35 jaar geleden ben ik Jan Matterne gaan interviewen. Die was op dat moment vooral bekend als auteur van de televisieserie “De Collega’s”. Het was voor ons jaarlijks boekennummer ter gelegenheid van de Boekenbeurs en de (nogal flauwe) titel was dan ook gekozen in functie van onze voorpagina in kleur.

Ik herhaal nog eens dat een Rode Vaan “in kleur” uitzonderlijk was en dat die enkel maar kon worden gedrukt als ze werd ondersteund door drie corresponderende publiciteitspagina’s. Voor dit boekennummer poseerden dan ook een aantal acteurs uit “De Collega’s”, telkens met een boek dat bij hun personage paste (en dat bij ons verkrijgbaar was in het winkeltje op de Lemonnierlaan in Brussel).
Zo prijkt Tuur De Weert natuurlijk vooraan als Gilbert Van Hie met “Lenin voor beginners” onder de arm. Daarna volgt (ondertussen ook al wijlen) Mandus De Vos als Bonaventure Verastenhoven met “Zwart en geel… en een beetje rood”. Nora Tilley mocht natuurlijk ook niet ontbreken. Zij leest als secretaresse Carolien een boek dat op de foto van Jo Clauwaert niet duidelijk zichtbaar is. Het was alleszins de bedoeling haar een soort van Catherine Cookson of Barbara Cartland in de handen te duwen, maar die waren in onze winkel uiteraard niet voorradig. Jaak Van Assche alias Jean De Pesser heeft de Belasting-Almanak in zijn handen en René Verreth als Philemon Persez tenslotte heeft “Het Vredesboek” vast. Wie zich het feuilleton nog herinnert, zal weten waarom. Als overkoepelende titel staat er dan “Boeken (ook voor uw kollega’s)” (*)
Binnenin kon ik met die titel eigenlijk weinig aanvangen, maar aangezien de toenmalige BRT net een boek met de “avonturen” van “De Collega’s” had uitgegeven, maakte ik daar dan van “Een boek, ook voor uw kollega’s”. En als boventitel dan “Jan Matterne over ‘zijn’ kollega’s”. En vanaf hier citeer ik dus letterlijk:
Een mens kan niet zonder riten. Zeker niet op een zondag. De christenmens dompelt zich dan onder in de wierook- en kaarskeur van het kerkgebouw dat – we geven het toe – met zijn majestueuze orgeltonen en door de gekleurde glasramen binnensijpelende zonnestralen inderdaad iets aantrekkelijks heeft. Het alternatief van ondergetekende was echter ook niet mis. Sinds mensenheugenis begon de zondag immers pas echt na het nieuws van 13 uur als de slaven van Etienne Van Neste hun aambeeld begonnen te bewerken. Nadien was er Mick Clinckspoor die sportreportages van Piet Theys, Jan Wauters, Marc Stassijns of andere Hugo Morrens aan elkaar breide met een geur van sigaretten en Southern Comfort in haar stem, wat dan culmineerde om kwart voor zes in “de uitslagen van onze nationale voetbalcompetitie”, terwijl we de pistoleetjes in de sterke koffie sopten.
Akkoord, een aantal van die stemmen zijn verdwenen, maar valabele opvolgens staan op BRT1 nog steeds paraat om onze aandacht op te eisen (denken we maar aan de giftige bindteksten van Frans Van den Broeck, kurkdroog gelezen door Geert Segers). En toch, toch wordt deze ritus nu voor dertig weken onderbroken. Iedere zondag tussen 17 uur en 17.45 uur zijn we immers “incommunicado” en hebben we de ouwe Blaupunkt of de Japanse stereotransistor smadelijk geruild voor de kijkbuis. Dan immers, beminde broeders en zusters, zien wij onszelf én elkander weer in al onze naaktheid paraderen, onze grote fouten etaleren en onze kleine kantjes wegmoffelen, maar altijd met een goed hart en een slecht karakter (of is dit nu plagiaat?) (**)
Juist, dan worden Jan Matternes “Collega’s” heruitgezonden en, al hebben we destijds reeds geen enkele uitzending gemist, dan zitten we nu toch opnieuw op het randje van onze stoel.

