Vandaag is het zeventig jaar geleden dat Aldous Huxley (links), de auteur van “Brave New World”, zijn collega George Orwell (rechts) een brief stuurt om hem te feliciteren met “1984”. Aanleiding om even te mijmeren over het genre science-fiction…

Zou Bertolt Brecht van science-fiction hebben gehouden? Ik betwijfel het. En nochtans is er geen enkel genre, waarin het vervreemdingseffect een grotere rol speelt. Elk SF-verhaal bouwt immers z’n eigen wereld op en de kijker of lezer moet zich telkens opnieuw een aantal codes eigen maken.
Niet alleen de verhaallijn is van belang, ook de maatschappij waartegen ze zich aftekent. Misschien is het een wereld met Über- en Untermenschen (“Metropolis” en een episode uit “The time machine”), een wereld met alleen maar blonde vrouwen (“Mizora” van Mary Bradley uit 1890) of toch alleszins een wereld waarin men zich niet meer op de “natuurlijke” wijze voortplant (“Brave new world”) of, juist omgekeerd, waarin het stervensproces een taboe is (“Soylent green”). Misschien is het een wereld waarin robotten nog moeilijk te onderscheiden vallen van mensen (“Westworld”) of anderzijds is het best mogelijk dat we ons reeds in een tijdperk bevinden dat wezens van andere planeten zich in onze maatschappij hebben geïnstalleerd (“Star wars”, “Star trek”). Hoe dan ook, er wordt een wereld opgebouwd, die op zich logisch moet zijn en die zich daarom enerzijds onderscheidt van roesverhalen zoals “Naked lunch” van William Burroughs of van strips zoals die van “Suske en Wiske”, waarin de tijdsmachine van prof.Barabas en zijn andere uitvindingen blijkbaar geen enkele weerslag hebben op de maatschappij waarin de personages leven. Het blijven gewoon middelen om het verhaal meer mogelijkheden te geven.
Sedert Hugo Gernsback in 1926 met “Amazing Stories” startte, is scientifiction, zoals hij het toen nog noemde niet meer weg te denken. De term science-fiction ontdekte hij pas drie jaar later, toen hij de controle over “Amazing Stories” verloor en met een nieuwe publicatie, “Science Wonder Stories”, ermee moest concurreren. Maar eigenlijk moet het zijn: “herontdekte”, want de benaming science-fiction kwam zelfs reeds in 1851 voor. Het betreft dan echter een eenmalig gebruik, zonder invloed op de courante woordenschat. Maar dat is SF sindsdien zeker wél met zijn fans, zijn clubs, gespecialiseerde tijdschrif­ten, badges, lidkaarten, enz. Kortom, het is uitgegroeid tot een heuse subcultuur. Was dit eerst nog een marginaal verschijnsel, vergelijkbaar met volwassen kinderen die in het weekend riddertje gaan spelen of cowboy en indiaan, dan heeft dankzij cyberspace, internet en noem maar op SF stilaan de overhand genomen. De SF-liefhebber wordt alvast ernstiger genomen dan zo’n halfnaakte zonderling die ligt te bevriezen in zijn wigwam op de Kempense heide.
Maar toch blijven het volwassenen die spélen. Ze spelen, en vinden hierin zichzelf terug, of ontsnappen juist aan zichzelf, maar ze vinden hoe dan ook een communicatie­middel met gelijkgestemden. Een kosmische broederschap, minder geheimzinnig dan de loge, minder agressief dan hooligans, maar even wereldvreemd als een verzamelaar van Märklin-treintjes, al wordt door de technologie de indruk geschapen dat dit niet zo is.
