Morgen zal het 55 jaar geleden zijn dat The Rolling Stones de oude bluesklassieker “Little Red Rooster” uitbrachten (*). Ik heb dit nummer destijds merkwaardig genoeg ter sprake gebracht in een stukje over “gevoelswaarde” in de taal…
Waarom komt het scheldwoord “klootzak” harder aan dan “uilskuiken”? Waarom is dat laatste woord volgens de heersende denkbeelden fatsoenlijk en het eerste niet? En waarom kies je de vergelijking met een dier als je iemand wil duidelijk maken dat je hem een sufferd vindt? Allemaal kost voor taalsociologen en meer bepaald voor Sir Edmund Leach, hoogleraar in de sociale antropologie in Cambridge.
Godsdienstige traditie en godsopvattingen hebben daar het een en ander mee te maken, aldus Leach. Wij, hier in West-Europa, leven in een traditie waarin God weliswaar almachtig is, maar tevens seksloos, zij het dan toch wel mannelijk seksloos. Vandaar dat er een zwaar taboe rust op het leggen van enig verband tussen menselijke seksualiteit (potentie) en Gods almacht (ook een potentie).
In vele landen wordt bijvoorbeeld de haan in verband gebracht met het mannelijke geslacht, zodat bijvoorbeeld in het Engels het woord “cock” zowel haan kan betekenen als penis. Denk ook aan de beroemde sketch in Monty Python waar een vader aan zijn kinderen leert dat de meeste achternamen betrekking hebben op wat ooit het beroep van één van de voorvaderen was. Zo was mister Smith oorspronkelijk a blacksmith, een hoefsmid dus. Waarop één van de kinderen vraagt: “And what did mister Hancock do?”
In preutsere tijden werd die associaties soms als hachelijk ervaren zodat mensen met de naam Hangcock, maar ook gewoon Cox of Cocker om een naamsverandering vroegen.
In de Verenigde Staten, het preutse land bij uitstek, ging men nog verder en men trachtte er het woord “cock” helemaal uit te bannen door het te vervangen door “rooster”. Merkwaardig genoeg deed zich juist het omgekeerde voor: ook bij het woord “rooster” ging de seksuele activiteit doorwegen, denk maar aan het bluesnummer “Little red rooster”. (**)
Meer succes kende men met het woord “donkey” dat het oorspronkelijke woord voor “ezel”, namelijk “ass” moest vervangen omdat dit te veel klonk als “arse” (aars).
De volkse Engelse benaming voor het vrouwelijke geslachtsdeel (cunt) is dan weer terug te voeren op het Latijnse “cunnus”, waarbij de toegevoegde “t” wellicht afkomstig is van het Griekse “kusthos”. In het Frans was het echter zonder “t” (con) en aangezien ze toen nog “un lapin” als “un connin” aanduidden (uiteraard ons “konijn”), was er alweer een diertje bij de hand om toespelingen te maken.
Een Engels bordeel heette in de achttiende eeuw dan ook “a cunny house“. Maar kinderen spreken niet van “cunnies” maar van “bunnies”. De overgang naar de Playboy-bunny ligt dan ook weer voor de hand.
Men kan zich echter afvragen waarom het juist altijd dieren zijn, waarmee vergeleken wordt. De Franse filosoof Claude Lévi-Strauss heeft daarover de volgende theorie ontwikkeld.
De mens heeft altijd de behoefte gevoeld om zijn eigen (cultuur)wereld te onderscheiden van de andere (natuur)wereld. Maar niet al het andere is even vreemd. Huisdieren bijvoorbeeld (dieren waarover de mens macht heeft) lenen zich tot schattige vergelijkingen (poesje b.v.), bij hoevedieren is het al dubbelzinnig (“arm schaap”, maar ook “stom varken”) en wilde dieren lenen zich het best voor afschrikwekkende vergelijkingen (serpent, gorilla…).
Tot slot nog deze vaststelling: alhoewel de Engelsen (vooral dan in vergelijking met hun aartsvijanden de Fransen; denk aan de slag bij Hastings!) bekend staan omwille van hun a-seksualiteit (“no sex please, we’re British”) gebruiken zij veel meer seksueel geladen scheldwoorden en krachttermen dan wij. Telkens wanneer “fucking” in een tekst voorkomt, zal de Nederlandse vertaling (verdomde, verrekte, vervloekte) seksloos zijn. Iemand moet zich hier ooit over gebogen hebben, maar hoe vind je zoiets terug op het internet? :-)

(*) Als we ermee rekening houden dat de Stones kort daarvóór waren doorgebroken met “It’s all over now” van The Valentinos (een productie van Sam Cooke), dan mogen we misschien wel veronderstellen dat ze zich ook voor dit nummer door de versie van Sam Cooke lieten inspireren. Het merkwaardige daarbij is dat het orgel daarop wordt bespeeld door Billy Preston, die later nog vaak met de Stones zou samenwerken. En voor de volledigheid: de piano wordt bespeeld door Raymond Johnson, die op zijn beurt orgel speelde op “Let’s dance” van Chris Montez. (Met dank aan Raymond Thielens)

(**) Bluesnummers zitten natuurlijk vol toespelingen. Denken we maar aan “Back door man” van Willie Dixon, gecreëerd door Howlin’ Wolf in 1960 en door tal van blues- en rockgroepen gecovered. “In Southern culture, the phrase back-door man refers to a man having an affair with a married woman, using the back door as an exit before the husband comes home,” schrijft Wikipedia en dat is zeker terecht, maar evenzeer wordt de uitdrukking gebruikt voor iemand die van anale seks houdt. Het één sluit trouwens het ander niet uit, denk hierbij maar aan de hilarische sketch uit “In de Gloria” (“goede vrienden komen binnen langs de achterdeur”) of de nacht dat Vadinho Dona Flor gaat tonen “what screwing can really be”, waarop zij zich na zijn dood herinnert: “A night to enter the narrowest, most tightly closed doors, a night to surrender the last bastion of her modesty, Glory hallelujah!” (Jorge Amado, Dona Flor and her two husbands, p.185)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.