Zestig jaar geleden ging in de Brusselse KVS “Mama, kijk zonder handen!” van Hugo Claus in première. Zelf heb ik dit stuk in mijn studententijd gezien in het Gentse Arenatheater met Rita Baert als Jackie. Ik heb het voor het eerst gelezen op de middelbare school omdat het in “8 toneelstukken” stond, het boek dat ik had gekocht omdat ik voor Anton van Wilderode een boekbespreking heb gemaakt van “Suiker”. Ik herinner me dat ik het boek in de studie aan het lezen was en op een bepaald moment luidop in lachen uitbarstte. De surveillant kwam daarop kijken wat er aan de hand was en vroeg of ik dit boek wel mocht lezen. Een verwijzing naar van Wilderode volstond om er zonder straf vanaf te komen. Later heb ik zelf als leraar dit stuk nog laten opvoeren door mijn leerlingen in de Broedersschool van Sint-Niklaas.

Ik was dus duidelijk een fan, maar ik denk wel dat dit leeftijdsgebonden was. Zeker als ik de samenvatting hieronder lees. Vanwaar deze komt, is me trouwens een raadsel. Ik hoop dat ze niet van mezelf komt, want ik vind ze vreselijk kinderachtig.

Een man, een zeventigjarige bankier, Baers genaamd en Stefan, een jongeman van rond de 25 jaar die zich bezighoudt met dichten, maken een ingebeelde reis in de ruimte. Baers en Stefan zijn gekleed in een stoetspak en met ruimtehelm op hun hoofd. Ze staan boven op een tafel in het midden van Stefans kamer. Plotseling verschijnt er een derde persoon op het toneel, Mevrouw Tristan, de huishoudster. Het is een zorgelijke zestigjarige, moederlijke maar lastige vrouw, die de karnemelk brengt. Baers die gestoord is verlaat na een onzachte woordenwisseling het huis. Mevrouw Tristan doet Stefan het voorstel om samen Baers uit de weg te ruimen door vergiftiging. Dit zou plaats grijpen op Baers zijn verjaardag, de volgende dag. Dit alles omwille van zijn geld. Doch Stefan wil hiervan niets weten.
Diezelfde avond wordt er gebeld. Twee mannen en een meisje vragen naar Stefan, een dichter. Deze personen zijn de zwangere Jackie, haar broer Mol én haar ex‑lief Rafaël, ook een dichter die tamelijk beroemd is. Deze maken het tamelijk bont in Stefans huis en besluiten tenslotte daar te overnachten. Na de kruidenier nog eens uit zijn bed gezet te hebben om een paar flessen sterke drank te halen, die dienen als slaapmutsje, gaat iedereen slapen. Ondertussen is Stefan op Jackie verliefd geworden.
De volgende morgen komt Jackie, die in de keuken geslapen heeft, in slipje en beha de kamer binnengewandeld en zet de muziek knalhard. Stefan die door het lawaai wakker wordt en Jackie daar zo ziet staan begint volledig door te draaien. Hij pakt alle moed tesamen en vraagt haar of ze van hem houdt. Jackie, die blijkbaar al meer ervaring heeft met zulke jongens neemt deze kans te baat om een beetje met zijn voeten te spelen en om zichzelf te amuseren. Wanneer ze zo onder elkaar bezig