Men wil ergens bijhoren, een andere wereld binnenstappen, de veilige fantasie van een ander binnentre­den. Freud zou er een te makkelijke kluif aan hebben. Science-fiction als de religie van het fin de siècle. Met als sacramenten de romantiek van vreemde namen, onbereikbare planeten, tijd- en ruimtereizen, vernuftige techniek, “proper” geweld (laserstralen!) en een ondefinieerbare vijand, die het eeuwige gevecht tussen goed en kwaad gestalte geeft. En seks natuurlijk. Want waarom zouden die buitenaardsen anders altijd experimenteren met de geslachtsorganen van de mensenkinderen die ze hebben opgepikt? Een studie van Jim Schnabel mag dan nog uitgewezen hebben dat al die verhalen over mensen die beweren in een ruimteschip te zijn ontvoerd en daar seksueel “onderzocht”, typisch zijn voor een maatschappij vol zelfmedelijden, zoals de Amerikaanse, toch keren deze verhalen steeds terug, even hardnekkig als die over satanische riten.
Kortom escapisme troef. Meer dan elders wordt hier een eigen universum opgebouwd waar werke­lijk alles mogelijk is. Men ontsnapt niet alleen aan zichzelf maar ook aan de vijandige buitenwereld, aan de mens.
In feite geldt dit alles echter voor de recente SF en dan nog vooral voor de pulpliteratuur, zoals we die terugvinden in gespeci­aliseerde tijdschriftjes, stripverhalen en filmscenario’s, want als we verder in de geschiedenis teruggaan, komen we wel degelijk “ernstige” literaire werken tegen.
“Boldly go where no one has ever been before”
Fantaseren over de toekomst is haast even oud als de lite­ratuur zelf. Naast Plato was er b.v. ook nog Loekianos (ca.125-190), die met zijn “Waarachtige Historiën” een parodie wou schrijven op Homeros, Herodotos e.a. (misschien zelfs op de bijbel, cfr. het op het water wandelen). Toch vond ik ze zelf niet erg geslaagd. Het enige interessante zou misschien in de erotische anecdoten kunnen schuilen, maar daar had ik het raden naar, want door de bezorger van de Nederlandse uitgave, Dr.Fr.Cluytens “werd alles terzijde gelaten wat onze fijngevoeligheid mocht kwetsen: we leven niet meer in den tijd van Boccaccio of Rabelais.” Dat mocht hij wel zeggen in 1946 toen ze net mekaar hadden uitgemoord op een ongeziene schaal en wijze!
Enfin, die Loekianos schijnt later wel bepaalde beteren in het genre te hebben geïnspireerd zoals Ariosto (in “Orlando Furioso” wordt de maan bevolkt door krankzinnigen, “lunatics”), Cyrano de Bergerac in 1657, E.A.Poe (de beschrijving van de melkzee) of Jules Verne (reis naar de maan) en zelfs de schrijver van Pinocchio (verblijf in de walvis). Overigens een sceptisch mannetje, onze Loekie. In tegenstelling tot Jacob van Maerlant of Herodotos hecht hij geen geloof aan verhalen over kangoeroes of neushoorns!
Daarna was er ook nog Francis Godwin. Deze bisschop van Hereford schreef in de 17de eeuw reeds “The Man in the Moone”. Het revolutionaire eraan is vooral dat hij als bisschop blijkbaar toch rekening hield met het bestaan van intelligent leven buiten onze planeet, wat eigenlijk in tegenspraak is met de bijbel, waarin men voorhoudt dat de mens het enige schepsel is dat werd geschapen “naar Gods beeld en gelijkenis” (lees: begiftigd met intelligentie). Alhoewel. Zo zeker is dat nu ook weer niet, want de titel slaat eigenlijk op een avonturier die – zoals Elias – met een wagen (in zijn geval getrokken door ganzen) ten hemel opstijgt en op de maan belandt. Het klopt dus enkel maar indien hij daar dan ook levende wezens tegenkomt, wat ik niet weet, aangezien ik het boek zelf niet heb gelezen.

