U ligt er wellicht niet van wakker, maar we herhalen het toch nog maar even : eind vorig jaar won België de wedstrijden in Groep B van het wereldkampioenschap wielerbal. Het Gentse duo Opstal-Motet versloeg zowel Denemarken als Nederland, Zweden, Australië, Hong Kong en Italië en zal op die manier dit jaar mogen deelnemen aan de finales van de A-reeks. Daar krijgen zij Tsjechoslovakije, Zwitserland, West-Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk als tegenstanders, Japan zakt naar groep B. U merkt het : alhoewel ook deze sport nog tamelijk onbekend is in België slaan we hierin zeker geen slecht figuur. We hebben zelfs reeds een paar legendarische figuren voortgebracht, o.a. Bernard Horion, Gust Tack en Roger Bondue. Het is met name deze laatste, tevens nationaal BWB-voorzitter subcommissie cyclobal, die ons te woord staat, naast zijn zoon Rudy, nog steeds beoefenaar, zij het dat hij nu zijn carrière aan het afbouwen is na een paar Belgische titels en zo, net zoals Nico De Baerdemaker, nu jeugdtrainer bij SNA-Gent. Tenslotte was er ook nog François Cauwels, eveneens een ex-speler.
PLEINSPEL OF ZAALSPEL?
Roger Bondue schetst eerst even hoe het voor hem allemaal begonnen is:
Mijn eerste wedstrijd was in ’39, een pleinspel in Duitsland, zes tegen zes, het zaalspel (twee tegen twee) was toen immers bijna nog niet gekend, zeker niet in België. Samen met Horion ben ik daarmee begonnen in het laatste jaar van de oorlog, met als hoogtepunt het wereldkampioenschap in Zwitserland in 1948. We speelden in die tijd in het beruchte Coliseum op de Kuiperskaai. Ik ben tamelijk vroeg gestopt omdat het bij de BWB altijd zo is geweest dat indien iemand nog actief sportbeoefenaar was dat die niet hogerop kon geraken.
— Op welke leeftijd kan men eigenlijk met cyclobal beginnen ?
Nico De Baerdemaker : Er ligt natuurlijk een hele weg tussen acht, negen jaar als ze binnenkomen en vijftien, zestien jaar, wanneer het eigenlijk nog maar pas begint. Het duurt b.v. twee, drie jaar voor die kleintjes een bal van de grond krijgen. Ze moeten dus wel veel geduld hebben. Toch is het belangrijk dat ze jong beginnen om op die manier de nodige « feeling » aan te kweken. Dat is moeilijk om uit te leggen, maar we hebben hier b.v. de jonge Peter Martens die slechts heel moeizaam tot een goeie speler is uitgegroeid, maar nu toch b.v. een tornooi gaat winnen in Duitsland, de bakermat van de cyclobal. Routine is dus erg belangrijk. Op die manier kunnen grote ploegen tot 35, 40 jaar aan de top blijven meedraaien.
Roger Bondue : Je moet het zo zien: jonge kinderen hebben nog niet de fysiek om de sport te beoefenen, daarvoor zijn ze nog veel te zwak. Maar ze kunnen wel het spel leren, daarmee bedoel ik het draaien en het keren, het bewegen, het opstellen. Maar naar de goal schieten, dat mag je vergeten…
— Eigenlijk is het ook niet erg logisch hé, dat men een fiets gebruikt om tegen een bal te trappen ? Je zou kunnen stellen dat de « uitvinder » van wielerbal heeft gedacht : voetbal is erg populair en wielrennen is erg populair, dus als we gaan voetballen op een fiets (fietsen op een voetbal was wellicht te moeilijk) dan hebben we een kassucces… Alle gekheid op een stokje, hoe is wielerbal eigenlijk ontstaan ?
Roger Bondue : Dat is natuurlijk zeer moeilijk te achterhalen, maar naar het schijnt zou iemand in Berlijn op dat idee gekomen zijn, toen hij voorbij spelende kinderen reed en een bal op zijn wiel botste. De eerste wedstrijden die in Gent rond 1921 b.v. op de Kouter werden gespeeld hadden dan ook lage maar lange doelen, een halve meter hoog en vier meter breed, omdat men nog niet echt op doel kon schieten. Er werd dan ook gespeeld met drie tegen drie, twee spelers en een doelverdediger. Daarna is dat uitgebreid tot zes tegen zes, wat in een gewijzigde vorm nog steeds bestaat, namelijk vijf tegen vijf, te vergelijken met minivoetbal.