zijn komt Baers binnen. Allen kennen Baers maar elk onder een verschillende naam. Jackie kent hem als eigenaar van een nachtclub, die haar als danseres mee zou nemen naar de Caraïbische eilanden. Rafaël kent hem als testpiloot van supersonische vliegtuigen en Mol als mijnheer Dierendonck, een opkoper van koper en staal. Jackie heeft vanaf het eerste ogenblik reeds volop ruzie met Baers. De anderen kunnen daarentegen goed met hem opschieten.
Tijdens het verjaardagsfeestje loopt alles zo een beetje in het honderd. Jackie heeft zich alleen in de keuken teruggetrokken, Rafaël is stomdronken en de tante (van Stefan), die ondertussen ook is aangekomen, maakt volop ruzie met mevrouw Tristan, over wie eigenlijk het meeste recht heeft op het moederschap van Stefan. Stefan die bang is dat mevrouw Tristan Baers gaat vergiftigen wijkt geen ogenblik van de zijde van zijn pleegvader.
Tenslotte gaat hij Jackie toch maar uit de keuken halen. Na lange tijd komen ze beiden terug en Stefan vraagt Baers de toelating om met Jackie te trouwen. Baers wenst beiden succes maar dan zegt Jackie dat ze helemaal niet met Stefan wil trouwen. Stefan is teneergeslagen. Ondertussen is het uur aangebroken waarop Baers achtenzeventig jaar geleden geboren werd. Hij wil dit traditiegetrouw op zijn manier uitbeelden. Hij verdwijnt in de slaapkamer. Men hoort een schreeuw, als van een pasgeboren baby, maar dan niets meer. Na een poosje waagt mevrouw Tristan reeds iets vermoedend, zich in de kamer. Daar vindt ze Baers, lijkbleek en de ogen wijd open, op het bed. Al roepend dat zij het niet gedaan heeft, komt ze naar buiten. Dan gaan allen één voor één naar binnen. Wanneer Mol buiten komt en zegt dat er nu een ander mag gaan waken bij het lijk, gaat Jackie naar binnen. Tante, die reeds iets vermoedde, poogt chantage te plegen. Maar allen hebben een alibi, behalve Stefan.
Wanneer men het geld uit Baers zijn zakken wil halen is dit reeds verdwenen. Als ze allen weer in de huiskamer zitten (behalve Jackie, die bij het lijk is, en Mol die een luchtje is gaan scheppen), gebeurt er iets zeer vreemds. Plotseling staat Baers in de deuropening en iedereen denkt dat hij verrezen is. Jackie die hem volgt zegt dat het maar een hartaanval was en dat zij en Baers gaan trouwen, omdat Baers de echte vader is van haar kind.
Ze besluiten allen naar de Caraïbische zee te vertrekken behalve Stefan die niet mee wil gaan, omdat Jackie met Baers trouwt en niet met hem. Plotseling hoort men buiten een enorm lawaai en geroep. Het is Mol die van het gestolen geld van Baers een Harley heeft gekocht. De anderen roepen hem na of hij mee op reis gaat, maar Mol hoort dit niet en verdwijnt in de nacht…
Stefan die zich uitgestoten voelt, is onder de tafel gekropen en blaft: “Ik ben een hond, gooi me een been toe.” Een uitspraak die ik lange tijd als motto heb gebruikt.