Herbert George Wells versus Jules Verne
De voorlopers van SF zoals wij dat verstaan zijn echter terug te vinden op het einde van de negentiende eeuw. Hun namen klinken bekend in de oren: Jules Verne (“Reis naar de maan”, “20.000 mijlen onder zee”, “Naar het middelpunt der aarde”…), en Herbert George Wells (“De tijdmachine”, “Oorlog der werelden”, “De onzichtbare man”…). Ze zijn beiden kinderen van hun tijd, d.w.z. dat ze in zich de lite­raire traditie van romantische vertellers maar ook de maat­schappelijke omstandigheden van de industriële revolutie verenigen.
Dat wat hun overeenkomst betreft, maar hun verschillen zijn zo mogelijk nog frappanter. Jules Verne vindt dat wij in de beste der werelden leven en dat de Vooruitgang van dit tranen­dal enkel maar een aards paradijs kan maken. Een typisch beeld is de opening van “Vijf weken in een luchtballon” waarin de Helden uit de verschrikking van de Amerikaanse burgeroorlog weten te ontkomen door een bestuurbare ballon, de triomf van het Vernuft op het Instinct als het ware!
“Cinq semaines en ballon” was in 1863 overigens het eerste boek in zijn reeks “Voyages extraordinaires”, waarvan vooral “Vingt mille lieues sous les mers” (1870), “De la terre à la lune” (1865) en “Voyage au centre de la terre” (1864) bekend zijn.
In tegenstelling tot Jules Verne is Wells daarentegen van mening dat die materiële vooruitgang hoege­naamd geen zedelijke vooruitgang met zich meebrengt en noch­tans is het enkel deze evolutie die ons van de ondergang kan behoeden. Als voorbeeld kunnen we hier onze toevlucht nemen tot het slot van “Oorlog der Werel­den”. Nadat een beschaving die zogezegd nog verder gevorderd was dan de onze hier een spoor van vernieling heeft achterge­laten, sterven deze superieure wezens uiteindelijk omdat ze niet bestand zijn tegen een simpele microbe, een virus dus. Dit vinden we als het ware geparodieerd ook terug bij de recente film “Independence day”, waar de veroveraars worden geveld door… een computervirus!
Dit pessimisme is merkwaardig genoeg wel terug te vinden in een werk van Jules Verne dat pas postuum werd ontdekt, namelijk “Parijs in de 20ste eeuw”. Het ergste is nog dat hij ook hierin dicht de realiteit heeft benaderd…
“The war of the worlds” werd gepubliceerd in 1896 en aangezien Wells een socialist was (hij noemde zichzelf ooit, al was het dan met de nodige zelfspot “linkser dan Stalin”), was het werk oorspronkelijk bedoeld als aanklacht tegen het Britse imperialisme. Andere bekende verhalen van Wells zijn: “The island of Dr.Moreau” (1895) en “The invisible man” (1896). Ook zij werden herhaalde malen verfilmd.

Aldous Huxley versus George Orwell
Dat het de grootvader van Aldous Huxley was die Wells weten­schappelijke kennis had bijgebracht, zal wel toeval zijn, maar het is niettemin een feit dat Huxley met zijn “Brave New World” (1932), wat natuurlijk precies het omgekeerde wil zeggen dan “Heerlijke Nieuwe Wereld”, in de voetsporen van Wells is getreden.
Beter dan Wells die nog te veel op sensationele effecten uit was met het oog op een spannend verhaal, zet Huxley het ont­leedmes in onze maatschappij. Toch was hij wat dit betreft geen nieuwlichter. Elf jaar vóór hem, in 1920, had de Rus Evgeni Zamyatin (1884-1937) reeds “Wij” geschreven, dat in 1924 in Engeland wordt uitgegeven en waarin ongenadig wordt ingehakt op de verwording van een maatschappelijk model.
Pikant is natuurlijk dat Zamyatin van een totaal ander maat­schappijmodel vertrok, namelijk het Rusland van na de revolu­tie. Amper drie jaar later was deze schrijver tot het inzicht gekomen dat het leninisme de kiemen van het stalinisme in zich droeg. Hoe pijnlijk deze vaststelling ook mag zijn, bepaalde marxistische filosofen zijn naderhand eveneens tot dit inzicht gekomen. Trouwens, Zamyatin heeft later aan den lijve mogen ondervinden hoezeer zijn toekomstvisie de realiteit benaderde: onder Stalin stierf hij in ballingschap in Parijs.