De “vuile” tekeningetjes van Adelbert

67 de collega's

Voor de televisiebladzijden moet u echter enkele pagina’s verder zijn, dit is een boekenbijlage, zodus… Edoch, tegelijk met de herneming heeft de BRT een boek van de hand van Jan Matterne laten verschijnen waarin het oorspronkelijke verhaal van “De Collega’s” nog eens over wordt gedaan. Toch is het geen inderhaast bijeengeschreven bewerking van het televisiescenario geworden (al zouden tal van druk- en taalfouten daarop kunnen wijzen; op het gebied van de eerbied voor de geschreven taal zijn wij immers even secuur als Bonaventuur). Neen, Matterne heeft de gelegenheid te baat genomen om “zijn” collega’s psychologisch meer uit te diepen.
Dit geeft soms wel aanleiding tot verrassende effecten. Wie had er bijvoorbeeld nu gedacht dat de stijve secretaresse Mireille Puis KP zou stemmen? Dat achter het beminnelijke typistje “Bettyke” Bossé een razende furie schuilgaat die haar agressie iedere zondag kwijt moet op het voetbalveld waar K.V.Mechelen aantreedt? Of straffer nog, wie had ooit durven denken dat die doodbrave Adelbert van Jomme Dockx zijn dagen slijt met het tekenen van blote meisjes? Dat “pater” Philemon Persez ondertussen van de CVP naar Agalev is overgestapt, dat zal anderzijds wel niemand verwonderen.
Hier en daar heeft Matterne trouwens nog getracht zijn verhaal wat meer up to date te maken. Zo wordt er gesproken over Flanders’ Technology, over huiscomputers en ook de slogan “Laat de rijken de crisis betalen” is ergens binnengeglipt. Daarmee zitten we trouwens bij “het probleem” Van Hie. Gilbert Van Hie, de anarchist, is immers geabonneerd op ons blad. “Bij gebrek aan beter,” zegt hijzelf, maar dat nemen we als een compliment want Van Hie is een CCC-“communist” en dat is niet bepaald ons genre. Bovendien is kameraad Van Hie een “fascist in bed” en dat is ook niet precies “our cup of tea”.
Het weze dus duidelijk: Van Hie is een “karakter” en geen “type”. De andere collega’s trouwens ook. En toch zijn ze erg herkenbaar. Dat komt dan ongetwijfeld omdat de situaties waarin ze terchtkomen zo herkenbaar zijn. En daarom is dit toch een boek voor u en mij en voor uw en mijn collega’s. Of niet soms, Jan Matterne?
Jan Matterne: Er zijn zowat zes- à zevenhonderd duizend forenzen die naar Brussel trekken om op ministeries e.d. te werken. Nu is het opmerkelijk dat zij zichzelf nooit identificeerden met de collega’s, maar “het bureau naast dat van hen” dààr was het wel zó. Ook zijn er vele van die kantoorbedienden die me gezegd hebben: men zegt dat u overdrijft, maar in werkelijkheid is het soms nog veel erger. Ik dacht dat ik dus met succes die middenweg heb gewandeld. Vaak deed zich het verschijnsel voor dat men zei: wij hebben ook een Jomme en wij hebben ook een Verastenhoven, waarvan we niet zeker weten of hij nu homofiel is of niet, en we noemen die nu ook Verastenhoven of Jomme.
– Maar waarom nu precies een bureau? Heeft u daar ervaring mee of zo?
J.M.:
 Neen. Ik heb alleen ervaring met mensen. Mensenkennis dus en dan die mensen laten praten, ieder naar zijn eigen bekje, zijn eigen geaardheid, zijn eigen achtergrond. Maar waarom een kantoor? Daar kan ik eigenlijk geen antwoord op geven, het hadden net zo goed mensen kunnen zijn die in zo’n oranje kabientje aan de weg moeten werken.
– “Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb”?
J.M. (lacht):
 Ja! Dat had net zo goed gekund.
– Maar dan drie jaar lang?
J.M.:
 Dat is inderdaad wat anders.

Het ontrafelen van sociale moeilijkheden

– Hoe ben je dan eigenlijk tot die “Collega’s” gekomen?
J.M.:
 Reeds in ’71 had ik een voorstel bij de dienst ontspanning ingediend onder de benaming “De kantoortuin” en daarin zouden de personages die nu dus “de collega’s” zijn geworden reeds zijn in opgetreden. Dat is wel besproken, maar toch heb ik daarvoor geen opdracht gekregen. Na een paar jaar merk ik dan dat het Mechels Miniatuur Theater dezelfde idee heeft. In een repetitieruimte zie ik zes bureaus staan en op mijn vraag “wat doe je daarmee?” zegt men dat men in een soort workshop een stuk wil maken over het kantoorleven. We kwamen dan overeen dat ik een feuilleton zou schrijven over “Den Buro”, maar ook dat is in de schuif blijven liggen. Een jaar later heb ik dan in Londen de trilogie van Alan Ayckbourn gezien en ik vond dat dit voor het MMT erg geschikt zou zijn, maar het Fakkeltheater uit Antwerpen was ons te vlug af. Om deze desillusie te boven te komen heb ik dan dezelfde avond nog gezegd: ik schrijf u zelf een stuk, “De Collega’s” dus. Daarmee hebben we dan voor het seizoen ’75-’76 de Thaliaprijs voor het beste Nederlandstalige werk van het seizoen binnengerijfd en daardoor is het idee om daar dan toch nog een feuilleton van te maken stilaan gaan ontbolsteren. De dienst drama zette dan het licht op groen en toen heb ik dezelfde figuren uit het toneelstuk aangevuld met mensen van het dramatisch gezelschap van de BRT.
– Maar de eigenlijke idee is dus gegroeid rond 1971. Dat moet zowat op het hoogtepunt van “Beschuldigde sta op” geweest zijn?
J.M.:
 Min of meer. Tot die tijd hadden we zeven jaar lang historische reconstructies van echt gebeurde processen gebracht en precies in dat jaar zijn we overgeschakeld naar de hedendaagse problematiek. Het misdrijf op zichzelf interesseert me immers minder. Dat vormt slechts één procent van het geheel. De andere 99% besteed ik aan het ontrafelen van de achtergronden en de sociale moeilijkheden waaruit een moord of een andere misdaad kan voortvloeien.
– Om het met enige overdrijving te zeggen: of het nu om een moord gaat of om het verwisselen van een hoed, dat blijft hetzelfde, het is de relatie tussen de mensen die u interesseert?
J.M.: 
Inderdaad, dat is de drijfveer geweest, zowel achter “De Collega’s” als achter “Beschuldigde sta op” als achter “Met voorbedachten rade”. En vooral ook achter “Tafel zeven”, al was dat een programma dat niet de hoogste sympathie van kijkend Vlaanderen kon wegdragen. Ter herinnering: “Tafel zeven” speelde zich telkens af aan dezelfde tafel in een herberg, waar er dan toevallig steeds een menselijk probleem uit de doeken werd gedaan. Een jongetje van een jaar of twaalf dat liever gaat voetballen dan dat hij het bezoekrecht van zijn vader naleeft bijvoorbeeld. Dat interesseert me veel meer dan vingerafdrukken op een mes of een revolver die afgaat.