Op de website “Belgium is happening” worden ook een aantal reacties gebundeld: “Experimenteel toneel, waar men met zeer gemengde gevoelens naar kijkt. Een stuk, dat in velerlei opzichten kennelijk niet veel meer dan een experiment wil zijn en waar hier en daar werkelijk met de pet naar de kunst wordt gegooid, maar op sommige plaatsen bepaald met creativiteit. Van echte gaafheid is geen sprake. Van een blijspel in de traditionele zin evenmin. De dialoog is knap, flitsend, soepel en intelligent. De schrijver spot onverbiddelijk en hard met de nozem-mentaliteit, die de oudere generatie zo vaak ergert en die spot is hier en daar bevrijdend. De onwaarachtigheid en de huichelarij van de ‘angry young men’ komt even scherp naar voren, als de innerlijke onzekerheid en het waarachtig gebrek aan levensrichting en houding die men de kenmerken van de nozem noemt. […] Het publiek in Brussel reageerde niet bijzonder enthousiast op deze alles bij elkaar ietwat bizarre belevenis.” [‘Première in Brusselse Schouwburg “Mama, kijk, zonder handen”: ietwat bizarre belevenis. Claus spot met nozems in experimenteel toneelstuk’. In: Het Parool, 21 januari 1960]

“Claus volgde de lijn van Beckett, maar op grote afstand: de vorm wekt soms herinneringen op aan Wachten op Godot. Maar er is een fundamenteel verschil. Claus zet zijn figuren scherp omgrensd neer, ze amuseren, verbijsteren ons soms met de onthulling van hun denkwereld, van hun zwakheden, maar als de rekening tenslotte wordt opgemaakt, is een weldadige mildheid de som.” [‘Succes voor nieuw stuk van Claus. Wereldpremière in Brussel’. In: De Telegraaf, 21 januari 1960]

Mama, kijk, zonder handen is een blijspel, maar in de typisch Clausiaanse versie daarvan, die ongetwijfeld verre herinneringen oproept aan het magisch realisme van Dylan Thomas’ Onder het melkwoud [dat Claus in 1957 vertaalde, n.v.d.r.]. Het evenwicht tussen magie en realiteit heeft Claus minder gevonden dan Thomas. Daarvoor heeft het stuk van de Vlaming te veel puur kolderieks.” [‘Knappe première van Claus’ blijspel “Mama, kijk, zonder handen”. Vlucht uit de moderne wereld’. 21 januari 1960]

“Claus wordt hier opeens weer de provocante belhamel, die zich het recht aanmatigt de rangorde der waarden op onbeschaamde wijze op haar kop te zetten. Er is geen touw meer vast te knopen aan de kolder die hij verkoopt en de gewekte verwachtingen storten jammerlijk ineen.” [A.P., ‘Toneel te Brussel. Claus rijdt zonder handen in de K.V.S.’. In: De Nieuwe Gids, 22 januari 1960]

“Op verzoek van zijn vrienden heeft de auteur in een ‘verantwoording’ zijn stuk trachten te bepalen. Hij zelf noemt het een ‘fabel’. Maar dan een eigentijdse fabel. Een fabel waarvan (zoals de meeste dingen in onze bange tijd) de elementen vervormd zijn vanuit hun eerste bedoeling nl. een moraal te putten uit een fantastisch gegeven. Het is een heksenketel van onzuiverheden, overbodigheden, onzekerheden, een geheel dat aan de fabel dimensies geeft, waardoor mensen van 1960 beter of klaarder bepaalde toespelingen op henzelf zullen begrijpen, aanvoelen, herkennen.” [L.P., ‘Toneel te Brussel. Creatie van “Mama, kijk, zonder handen” van Hugo Claus’. In: Het Volk, 22 januari 1960]

“Naar de strekking gezien en ten overstaan van zijn vorige werken heeft Hugo Claus dus niets nieuws gebracht in Mama, kijk, zonder handen. Naar de vormgeving heeft hij een zeer plezierig werk geschreven, compleet gemaakt om de acteurs toe te laten te ‘acteren in grote stijl’ en bestendig aangespitst, we zouden bijna schrijven: opgehitst door een gebloemde, geanimeerde, poëtische taal. De experimentele poëzie heeft hier gediend om acteurs genre Ko van Dijk toe te laten de zaal te doen gieren van het lachen.” [Jan Walravens, ‘Mama, kijk, zonder handen’. In: De Groene Amsterdammer, 30 januari 1960]


