De Franstalige auteur Pierre Mertens (foto RTBf) viert vandaag zijn tachtigste verjaardag. Elf jaar geleden kwam hij in het nieuws omdat hij Bart De Wever een “negationist” had genoemd. Uiteraard sprongen de racisten van Le Soir meteen op de kar met een editoriaal getiteld “We zijn allen Pierre Mertens”. De krant drukte de hoop uit dat de klacht van De Wever zou uitmonden in een procedure voor een hof van assisen, waarbij men er uiteraard van uitging dat De Wever ook hier bot zou vangen, net zoals dat was gebeurd bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding met zijn klacht tegen de racistische redactie van Le Soir (de terechte commentaar van Bart De Wever: “Het toont aan hoe selectief de racismewetgeving in elkaar zit. Uithalen naar bepaalde bevolkingsgroepen worden beschermd, die naar Vlamingen niet.”). De aanklacht is nochtans niet niks: een negationist is immers, voor wie dat niet zou beseffen, iemand die de Holocaust ontkent. Het verwijt van Mertens gaat terug op de reactie van De Wever op de zeer laattijdige excuses die Patrick Janssens een jaar eerder namens het stadsbestuur van Antwerpen aanbood aan de joodse gemeenschap. De Wever vond deze excuses toen “gratuit”. Om eerlijk te zijn vond ik dat hij toen gelijk had, maar blijkbaar mag ik dit dus niet zeggen of ook ik ben een “negationist”…
Pierre Mertens werd geboren op 9 oktober 1939 te Brussel. Behalve specialist in internationaal recht, hoogleraar en vorser is deze vader van het concept “belgitude” (1) ook de auteur van talrijke romans, essays, novelles en toneelstukken.
Op 11-jarige leeftijd schreef Pierre Mertens reeds toneelstukjes voor schoolfeesten. Met de kinderen uit de buurt reconstrueerde hij het proces van Jeanne d’Arc of de verovering van Amerika. Halverwege de jaren 1950 deden de gevechten in Algerije zijn politiek bewustzijn ontwaken. Hij ontdekte Greene, Dostojevski, Kafka en Freud.
Als jurist met specialisatie internationaal recht was hij aanwezig op de brandhaarden van deze wereld (het Midden-Oosten, het Griekenland van de kolonels, Praag, de Derde Wereld) om er te strijden tegen schendingen van de mensenrechten. Tegelijkertijd begon hij te schrijven.
In 1969 verscheen zijn eerste roman “L’Inde ou l’Amérique”, die het jaar nadien bekroond werd met de Prix Rossel, en zijn eerste verhalenbundel “Le niveau de la mer”. In het begin van de jaren 1970 maakte hij een toneelbewerking van “Het proces” van Kafka en werd hij literair recensent bij de krant “Le Soir”. Terwijl hij bleef reizen en actie voeren, publiceerde Pierre Mertens geregeld nieuwe romans en novelles : « La Fête des anciens » (1971), « Les Bons Offices » (1974), « Nécrologies » (1977), « Terre d’asile » (1978), « Ombres au tableau » (1982), « Perdre » (1984), « Les Eblouissements » (« Begoochelingen ») (1987). Hij schreef ook een operalibretto : “La Passion de Gilles” (1982) en toneelstukken : “Collision” (1984), “Flammes” (1993).
Daarnaast werkte hij mee aan diverse werken over Belgische literatuur. Sommige van zijn werken werden bewerkt voor het toneel, de radio of de film.
In 1989 werd hij verkozen als lid van de « Académie Royale de Langue et de Littérature françaises de Belgique » en benoemd tot « Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres de la République Française ». De volgende jaren verschenen “Lettres clandestines” en de verhalenbundel “Les phoques de San Francisco”. In 1995 verwekte hij schandaal met zijn roman “Une paix royale” (“Koninklijke rust”) die een ongenadige blik werpt op de Belgische monarchie. Dit boek werd in het Nederlands uitgegeven in 1996 in een vertaling van Ernst Van Altena.
“Une paix royale” is een kroniek van België van 1933 tot 1996 (dus een jaar nà het verschijnen, het eindigt dan ook met een soort van apocalyps). De ik-figuur, Pierre Raymond (zeg maar: Pierre Mertens), is internationaal gids en schrijver. In zijn verhaal vervlecht hij elementen uit de Belgische politiek – de dood van koningin Astrid, de houding van koning Leopold III tegenover de Duitsers in ‘40-’45, zijn gedwongen aftreden, zijn morganatisch (2) huwelijk met redersdochter Liliane, zijn opvolging door Boudewijn, diens ongelukkige jeugd en huwelijk met Fabiola – met de hoogtepunten uit het Belgische wielrennen.
OVERLEDEN WIELRENNERS
Inderdaad, Pierre Mertens is een wielerliefhebber en dat heeft ook gevolgen voor de manier waarop hij tegen het leven aankijkt. Zo zorgt een “lidmaatschapsbewijs van een vereniging van amateurfietsers” er meteen voor dat hij Tolstoï “opmerkelijk sympathiek” (p.27) vindt. Of hij breekt met zijn “slechte vrienden” de dag dat ze met een windbuks naar de deelnemers aan een wielerwedstrijd schieten (p.135).
De dood van zijn grootmoeder vormt de aanleiding om te mijmeren over raadselachtige overlijdens (meestal aan doping gerelateerd) in de wielersport (p.149). Vooral dan de zoon van Georges Vanconingsloo die zelf (de vader dus) uitgebreid aan het woord komt (p.152 e.v.). Natuurlijk hoort ook Fausto Coppi hierbij, maar die komt pas enkele tientallen pagina’s verder aan bod (p.181), als illustratie van de neiging van de schrijver tot romantiseren: “Ik heb wat overdreven over het glorieuze anti-fascistische verleden van de campionissimo” (p.182). En inderdaad, Fausto Coppi is géén lid geweest van de communistische partij, zoals Mertens op de vorige pagina beweert.
