekarikaturiseerde rol valt, de aanleiding voor het hilarische einde: een steniging van de “krankzinnige” Hamlet en meteen ook van Ophélie die op hem en van de ordonnans die op hààr verliefd is.
Ook het decor is prachtig: eigenlijk een reusachtige zandbak met vijver, tuinhuisje, bos, rots en rijen klapperende stoelen als de zee, waarin deze “kinderen” naar hartelust kunnen spelen. Kortom, alle elementen zijn voorhanden voor een volmaakte voorstelling. Dat ze dat uiteindelijk niet voor 100% is geworden, is te wijten aan het feit dat Decleir onvoldoende de schaar heeft gezet in de woordenvloed van zijn vriend Roobjee (deze laatste in Knack: “Ik schrijf liever een bladzijde meer dan één minder. Aangezien de repetities als groepswerk verlopen is het niet meer dan normaal dat er coupures in de tekst worden aangebracht“). De personages van Sarment en Tirard waren b.v. beter in hun geheel weggelaten. Maar laten we zeggen 80% is toch nog altijd grote onderscheiding. Of niet soms? Gent, Tolhuis, gezien op 27/11/1992.
Referentie
Ronny De Schepper, Het hoekje van de miereneukers, De Rode Vaan nr.49 van 1988
(*) Na al die jaren helaas niet meer te achterhalen wie ik hiermee bedoel. Ik heb echter wel een vermoeden: in Knack schreven zowel Roger Arteel als Edward Van Heer over theater en dan gok ik ook dat ik ze in die volgorde heb geciteerd…