Een klasfoto, zwart-wit, stevig karton, formaat prentkaart. Drie rijen knapen, enfin jongens, of zijn het jongeheren… afgeborsteld en duidelijk toch ietwat mooier in het pak dan hun doordeweekse outfit, hun kloffie vermoedelijk. De eerste rij zittend, daarna staand, de derde blijkt zich, verheven, op een uit de turnzaal aangesleepte bank in evenwicht te houden.

In het midden van de eerste rij bemerken we twee oudere, nog net niet bejaarde, heren. In priesterdracht. Ik herken de klastitularis en de superior, deze laatste dus het opperhoofd van de school. Centraal uiteraard. Je leest het van hun ernstig gespannen gelaat: zij zijn het die de groep om hen heen naar de volwassenheid moest leiden, dat was hun taak, hun hoop, hun verwachting, hun nachtmerrie. Zo zitten zij hier, plechtstatig, schuldbewust, en voor hen staat een groot bord (zwart) met witte letters. We lezen: AMAT VICTORIA AC VINCIT DIFFICILIA. Een aantal letters zijn groter gecalligraffeerd: wanneer je hen omzet in onze meer gebruikelijke rekentaal kun je het jaartal ontcijferen. Zo weet je meteen in welk jaar deze bengels hopelijk afstuderen en hun zitvlak verheffen uit de schoolbanken, hun humaniora achter zich zullen laten. Een Latijnse tekst… ja het betreft de afdeling Grieks-Latijnse, het laatste jaar, de retorica genaamd. Maar ergens moet een onverlaat toch ook kunnen cijferen, een jaartal dus, laat eens zien, hemel zowat vijftig jaren geleden… 
Daar zitten, of staan, ze dan. Negentien individuen. Wat is er van hen geworden. Waarheen heeft het pad des levens hen gevoerd. En op welke wijze? De ene met een ossenwagen, de andere per fiets, of pendelend, de trein, de auto, een enkeling schopte het mogelijk tot de limousine. Geen idee. Velen verloor ik uit het oog, ze verdwenen in de nevelen van de tijd, opgeslokt door de mist der jaren. Met mijn toestemming. Wat heb je er aan om al die individuen jaren later te ontmoeten, hen in de veelal uitgedoofde ogen te blikken, te ontdekken dat al die verwachtingen en dromen en toekomstbeelden inmiddels berusten op de vuilnisbelt van langzaam vergleden dagen, maanden, jaren. Om enkele woorden te wisselen, nadat je moeizaam in de uitgezakte wangen, tussen de rimpels, onder dat kale schedeldak een vroegere klasgenoot herkende, om tenslotte hopelijk ook nog uit je geheugen zijn naam op te diepen (veel kans dat je Peter zegt tegen Achiel, terwijl er nooit een Achiel in de klas zat) en jij weet dat “jij bent x” terwijl hij y is, maar wacht, “je bent dokter geworden”. Welnee, totaal niet. En nee ik heb geen zes kinderen, dat moet Fred zijn… en ga zo maar door tot je allebei depressief afscheid neemt. Ontmoetingen met oud-klasgenoten, bespaar hen mij.
Die foto, kijk daar vooraan zittend dat is Luc. Een heel kleine jongen, nietig figuur. Bescheiden ook. Maar slim, clever. Gelukkig zit hij in front, anders ware hij onzichtbaar, onderdeurtje als hij was. Maar wel mooi gelaat, Grieks profiel, tengere gestalte. Ik had niet veel contact met hem en toch, onverwacht, nodigde hij me uit hem te vergezellen naar zijn tennisclub. Zomaar. In die jaren was tennis een elitair iets. Ja Luc was de zoon van industriëlen, van een clan van industriëlen zeg maar. Dus ik op de fiets richting stadsrand alwaar zich bevond: de tennisclub. Ach ach, de uitgestalde auto’s konden reeds een waarschuwing zijn, het tenue waarin iedereen gewikkeld was een tweede. De elite. Ik voelde me dadelijk een vis aan de haak. Hoe joviaal de verwelkoming ook was. Eens maar nooit weer. Luc… hij drukte niet echt de voetsporen van zijn voorvaderen, kwam in het bankwezen terecht; dus toch geld. En misschien tennist hij nog, met krakende gewrichten. Naast hem, die met zijn stekelhaar, is Jan. Zoon van kleine middenstanders. Kruideniers. Herinner me één eigenaardigheid: bracht iedere middag onveranderd zijn boterhammen met boulogne mee, spie genaamd in ons dialect, vervaardigd uit vooral paardenvlees, vierkant en donker van kleur. Blijkbaar lustte hij verder niks. Dat voert me naar Karel, hij staat uiterst links boven op de bank. Stoere gast, haantje de voorste. Vader was eigenaar van vleesverwerkend bedrijf in onze stad, vlees uitsluitend van paarden afkomstig: beleg in meerdere soorten, het voornoemde waarvan Jan zo’n vurig en gretig consument was, en gerookt. Hij moet ongetwijfeld ondanks zijn kennis van de oude talen tenslotte in het paardenbedrijf gestapt zijn. Terwijl Jan met spie en al notaris geworden is.
Het mag u mogelijk verwonderen dat ik hier vlotjes de namen weet te noemen van mijn medeplichtigen van dat jaar uit het verre verleden. Misleiding! In een dwaze bui had ik blijkbaar de namen achteraan mooi, accorderend volgens de foto, genoteerd; misschien in het vooruitzicht dat ooit Alzheimer onverbiddelijk zou toeslaan. Ook dat er uitsluitend mannelijke creaturen op de klasfoto figureren mag u wellicht verbazen? Weet dan, in illo tempore waren de meeste scholen niet bepaald gesteld op een gezelschap van beide kunne. In ieder geval de christelijke zuil niet, en het merendeel der scholen in onze stad hing deze leer aan. De tijden zijn veranderd.

