Vandaag is het precies honderd jaar geleden dat de grote Italiaanse regisseur Federico Fellini werd geboren.
Op tienjarige leeftijd liep Fellini van huis weg om zich aan te sluiten bij een circus. Dat lijkt een anekdote als zovele, maar de leefwereld van het circus komt voortdurend terug in zijn films.
Fellini was ook een verdienstelijk tekenaar, vaak in de vorm van karikaturen. Dit werk bracht de jonge Fellini in contact met de filmwereld: zijn eerste succes kwam immers toen hij wervende filmposters tekende.
Tijdens het fascisme was hij avant-gardist en schreef hij zijn eerste teksten voor de Alleanza Cinematografica Italiana (ACI), de productiemaatschappij van Vittorio Mussolini, zoon van Benito Mussolini. Hij draaide ook de zogenaamde “witte telefoons”, dat zijn lichte komedies die evenwel toch een fascistische ondertoon hebben. Nu probeert men een beetje te doen alsof de kleine Mussolini er ook niet kon aan doen dat hij de zoon van zijn vader was, maar als men zijn biografie erop gaat navlooien dan blijkt hij toch wel erg doelbewust geëngageerd te zijn geweest in de fascistische partij. Zo is hij b.v. in Ethiopië als vrijwilliger gaan vechten. Hij was zelfs de jongste vliegenier van heel het Italiaanse leger!
Tijdens de oorlog werkte Fellini als gagman (bedenker van grappen) voor komieken als Macario en Aldo Fabrizi. Op 30 oktober 1943 trouwde Federico Fellini, die toentertijd nog zijn brood verdiende met het schrijven voor het satirische weekblad Marc’Aurelio, met de actrice Giulietta Masina (1921-1994). Zij was uiteraard vaak in zijn films te zien. Hij is tot zijn dood met haar getrouwd gebleven. In 1945 kreeg Fellini een zoon die slechts twee weken leefde; het was het enige kind van het echtpaar. Gulietta stierf aan kanker slechts vijf maanden nadat Fellini zelf was overleden.
Na de val van Mussolini opende hij een winkel in Rome, waarin hij zijn eigen tekeningen verkocht, maar ook werk van andere intellectuelen binnen de Italiaanse filmwereld. Tegelijk verleende hij zijn medewerking aan Rossellini’s Roma, città aperta, met Aldo Fabrizi. Fellini was ook co-auteur van Rossellini’s film Paisà (1946). Verder schreef hij voor regisseurs als Pietro Germi en Luigi Comencini.
In 1947 was hij in samenwerking met Tullio Pinelli schrijver van het scenario van Senza pietà van Alberto Lattuada. In 1948 speelde Fellini in Rossellini’s Il miracolo. In 1949 werkte hij als assistent van Alberto Lattuada in Il mulino del Po. Ook was hij scenarioschrijver er assistent van Roberto Rossellini in Francesco, giullare di Dio.
Fellini’s eerste eigen film is Luci del varietà (1950). Deze film werd mede geschreven en geregisseerd door Alberto Lattuada, maar het idee kwam van Fellini zelf. Fellini’s tweede film, Lo sceicco bianco (1951), met Alberto Sordi, werd geschreven door Michelangelo Antonioni en Ennio Flaiano, is zijn eerste film waar hij de regie helemaal alleen op zich genomen heeft. Tijdens de opnamen van Lo sceicco bianco ontmoette Fellini Nino Rota, de musicus die gedurende de rest van zijn succesvolle carrière met hem zou blijven samenwerken. Alle typische Fellini-ingrediënten zijn hier reeds aanwezig. En die ingrediënten zijn volgens Alberto Moravia “de gek in zijn rollende kooi, de oorverdovende optocht van de infanteristen, het Romeinse plein in de nacht, de fontein, de prostituées, de dikke en de dunne en de vuurspuwer”.
Met de film I vitelloni (1953) kwam internationale bekendheid. Fellini zette samen met Michelangelo Antonioni de tweede Italiaanse filmrenaissance in. In tegenstelling tot het Italiaanse neorealisme van de jaren ’40, stelt de nieuwe lichting Italiaanse regisseurs het individu centraal en niet de samenleving als maatschappelijk gegeven. Vooral “La Strada” (1954) brak met het klassieke neorealisme door te focussen op een simpel boerenmeisje dat verkocht wordt aan een circusartiest voor een bord pasta. Fellini hield er een Oscar aan over.