“Het had niet moeten eindigen”

– Het boek dat u aan “De Collega’s” heeft gewijd, slaat voornamelijk op de eerste reeks die op haar beurt vooral terugging op het oorspronkelijke toneelstuk. Toch heeft u er destijds nog twee seizoenen bij geschreven, terwijl u nu uitdrukkelijk aankondigt dat met dit boek alle speculaties over een Beatle-reünie, excuseer een collega’s-reünie, worden gesmoord. Waarom eigenlijk?
J.M.: 
Het is afgesloten. Ik kan nu niet herbeginnen. Of het zou een opdracht moeten zijn. Maar die opdracht komt er niet. En ikzelf begin er niet meer aan. Het had niet moeten eindigen. Ik ken trouwens de motivering niet van de BRT-leiding om te zeggen “nu is het genoeg geweest”. (***)
– Het interval belet u dus om door te gaan? Het is niet zo dat u vindt dat het thema “uitgemolken” is?
J.M.:
 Dat is het zeker niet. Wat hàd gekund dat was dat men die reeks weer zou opnemen na de heruitzending van de vroegere afleveringen. Maar toch denk ik dat het een verrijking is als men het niet doet en naar een ander feuilleton uitkijkt. Ik ben er immers van overtuigd dat reeksen échte televisie zijn. Een eenmalig drama heeft de kijker niet helemaal mee. Hij ziet het en het is reeds voorbij. Als er echter vervolgen zijn, dan komen die personages “op zijn schoot zitten”, die komen tot leven in de huiskamer. En dat is typisch televisie.
– Vandaar dat u alweer werkt aan een nieuw feuilleton?
J.M.:
 Ja, maar voorlopig is dat enkel nog “schrijven”. Dat wil zeggen dat de beleidsmensen deze teksten, deze scenario’s nog moeten goedkeuren en dat dramaturgisch gezien Marga Neirynck deze teksten nog moet begeleiden. Pas als er voldoende stof is en als die dan ook nog goedgekeurd wordt, dan zal slechts de beslissing vallen. Dat zal rond nieuwjaar gebeuren, denk ik. En dat wordt dan “Het Pleintje”, een leefgemeenschap van mensen die op een verkeersvrij pleintje wonen dat los ligt van de kantonhoofdplaats waartoe ze behoren en op die manier verplicht zijn met de neus op mekaar te leven en dus ook alles van mekaar weten. Dat is meteen dan reeds een verschil met de collega’s, want die wisten haast niets van mekaar af wat hun privé-leven betrof. Er zijn op dat pleintje twee klans, een beetje een politieke opdeling, maar niet helemaal, die niet goed met mekaar kunnen opschieten. En dat is zowat de desem van de humor en van de tragiek. Als bijvoorbeeld een meisje van de ene klan zwanger wordt van een jongen van de andere klan dan is dat gesneden brood, om in de terminologie te blijven.
– Romeo en Julia!
J.M.:
 Zoals je wil. Er zijn er anderen die vergelijkingen maken met “Coronation Street”, maar ik heb dat niet graag, ik heb zelfs de indruk dat ik daar ver van af sta, want dat is een meer volkse buurt, terwijl er op mijn pleintje zelfs intellectuelen rondlopen.
Jaja, met de rode vaan aan ’t colporteren, zeker!

Referentie
Ronny De Schepper, Jan Matterne over “zijn” collega’s, De Rode Vaan jg.63, nr.45, van 1 tot 8 november 1984.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.