Vandaag is het 65 jaar geleden dat de Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler is overleden. Zijn houding onder het nazibewind is omstreden.
De componist Paul Hindemith b.v. werd slecht gezien door de nazi’s, maar Wilhelm Furtwängler sloofde zich uit om te bewijzen dat hij toch “auch blutsmässig rein Germanisch” was. In 1934 lukte dat: aan het hoofd van de Berliner Philharmoniker mocht Hindemith zijn “Mathis der Maler” opnemen.
Na het omroepen van de Führers dood op 1 mei 1945 werd op de Reichsrundfunk (de openbare radio) het adagio uit Bruckners Zevende Symfonie gespeeld, vermoedelijk de opname onder leiding van Wilhelm Furtwängler uit 1942. Hitler had dat zelf zo beschikt, en dat was niet toevallig. Hij had die symfonie altijd vergeleken met de Negende van Beethoven en Bruckner schreef dat trage deel enkele weken voor de dood van Richard Wagner met gebruik van de zogenaamde Wagnertuba’s. Aldus Fred Brouwers op historiek.net.
Over de houding van Furtwängler is men het dan ook niet helemaal eens. Sommigen beschouwen hem als een slippendrager van het regime (soms zelfs meer dan dat: lastige recensenten zou hij naar het Oostfront hebben laten sturen), anderen baseren zich op de steun van Max Reinhardt die bijdroeg tot zijn vrijspraak. Deze laatsten zijn net als Ronald Harwood, die een stuk schreef over de man, blind voor het feit dat, toen Furtwängler na de oorlog probeerde aan het hoofd te staan van het Chicago Symphony Orchestra, musici als Wladimir Horowitz en Arthur Rubinstein zich daartegen hebben verzet, zodanig dat Furtwängler zijn pogingen moest opgeven. En Yehudi Menuhin getuigt in Humo: “Fürtwangler wou dat ik onder Hitler in Duitsland kwam spelen, hij was een idealist die dacht dat mijn muziek Hitler zou vermurwen en hem van zijn barbaarse plannen zou doen afzien. Zo naïef! Ik ben natuurlijk niet gegaan. Mijn aanwezigheid – zéker als jood – zou zijn geëxploiteerd, ze had als façade gediend.”
Zoals gezegd schreef Ronald Harwood in 1995 een stuk over Furtwänglers betrokkenheid dat door zijn vriend Harold Pinter werd geregisseerd. Drie jaar later werd dit stuk ook opgevoerd in Arca (*) en dan bleek dat in dit stuk niet zozeer die betrokkenheid werd weerlegd (al werd vooral de nadruk gelegd op het feit dat hij vele joden had geholpen), maar werd eerder de stelling verkondigd dat het fascisme eigenlijk gerealiseerd wordt door “de gewone man” en dat Uebermenschen zoals Grote Dirigenten daar eigenlijk boven staan. Zo’n tweede violist, ja, dàt was een verrader die zijn huik naar de wind zette natuurlijk!
Vandaar ook dat het onderzoek (in het stuk) werd gevoerd door een Amerikaanse cultuurbarbaar (normaal zou ik me in zo’n karikatuur kunnen vinden, maar in dit geval was het toch wat te grof) die “slechts” een verzekeringsmakelaar was. Net als in de verklaring van de katholieke kerk over de jodenvervolging, die toevallig gelijktijdig met het stuk in Arca de wereld werd ingestuurd (16/3/1998), is de schuldige weer “de kleine burgerman met z’n confectiepakkie an” zoals Louis Davids zong.
Merkwaardig dat al die “gewone mensen” in de zaal dat slikken. Of wanen zij zichzelf allemaal genieën? Je kan je dan anderzijds wel afvragen waarom er zo nodig een “witte beweging” op gang moest komen in België. Of gaat het dààr soms niet over het feit dat de Hoge Pieten hun verantwoordelijkheid willen ontlopen? Of is “the bottom line” toch nog steeds dat het communisme, of erger nog: “de Rus” (een beetje racisme is nooit weg) nog altijd een veel groter kwaad is?
Je zou op de duur nog compassie krijgen met iemand als Herbert von Karajan die in het stuk dan toch nog wél met de vinger wordt gewezen (alhoewel, toch ook weer niet te veel, als men ziet dat hij na de oorlog niet enkel werd witgewassen, maar ook nog zijn “von” mocht behouden, nadat de Weense wetgever voorstelde deze adellijke referentie overal te schrappen – hijzelf voerde echter aan dat het nu eenmaal bij zijn artiestennaam hoorde). Want anderzijds zwijgt men wel over iemand als Elisabeth Schwarzkopf, van wie kort daarvoor nu ook officieel bekend geraakte dat zij nog een geestdriftig lid van de nazipartij was geweest.
Helaas, ook zij leed na de oorlog aan geheugenverlies, net als Karl Böhm al had die nog vanop het verhoogje voor de dirigent de Hitlergroet gebracht. En dat mocht hij wel, zijn Führer bedanken, want die had hem Generalmusikdirektor in Dresden gemaakt, nadat Fritz Busch er in 1933 was verdreven, omdat hij “wel Ariër was, maar te veel met joden omging”. Busch emigreerde wijselijk, net als Toscanini, die in Bayreuth werd vervangen door Richard Strauss. (Zou het trouwens echt enkel omwille van muzikale redenen zijn dat Furtwängler Toscanini “ongetalenteerd” noemde en zijn succes “enkel het product van personencultus”?)
Ronny De Schepper
(*) In een regie van Jules Croiset, die ook de rol van de majoor speelde. De rol van Furtwängler werd gespeeld door Piet Balfoort. In deze context is het niet onbelangrijk in herinnering te brengen dat Jules Croiset ooit “zichzelf ontvoerde” (in december 1987), zogezegd als aanklacht tegen het antisemitisme in “Het vuil, de stad en de dood” van Rainer Werner Fassbinder, dat destijds zou worden opgevoerd door leerlingen van de Amsterdamse toneelschool.