Rudy Bondue : Inderdaad, want met zes werd er op een heus voetbalterrein gespeeld. Men is daar echter van afgestapt omdat dit uiteraard heel lastig was. Uit dit spel is dan later ook de zaalsport gegroeid zoals ze het best is gekend, namelijk twee tegen twee op nog een kleiner terrein dan die vijf tegen vijf.
Roger Bondue : In de ogen van sommige mensen was het pleinspel aangenamer dan het zaalspel. Ik zie dat zo niet. Bij het pleinspel kwam het erop aan van te rijden en nog eens te rijden, erop en erover — er waren zelfs wielen met 72 spaken voor nodig ! — terwijl het in het zaalspel veel meer op techniek aankomt.
— Een verschil is wel dat men dan moeilijker van een « ploeg » kan spreken, nietwaar, het is eerder te vergelijken met een zesdaagse-koppel, dat eigenlijk steeds wisselt. Ergens moet dat toch binnen bepaalde perken worden gehouden ?
Rudy Bondue : Voor het kampioenschap begint, moet men zijn ploegen opgeven. Daarbij horen uiteraard ook reservespelers, dat zijn mensen uit een lagere afdeling of die gewoonweg niet spelen, maar de ploegen mogen onderling gedurende de competitie niet wisselen. Het is wel zo dat een reservespeler, die meer dan de helft van de wedstrijden speelt, effectieve wordt.
— Hoeveel ploegen spelen er in de eerste afdeling in België ?
Roger Bondue : Zeven. Ooit waren dat er tien, maar we hebben dat teruggebracht omdat de tornooien anders te lang duurden. Er worden immers vier ronden gespeeld, waarbij alle ploegen zes wedstrijden per avond spelen, dat komt neer op anderhalf uur spelen, wat zeer zwaar is. Daarnaast is er ook nog een tweede en derde afdeling, de juniors, de nieuwelingen en de miniemen.
Rudy Bondue : Zo spelen er van SNA op dit moment drie ploegen in eerste afdeling, één in tweede en twee in derde afdeling en dan nog één bij de juniors, drie bij de nieuwelingen en twee bij de miniemen. In totaal dus vierentwintig effectieve spelers.
GEEN SPORT VOOR JUFFROUWKES
— De bakermat van de wielerbal is Duitsland, dan is het toch opvallend dat nu nog enkel West-Duitsland aan de top meedraait ?
Rudy Bondue : Oost-Duitsland heeft ook gespeeld, maar die hebben zich op een bepaald moment teruggetrokken wegens perikelen op de Olympische Spelen in München, ze hadden toen immers gedacht dat cyclobal als Olympische sport ging worden aanvaard, maar dat was niet het geval. En dan is er de verordening gekomen dat beoefenaars van niet-Olympische sporten niet meer naar het buitenland mochten (al hebben wij in Nederland al Oost-Duitse motocrossers aan het werk gezien, red.). Dat heeft ook te maken met het feit dat een paar cyclobal-spelers in het westen achtergebleven zijn, wat natuurlijk ook niet bevorderlijk was voor de populariteit van de sport in de DDR. Ook West-Duitsland treft schuld, want bij het oprichten van de A- en de B-reeks, werd de DDR voor de keuze gesteld : ofwel onmiddellijk inschrijven, ofwel verwezen worden naar de B-reeks. In eigen land bloeit de cyclobalsport natuurlijk nog wel in de DDR. We zien ze elk jaar aan het werk in Tsjechoslovakije en ze halen nog altijd een niveau dat hen normaal in staat moet stellen op een wereldkampioenschap een medaille te halen.
— Ik heb de indruk dat het spel de laatste tijd ruwer wordt in wielerbal, waarbij het helaas geen uitzondering vormt op de andere sporten. Men rijdt elkaar van de fiets e.d. Nu, daar moeten toch reglementen voor bestaan. Het zou ons te ver voeren om dat hier allemaal uit te leggen, maar misschien toch even beknopt wegwijs maken ?