Een vergelijkbaar verhaal is dat van de Pool Stanislas Lem (1921-2006), vooral bekend als de auteur van “Solaris” uit 1961, maar twee jaar eerder had hij bijvoorbeeld al “Eden” geschreven, een verhaal over hoe men op een andere planeet een gemeenschap tracht te stichten die de paradijselijke toestand van de Hof van Eden zou moeten benaderen. Lem beschrijft echter hoe deze poging mislukt en alhoewel hij daarmee een kritiek gaf op het communistische regime, kon men het boek toch niet verbieden, aangezien men anders moest toegeven dat de poging tot mislukken gedoemd was.
Dit tere punt, dat het maatschappelijke systeem zowel in oost als west ipso facto tot totalitarisme moet leiden, heeft nog meer aanleiding gegeven tot dergelijke dubbelzinnigheden. In onze eigen literatuurgeschiedenis is er zo b.v. de Nederlander Ferdinand Bordewijk (1884-1965) die zijn “Blokken” vlak vóór “Brave New World” heeft geschreven en op die manier eigenlijk wel recht heeft op een vermelding in de geschiedenisboeken. Literair gezien is het geen meesterwerk, maar dat doet hier minder terzake.
Is Bernard Marx bij Huxley een positief personage (op het einde wordt hij zowaar verbannen naar de Falkland-eilanden!) en de ver­pleegster Lenina reeds een “verwording”, dan menen sommigen dat “Blokken” een regelrechte aanklacht is tegen het Sovjet-systeem. Nu, anti-collectivistisch is het werk alleszins, net zoals het fameuze “1984” van George Orwell.

RED PLANET MARS
Net als Huxley behoorde Orwell tot de cultuurpessimisten, die het moeilijk hebben met de naoorlogse periode. Dat was al het geval na de Eerste Wereldoorlog met de Tsjechische auteur Karel Capek (1890-1938) in “Oorlog met de Newts” (1936). In een toneelstuk van januari 1921 (“R.U.R.”) had deze auteur trouwens reeds “de synthetische mens” uitgevonden. Hij gaf zijn creatuur de naam “robot” en dat woord heeft ingang gevonden in het gewone taalgebruik (*).
Dat pessimisme vinden we ook vaak terug bij andere science-fiction auteurs. Maar niet bij Isaac Asimov (1920-1992) met zijn “Foundation”-trilogie, later nog uitgebreid tot een hele serie. Niet voor niets is Asimov immers op de eerste plaats een wetenschapsman: hij was hoogleraar in de biochemie aan de universiteit van Boston. Typisch voor de zogenaamd “technologische” richting is immers dat we hier opnieuw met “positief denken” te maken krijgen. De westerse beschaving is weer superieur en de Tegenstander krijgt gegarandeerd een paar kenmerken mee die hem ergens in de “collectivistische” hoek plaatsen.
De jonge Belgische schrijfster Amélie Nothomb heeft wat van beide richtingen. Van Huxley heeft ze zeker de cynische kijk geërfd, waardoor in haar boek “Peplum” (Paris, Albin Michel, 1996) b.v. de liefde wordt gebannen. Als ze anderzijds een wereld in de 26ste eeuw schetst die geregeerd wordt door een dictatuur van het verstand, dan leunt ze toch weer bij het positivisme van Asimov aan. Bij haar wordt dat dan echter wel gelouterd door de opvatting dat het hier een totaal amorele, om niet te zeggen immorele, samenleving betreft, het IQ is nu eenmaal omgekeerd evenredig met het ethisch besef, aldus Nothomb. Maar om haar lezers alweer op het verkeerde been te zetten, voegt ze er in één adem aan toe, dat men er ook “presentabel” moet uitzien, volgens het Griekse principe “het mooie is ook het goede”. Om de feministen tegen de haren in te strijken laat Amélie dan wel weinig vrouwen deel uitmaken van de oligarchie, aangezien de meesten er zo slecht uitzien! Haar titel verwijst overigens naar de peplumfilms over de klassieke oudheid, aangezien ze van Wells het reizen in de tijd als vanzelfsprekendheid heeft overgenomen, waardoor ze kan “bewijzen” dat de uitbarsting van de Vesuvius, die Pompei als een openluchtmuseum bewaarde, geen toeval was, maar een opzettelijk uitgelokte reactie, bedacht door die knappe bollen uit de toekomst.