Eén van de typische Fellini-personages, met name het hoertje Cabiria, zal in 1957 het onderwerp worden van een “eigen” film, “Le Notti di Cabiria”. De hoofdrol wordt uiteraard gespeeld door Giulietta Masina.
In Cannes is de Gouden Palm in 1960 voor “La Dolce Vita” van Federico Fellini. Journalist Marcello Rubini (Marcello Mastroianni), uitgeput door de vereisten van zijn beroep en de eisen van zijn minnares Emma (Yvonne Fourneaux) brengt de nacht door bij Maddalena (Anouk Aimée), de dochter van een rijke industrieel. Daarna ontmoet hij de Zweedse filmster Sylvia (Anita Ekberg), waarmee hij de beroemde scène in de fontein van Rome draait. Haar vriend Lex Barker (“hij heeft ooit nog Tarzan gespeeld”) kan daar niet mee lachen. Daarop probeert Emma zelfmoord te plegen. Het mislukt, de zelfmoord van zijn vriend Alain Cuny lukt echter wél, nadat hij eerst zijn twee kinderen heeft vermoord. Marcello vlucht naar een wilde party waar hij de eerste in de filmgeschiedenis is om een befscène te draaien. Ik weet niet of dit bij Nadia Gray (1924-1994) is, die hij daar ontmoet en ophef maakt met een striptease op muziek van een hitje uit die tijd, “Patricia”. Het zal zeker wel niet bij Nico van de latere Velvet Underground zijn, want anders zou die scène wel al honderd keer op YouTube hebben gestaan, maar ze zit er wél in. De “echte” muziek van deze film is uiteraard van Nino Rota, maar ook Adriano Celentano maakt een opgemerkte verschijning met een versie van “Ready Teddy”. Het Vatikaan is “not amused”.
Na het exportsucces van het controversiële La dolce vita regisseerde Fellini zijn bekendste film Otto e mezzo (1963). Een regisseur tracht in een kuuroord tijd en inspiratie te vinden voor een nieuwe film. Niet alleen zijn echtgenote en minnares verstoren zijn zoektocht naar inspiratie, maar ook de diverse actrices die om rollen komen bedelen en de lastige critici die hem op de hielen zitten zorgen ervoor dat het scenario niet vordert. Vlak voor de opnamen besluit de regisseur om de zoektocht naar inspiratie en de vele obstakels tot onderwerp van de film te maken. Ook de eigen jeugdherinneringen, dromen en fantasieën van de regisseur komen in deze schildering van een creatief gedachtenproces bovendrijven. Deze film over gebrek aan inspiratie werd paradoxaal genoeg een van Fellini’s rijkste en meest meeslepende films, vol indringende scènes en beelden en verrassende, groteske personages.
In 1965 speelt Giulietta Masina de hoofdrol in Giulietta degli spiriti. De film was een surrealistische kijk op het huwelijk, waarbij de gelijknamige hoofdpersoon, Giulietta, het overspel van haar man ontdekt en op eigen benen leert te staan. Misschien was dit een toespeling op het feit dat Fellini een verhouding begonnen met de Nederlandse Rosita Steenbeek, die daarna nog iets met Alberto Moravia heeft gehad. Een en ander beschrijft ze in haar boek “De laatste vrouw”.
Daarna (in 1969) draaide hij de Edgar Allan Poe-verfilming “Histoires extraordinaires”, eigenlijk een compilatie van drie kortfilms door Roger Vadim, Federico Fellini en Louis Malle. In 1974 opent Federico Fellini de festiviteiten in Cannes met “Amarcord”. In 1985 verschijnt Giulietta Masina nog eens in een film van Fellini, samen met Marcello Mastroianni, namelijk in Ginger e Fred. In 1987 was er “Intervista” met de ontluisterende hereniging van Marcello Mastroianni en Anita Ekberg.
Etienne Vermeersch is een fan. Hij noemt Fellini even groot als Akira Kurosawa of Ingmar Bergman. Maar alles is relatief. Daarom besluit ik met de woorden van Robbe De Hert: “Als ik moet kiezen tussen James Bond en Fellini, kies ik voor James Bond.”
Ronny De Schepper
Referentie
Remo Forlani, Fellini, een geniale krabbelaar, Snoecks 87