Daarom dus: zie ons daar, negentien knulletjes, in de waan volwassen te zijn. Waarheen hebben de vergissingen van onze jeugd ons allen geleid. Waar kwamen we terecht. Daar staat Fred, die is tandarts geworden. Met mijn panische angst voor dat soort mensen die ik catalogiseer in de rij van slagers en veekooplui, kwam ik nooit bij hem terecht. Dat zou werkelijk het einde betekend hebben: een bekende die zich op dergelijk intiem niveau met mij zou bemoeien, mijn privacy schenden.

(Bovendien, tandartsen… Je hebt ergens in die lelijke holte midden je gezicht een plekje dat al wekenlang schrijnt en lastig doet. Of soms ronduit pijn – wat je met alle middelen tracht te bestrijden: de apotheker stopt je een verdovend mondwatertje in de handen, helpt uiteraard geen zier; pijnstillers, na vier gewone merk je geen verschil, de zwaardere dan heb je een voorschrift van de huisarts nodig, dat je dan maar met reeds gezwollen kaak gaat halen: “dit is toch iets waarmee u naar de tandarts zal moeten hoor!”, alsof ik dat niet weet, idioot. Twee, drie painkillers gecombineerd met een scheut jenever: als een zombie dwaal je door een nachtelijk huis, als een zombie mét tandpijn. Om tenslotte, inderdaad, de nachtmerrie: oh die moet er uit, prikje, krakkrak, spoelen, wat een slager, fout beroep gekozen zeker? Bedankt. Tot volgende keer. Volgende keer!!!). 

Naast tandarts in spe Fred, een beetje weggedoken vind je Yvo, tamelijk bescheiden figuur. Verrassend dat hij blijkbaar naar het buitenland trok, ontwikkelingssamenwerking. Hij zag er uit of hij nooit op eigen houtje de bus zou durven nemen. Hoe mensen zich vreemd weten te ontpoppen.
Dat mag zeker gezegd worden over Ludo, de bolleboos van de klas. Ging pol en soc studeren, politieke en sociale wetenschappen; zoiets waarmee je alle richtingen uit kan om tenslotte nergens te arriveren. Edoch, die slimme Ludo kwam wel ergens aan tenslotte. Het laatste wat ik over hem vernam was dat hij fungeerde als cafébaas in een kroegje in de Antwerpse rosse buurt. Dus toch nog goed terecht gekomen. Een ontmoeting met hem zou beslist enige stof opleveren, meer dan de voorspelbare clichéwoorden. Helaas, kan ik met goed fatsoen mijn dasje strikken en mijn schreden derwaarts richten? En indien mijn aanwezigheid langs de rode vitrines gesignaleerd zou worden, hoe geloofwaardig klinkt het dan “ik ging net een vroegere schoolvriend opzoeken”? Nee…