“WE COME IN PEACE: SHOOT TO KILL!”
Aliens voorstellen als een soort nietsontziende imperialisten is natuurlijk het middel bij uitstek als men daarmee de communistische oproep tot wereldrevolutie wil ontkrachten, maar dat het westen zélf steeds imperialistische neigingen heeft vertoond, kan men toch niet helemaal verhelen. Als wij echter naar àndere planeten trekken dan wordt dat plotseling een positief gegeven. Wij gaan daar dan eventjes onze “beschaving” brengen, net zoals we dat destijds met de kolonies deden.
Soms ontdekt men het nieuwe leven niet buiten onze planeet, maar op onze eigenste aarde, die toch nog altijd voor zowat driekwart uit water bestaat en wat er zich daar beneden afspeelt, daar hebben we nog altijd niet helemaal zicht op.
Een vergelijkbaar universum is opgebouwd door Frank Herbert, de auteur van “Dune”, die door voormalige PS-voorzitter Philippe Busquin geregeld werd geciteerd in partijteksten, omwille van zijn positieve ingesteldheid, maar daarmee werd dan bedoeld dat gewezen wordt op gevaren voor het ecosysteem.
Ray Bradbury zat destijds met zijn “Martian Chronicles” meer op de pacifistische golflengte, maar zelfs in de jaren veertig was er zeker ook een meer psychologische aanpak, bij George Orwell uiteraard, en later ook bij Arthur C.Clarke, de Britse schrijver die sedert 1956 op Sri Lanka woont (naar hij op hoge leeftijd zelf verklaarde was dat omwille van de homofiele pedoseks die hij daar kon hebben). Nadat ik een vijftal malen de film “2001, a space odyssey” heb gezien en zowel het boek als het vervolg “2010” heb gelezen, begrijp ik nog altijd niet de essentie van het verhaal… Men zou het einde kunnen afschilderen zoals de schrik voor “The black hole” (Gary Nelson), maar uit het slot leid ik eerder af dat het optimistische verlangen (naar een “Superman” zoals die van Richard Donner?) wel blijft be­staan. Door de foetus-idee heeft dit verlangen zelfs een heel menselijke gedaante, alhoewel science-fiction nochtans vooral één thema vooropstelt en dat is juist dat de wereld verandert, dat er geen “eeuwige” mens is, enkel het heelal. Wij zijn op zoek. Maar misschien is het wel naar “Erewhon”…
Dit boek uit 1872 van de Engelse auteur Samuel Butler (1835-1902) is eigenlijk een omkering van “Nowhere”, wat op zijn beurt een vertaling wil zijn van het Griekse “Utopia”. Butler was een klassiek geschoold theoloog die aan de kost kwam als schapenfokker. Geen wonder dus dat in zijn toekomstvisie (**) machines worden gebannen omdat ze de mens in denkvermogen zouden kunnen overtreffen en dus tot slaaf maken. “Klinkt bekend,” zegt u. En wat dan gedacht van zijn “voorspelling” dat zieken nog ooit als misdadigers zullen worden behandeld…?