Voor zijn dertigste verjaardag, die hij echt als traumatisch ervaart, wordt Claus gevierd door de Bezige Bij. Herman Teirlinck stuurt hem dertig rozen én een scheldbrief om er hem bovenop te helpen dat hij voortaan afstand zal moeten nemen van de mooie jongen, die alle meisjes kon krijgen.
Een beurs van de Ford Foundation voert hem naar de Verenigde Staten, met Fernando Arrabal, Claude Ollier, ltalo Calvino, Claude Simon en Charles Tomlinson. In Las Vegas slaagt hij erin zijn jeugdidool Frank Sinatra de hand te drukken en de gevleugelde woorden uit te spreken: “You should be America’s next president, Frank.” Diverse tochten door Amerika bevestigen immers zijn opinie dat men dit beter kan bekijken in de bioscoop op panoramisch scherm. In New Orleans schrijft hij het filmscenario “Het mes”. Nadien reist hij door naar Mexico, wat zijn artistieke vruchten afwerpt in de vorm van een reportage, opgenomen in de dichtbundel “Een geverfde ruiter” (1961). Ik geloof dat het in deze bundel is dat hij ook het gedicht “Parijs-Roubaix” heeft opgenomen met daarin de passage “en terwijl Rik Van Looy snikkend over de eindmeet reed, kwamen wij klaar, glad als vissen”. Wat voor de ene de fontein van San Remo is (remember Hennie Kuiper), is voor de andere blijkbaar de kasseien van Roubaix…
Politieke thema’s komen meer en meer boven (in diverse vormen) in zijn werk.. Zo leest hij op nieuwjaarsdag 1962 het gedicht ‘Bericht aan de bevolking’ voor (over de atoomdreiging).
Dat jaar voltooit hij ook de derde versie van het complexe werk “De Verwondering”. Toch wordt het door Het Algemeen Dagblad “een slecht gecomponeerd, vervelend en vrijwel onleesbaar boek” genoemd.
In 1963 volgt “Omtrent Deedee”, dat als “pornografisch snobisme” wordt bestempeld door ’t Pallieterke, maar daarvan hadden we natuurlijk ook niks anders verwacht.
Op 6 oktober 1963 wordt een zoon geboren: Thomas Pieter Achilles. Dat jaar publiceert hij ook zijn omvangrijkste gedicht “Het teken van de Hamster”, dat later (1979) in een fraaie uitgave wordt herdrukt met aquarellen en tekeningen van Jan Vanriet.
Claus heeft altijd beweerd geen essay te kunnen schrijven, maar levert tweemaal kort na elkaar het bewijs van het tegendeel met een boek over Karel Appel en een uitvoerige beschouwing over Louis Paul Boon voor schooldoeleinden. Eindredacteur Karel Jonckheere schrapt echter de “obscene passages” en ook Louis Paul Boon reageert ongepast op de overhandiging van het manuscript (“Ik zal er wel eens naar kijken als ik tijd heb“), zodat de vriendschap nog meer in het gedrang komt (Claus had er zich immers reeds aan gestoord dat zijn vrouw Elly Boon in het openbaar als de beste Vlaamse schrijver had bestempeld).
In hetzelfde jaar vertaalt Claus “Scherz, Satire, Ironie und Tiefere” van Christian Dietrich Grabbe.
In 1964 verschijnt “Ik, Jan Cremer” en voor het eerst is er iemand die tegen het Monument aan durft te schoppen: “Voor Claus heb ik nooit enige bewondering gehad, dat is de grootst mogelijk overschatte figuur die er bijloopt. Wel, een heel slimme boer, weet je wel, hij is nu al 35 en speelt nog altijd het Wonderkind.”
Claus zelf is kandidaat voor de functie van directeur van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Gent. Zijn kandidatuur wordt afgewezen omdat hij teveel de nadruk legt op vernieuwing en experiment. Frans Redant: “Wat Hugo hoog zat, was niet zozeer zijn afwijzing, maar de boerse manier waarop hij behandeld werd. Vòòr de ‘jury’ ging beraadslagen, werd hem gezegd enige tijd te wachten; men zou hem dezelfde avond nog nieuws laten. Hugo trok naar een van de vele cafeetjes op het Sint-Baafsplein en wachtte, en bleef wachten. Godot is op de afspraak nooit verschenen. Dit verhaal heb ik van hemzelf gehoord, lang, lang geleden.”
In 1965 verhuist Claus naar het rustige Nukerke. Dit isolement betekent geen artistieke onderbreking: hij stelt een verzamelbundel samen met gedichten uit de periode 1948‑1963. Zijn toneelwerk wordt bekroond met de driejaarlijkse Henriette Roland Holstprijs.
In 1966 bewerkt hij Seneca’s tragedie “Thyestes” en Consciences “Goudland” voor een hedendaags publiek.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.