Roger Bondue : Het principe berust op voetbal en basketbal. Je moet m.a.w. de bal spelen en niet de man. Maar uiteraard is het soms moeilijk de lijn te trekken en dan beginnen de problemen.
— En „ de man », dat houdt dan ook in : zijn fiets ?
François Cauwels : Ja, die vormen één geheel. Maar wat dat ruw spelen betreft, als je eens een wereldkampioenschap of een Europese beker zou zien, dan zou je kunnen vaststellen dat het zo moet. Cyclobal is geen sport voor juffrouwkes. Maar let op : tussen hard zijn en vuil zijn is er een groot verschil.
Nico De Baerdemaker: Je moet b.v. eens het percentage kwetsuren bekijken tegenover het voetbal, dan blijkt dat voetbal toch nog altijd een veel ruwer spel is. Alleen, door het feit dat bij wielerbal de fouten worden gemaakt op een fiets, komt dat harder over, want de contacten zijn fiets tegen fiets, dus metaal tegen metaal, wat wel veel kabaal maakt, maar in feite wordt zo de eerste slag reeds gebroken. Bovendien, precies tijdens die opleiding als men jong is, moet men leren vallen. Iemand die begint als hij achttien jaar is, gaat zich veel gemakkelijker kwetsen.
Roger Bondue : De grootste kunst van cyclobal is op de fiets te kunnen blijven, ook al word je aangereden of rijd je ergens op. En wie dat best kan, steekt klassen boven de anderen uit. Van zodra men van de fiets is, heeft men immers eigenlijk geen recht meer van nog op het plein te zijn, al wat je dan nog doet is dus foutief. Het enige wat je te doen staat, is via de kortste weg over je doellijn gaan en dan kan je terug in het spel komen.
DUUR OF NIET DUUR?
— De fietsen hebben dus wél veel te lijden. En daar het om speciale fietsen gaat, kunnen we dus stellen dat het een dure sport is, of niet ?
François Cauwels : Ja, het is niet zoals wanneer een kind wil gaan voetballen, dat je er met een paar voetbalschoenen en een truitje vanaf bent. Let op, als je start stelt de club wel een fiets ter beschikking, maar als je het wat verder wil brengen, dan schaf je je natuurlijk zelf best een fiets aan.
Nico De Baerdemaker: Waarbij je echter wel de bedenking moet maken, dat in populaire sporten de kans praktisch nihil is voor iemand die eraan begint om internationaal iets te bereiken, terwijl wij met onze seniorsploegen ieder jaar bijna heel West-Europa afreizen. En het breidt nog alle jaren uit. We zijn nu al naar Tsjechoslovakije geweest en het zit erin dat we binnenkort naar Australië of Japan gaan.
François Cauwels : En als er van overheidswege wat meer steun kwam, dan stonden we nog verder. Er is zelfs nog geen nationale trainer ! Als men dat vergelijkt met Duitsland bijvoorbeeld…
Rudy Bondue : Ja, maar dan moet men eerlijkheidshalve wel toegeven dat in Nordrhein-Westfalen alleen al, wat toch een kleiner gebied is dan België, 3.000 cycloballers en kunstrijders actief zijn, terwijl men hier als hoogste aantal ooit eens 275 heeft genoteerd ! Op dit moment zijn er 250 aangeslotenen bij de BWB. Welk gewicht legt dit in de schaal tegenover 13.000 wielertoeristen en nog een paar duizend wielrenners ?
Roger Bondue : Men kan stellen dat wij een verliespost zijn voor de BWB, terwijl er vooral bij de wielrenners veel te verdienen valt voor hen. En met dat kleine aantal hangt voor de rest alles samen : we zijn met te weinig om interessant te zijn voor sponsors, we zijn met te weinig om op televisie te komen en omdat we niet op televisie komen zijn de sponsors ook niet geïnteresseerd, het is een vicieuze cirkel. Maar toch zijn we nogal tevreden. Al zijn we wellicht één van de weinige clubs in België die dat kan zeggen…
Referentie
Ronny De Schepper, Cyclobal: méér dan voetballen op een fiets, De Rode Vaan nr.3 van 1985
Nergens zie ik de naam van Daniel Vandevelde. Heeft hij niets betekent in de Belgische cyclobal?
LikeLike