83 Christiaan_Huygens,_by_Caspar_Netscher

BUITENAARDS LEVEN
Wie voor het eerst is komen aandraven met de mogelijkheid van intelligent buitenaards leven is dan weer moeilijk te achterhalen. In het Nederlandse taalgebied zou het echter wel eens de wetenschapper Christiaan Huygens (1629-1695). In zijn Cosmotheoros (1698) speculeerde Huygens gedetailleerd over leven op andere planeten. Voor dergelijke speculaties was de Italiaanse filosoof Giordano Bruno nog in 1600 door de Inquisitie verbrand. Volgens Huygens bestond er op andere planeten een soortgelijk leven als op aarde, maar op de zon was geen leven mogelijk.
“Holland in het jaar 2440” van Betje Wolff is dan weer géén meevaller. De “progressiefste” auteur van « Sara Burgerhart » is in onze ogen nog steeds oerconservatief. Haar utopie (want het is geen science-fiction, al laat de kaft dat zo uitschijnen) heeft dan ook weinig boeiends zowel naar inhoud als naar stijl. De inleiding door Dr. G.W. Huygens in de reeks “Marginaal” van Manteau is bijgevolg het meest lezenswaardige van heel het boekje.
De eerste Vlaamse SF-schrijver is bij mijn weten zowaar Hendrik Conscience met zijn verhaal “Ene nul te veel”, al menen sommigen dat Frans Buyens honderd jaar later (in 1957) met “Na ons de monsters” de pionier van de Vlaamse science fiction was. Dat is echter fel overdreven want in 1931 was er reeds “Naar Mars” van Leopold Vermeiren (1914-2005). Maar als we het over kwantiteit hebben, dan citeren we natuurlijk Eddy C.Bertin. Alhoewel deze gekend staat als leider van hogergenoemde SF-clubjes, tref je in zijn eigen werk nauwelijks het gegoochel met techniek aan, die voor de rest vaak zo typisch is voor het genre. Alhoewel er soms gealludeerd wordt op machtsontplooiingen, is ook expliciet geweld hem vreemd. Helaas is hij echter even zwak in de psychologische tekening. Het is hem duidelijk te doen om de creatie van een persoonlijk wereldbeeld, waarin hij slechts af en toe refereert aan wat ons heden bezielt. In feite zijn het enkel de religieuze symbolen die een constante verwijzing mogelijk maken en dan nog eerder in zijn theorie dan in zijn creativiteit. Zijn trilogie uit het begin van de jaren tachtig, “Eenzame broedvogel”, “De sluimerende stranden van de geest” en “Het blinde doofstomme beest op de kale berg”, is dan ook eerder goede ontspanningslectuur, terwijl je de filosofie uit het nawoord moet halen!
En dan is er ook nog John Vermeulen, die met “De vervloekte planeet” e.d. echter meer thuishoort in de jeugdliteratuur; hij was trouwens zelf maar 15 toen hij het boek schreef.

Ronny De Schepper

(*) Het woord “androïde” (voor een wel zeer menselijk uitziende robot) is dan weer afkomstig uit één van de verhalen uit de jaren dertig van de Amerikaan Jack Williamson (1908-2006).
(**) Let op: het woord is hier “filosofisch” gebruikt. Daarmee bedoel ik dat Butler in zijn verhaal inderdaad een toekomst wil schetsen, zoals hij dat ziet, maar in het boek zelf is het géén futuristisch verhaal, maar ligt Erewhon gewoon achter een onherbergzame plaats op Nieuw-Zeeland. Let echter ook hier weer op: ook Nieuw-Zeeland wordt niet als dusdanig genoemd, maar het is wel herkenbaar als de plaats waar Butler aan schapenteelt heeft gedaan.

(Zeer) selectieve bibliografie
Kingsley Amis, New Maps of Hell. A Survey of Science Fiction, 1961
Johan en Jan de Belie-Segers, Science Fiction: 1984 wenkt…, De Rode Vaan nr.45 van 1983
Luk De Vos (red.), Science Fiction: status of status quo? Antwerpen/Gent, Restant uitgaven, 1977

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.