Dat ik regelmatig de drempel overschrijd bij John – hij staat achteraan in het midden – is geen probleem voor mijn reputatie, daar kijkt niemand van op, ik heb er de leeftijd voor, spijtig. Hij ook natuurlijk maar toch blijft hij af en toe kuchend en zuchtend de supervisie in zijn apotheek waarnemen. Leek me steeds een droogstoppel. Het absolute tegendeel van Marc. Het moet wel een ongeschreven wet zijn dat in iedere klas een clowneske figuur aanwezig is, iemand die de boel af en toe wat opvrolijkt, op stelten zet. Marc dus. Buitenbeentje. Een jaar ouder dan de rest: hij dubbelde ergens een jaar van de humaniora, hoewel lang niet dommer dan wij (misschien iets teveel buitenissige interesses). Zijn entree in onze klas was dadelijk opmerkelijk. Dat jaar zaten we niet in de klassieke banken maar aan tafels met losse stoelen. Iedereen zat braafjes neer toen hij, ons nog onbekend, die ochtend gezwind binnenstapte en naar de achterste tafel verwezen werd. Waarna prompt gedruis opsteeg: hij was er in geslaagd een poot onder de tafel uit weg te schoppen met de logische gevolgen, reputatie gevestigd. Hij zou op het eind van dit beruchte laatste jaar – op het dansfeestje dat we organiseerden – als dj fungeren. En slaagde erin de dag voordien zijn arm te breken; dat weerhield hem niet, al moest zijn trouwe kompaan en sidekick Ron wel de plaatjes opleggen, hij nam het (soms wat scabreuze) gebabbel voor zijn rekening. Tja, hij is vroedman geworden, zal de bevallende dames wel met een kwinkslag begeleiden vermoed ik. Die twee, toen platenruiters bij de genade van een plaasteren arm, zouden een leven lang vrienden blijven – terwijl we de anderen grotendeels uit het oog verloren, soms heel definitief vermits er inmiddels twee ons reeds ontvielen (statistisch gezien valt dat nog mee denk ik). 
Die tafels, dat laat me er aan denken dat we dat jaar heel ongebonden waren in de klas: de structuur van netjes op rijen werd doorbroken, de tafels werden in een halve cirkel geschikt, en bij de klastitularis mocht zelfs in de klas soms gerookt worden. Het waren nog eens tijden… Er dient gezegd dat jaren later, toen diezelfde revolutionaire leraar een echelon hoger steeg (hij werd de grote baas, superior dus), hij zich ontplooide (sic) tot een reactionair eerste klas, een tiran, onverdraagzaam, niks kon, niks mocht, alles was verboden. Het kan verkeren, Bredero wist het al en die kende de man nog niet eens.

Daar valt me Roland op. Werd ambtenaar bij het ministerie van financiën. Hij was één van de twee internen uit onze klas: je kon in onze school ook inslapend leerling zijn. Roland woonde in een dorp, tamelijk ver van onze stad. Wellicht daarom, of omdat hij liever niet iedere avond nog eens de koeien diende te melken – ja een boerenzoon. Wij de externen bekeken die wereld van de inslapers met enig medelijden. Terecht? Uitsluitend op woensdagmiddag waren we licht jaloers, dan geurden de gangen in het oude gebouw naar frieten. En dan mochten de internen ons nog verzekeren dat het maar slappe frietjes waren, die geur bleef ons lokken: het water sijpelde ons de mondhoeken uit.

Misschien heerste er ook wel een samenhorigheidsgevoel tussen die internen. Een sentiment dat wij kort mochten ervaren gedurende de jaarlijkse retraite. Er was nog geen sprake van bos- of zeeklassen, oh nee: wij werden nog veilig weggemoffeld in een klooster of abdij. Vijf dagen binnen de dikke muren, een aureool van heiligheid boven het hoofd, een wolk van wierook om ons heen en dagelijks naar de mis. Op school waren er trouwens ook twee misvieringen per week voorzien, ingecalculeerd tussen de lessen, wij hebben onze hemel wel verdiend. Er werd wat afgebeden die dagen, en er werd ons heel wat geïnstrueerd. Maar we hadden er ook veel plezier. En leerden er elkaar beter, en vooral anders kennen.
Mijn oog valt op de bladzijde in het album naast deze van de klasfoto: twee kleinere prenten, herinneringen aan de schoolreis die we datzelfde jaar maakten. De ene laat ons een reeks opgetogen, lachende en opgewonden gezichten zien in de autobus – een totaal ander beeld dan de uitgestreken smoelwerken op de officiële afscheidsfoto. De andere is een momentopname van Ivo, spring in ’t veld, die hier als een waaghals hoog in een boom zit. Wat wou hij bewijzen? Hij is in de politiek gegaan, beroeps! Eén figuur springt nog naar voren in mijn herinnering. Lieven. Hij begon in zijn eentje een schoolkrant uit te geven. Gelukkig met dadelijk enkele medewerkers zoals Ron die voor een muziekrubriek zou instaan. Ach de muziek van onze jaren, the Beatles, the Stones, al die Britse groepen en de piraatzenders. De onderwerpen van gesprek. Veel meer dan de meisjes, vreemd genoeg. Al waren ook zij wel – soms obstinaat – in ons privéleven aanwezig. Maar binnen het jongensbastion bleef hun aandeel veeleer beperkt. Of werd dit onderwerp op zo’n fluistertoon behandeld dat de klank vervluchtigt in mijn herinnering.
Zie ons daar zitten. Negentien individuen. Allen wachten ze op iets, dat hebben ze gemeen. Verwachtingen. Een toekomst, carrière, huwelijk, geboorte, echtscheiding, een griepje, kerstmis, een minnares, het winnend lot, kanker, eb of vloed, weduwnaar worden… En nu, het kapitaal lijkt opgebruikt. Laten we uit de foto stappen en veilig aansluiten bij de begrafenisstoet van een onbekende.     

Johan de Belie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.