Fietsend op zijn Alcyon hoopt Pierre Raymond als kind dan ook de Keizer op training tegen te komen (p.85) opdat zijn talent zou worden opgemerkt, maar het is integendeel door twee Koningen (Leopold en Boudewijn) dat hij overhoop wordt gereden (p.86). Zoals hij zelf zegt: “Eén, dat zou nog kunnen… Dan zou ik wat getwijfeld hebben, maar twee!” (p.87)
Toch is het enkel de chauffeur die uitstapt om te vragen of hij er geen letsel heeft aan overgehouden. Neen, dus, maar nog helemaal in de war van het gebeurde, let hij er niet op dat zijn Alcyon naar de vaantjes is. Dat valt niet in goede aarde bij zijn gescheiden ouders en zijn grootmoeder (zijn toevlucht), die in de Koningskwestie toch al bij het Republikeinse kamp hoorden. “Ze zouden toch wel iets tegen je grootmoeder hebben moeten willen zeggen (…) of je met hen mee hebben kunnen nemen naar zee, om er wafels te eten! De Prins-Regent zou dat vast en zeker gedaan hebben…” (p.88)
REIZIGER OF TOERIST?
Alhoewel we op dat moment reeds bijna honderd bladzijden op weg zijn, is het boek dan eigenlijk nog maar pas begonnen. Pierre Mertens vertrekt namelijk bij zijn geboorte en laat meteen ook zijn eigen horoscoop trekken. Nu, aangezien hij geboren is op 9 oktober 1939, wil dat natuurlijk zeggen dat hij een Weegschaal is. Bij die horoscoop heeft hij vooral aandacht voor “Het Negende Huis”, want dat “opent zijn deuren naar verre verten en onthult de zwerversdrang tegelijk met een totale afwezigheid van toeristische nieuwsgierigheid.” (p.12)
Voor hem is dat uiteraard belangrijk aangezien hij van beroep “beëdigd gids” is. “Maar ook toen al reisde ik niet in eigenlijke zin: feitelijk was ik op de vlucht. Er was altijd iets om aan te ontsnappen.” (p.33)
Over reizen weet hij dan ook mooie bedenkingen neer te zetten, zoals “Heel lang heb ik hardnekkig geloofd dat de heilige Christoffel, de schutspatroon van de reizigers, niemand anders was dan de zalig verklaarde Christoffel Columbus. Het verbaasde me natuurlijk wel een beetje dat ze een verdoolde zeeman verkozen hadden tot hoge zegenaar van alle reizen… En toch was ik nogal teleurgesteld toen ik mijn abuis ontdekte. Was het eigenlijk niet zeer gegrond dat ze de man die dankzij zijn dwaling een wereld ontdekte, gekozen hadden om pelgrims geluk te brengen? Als je inderdaad daar aankomt waar je moet zijn, ben je al geen reiziger meer maar een eenvoudige toerist.” (p.14)
ARGENTEUIL
Later zal Pierre Mertens door een ander stom toeval (deze keer met een ontsnapt hert in de hoofdrol) kind aan huis worden in kasteel Argenteuil (p.263 e.v.). Daar vertelt hij aan prinses Lilian dat hij aan een boek over haar overleden echtgenoot werkt, dat hij laat beginnen bij die eerste onfortuinlijke ontmoeting. Aangezien het een roman is, moet men natuurlijk niet alles geloven wat er staat. Het lijkt me heel wat aannemelijker dat juist deze twééde ontmoeting aan de oorsprong van het boek ligt, wat ook het controversiële standpunt zou verklaren dat Mertens verdedigt, aangezien hij zich blijkbaar heeft laten inpakken door “de rolmopsverkoopster” (p.237). Prins Alexander daarentegen boezemt hem alleen maar weerzin in (“overjarige vetkuif”, p.264), net als de “paladijnen” en “lakeien” waarmee hij al vlug te maken krijgt en die hem beletten zijn onderzoek verder te zetten. Op zo’n moment lijkt de lezer wel plotseling in “Het beleg van Laken” van Walter van den Broeck terechtgekomen te zijn. Ongetwijfeld is het hierom dat het boek destijds opschudding verwekte, al is dat tien jaar nadien al lang niet meer het geval.
Nog later, bijna op het einde van het boek (p.349), wordt de dan al gerenommeerde auteur in audiëntie ontvangen door koning Boudewijn, maar hij “vergeet” dan beide eerdere contacten te vermelden.
CHRONOLOGIE
Het mag duidelijk zijn dat Pierre Mertens in zijn boek geen rechtlijnige chronologie hanteert. Hij mag dan wel beginnen bij zijn geboorte, maar door die horoscoop springt hij dan meteen naar zijn volwassen leven om pas later op zijn jeugd terug te komen. Precies een voorval in die jeugd (namelijk dat ongeluk, zie hoger) is dan weer het vertrekpunt om het over ons koningshuis te hebben, maar op dat moment is koning Leopold reeds afgetreden, zodat hij ook hier weer terug in de tijd dient te gaan. Aangezien bovendien de twee verhaallijnen door elkaar lopen, moet men er dus wel het hoofd bijhouden.
Toch is dit niet onoverkomelijk, merkwaardiger wordt het als de omstreden overgave van Leopold III aan de Duitsers een aanleiding vormt om een sprong te maken naar de eerste Touroverwinning van Eddy Merckx (p.195). Vooral omdat dit dan wordt opgeroepen door een interview met de Kannibaal (waarmee de auteur nog op dezelfde school heeft gezeten, zij het precies met zes jaar verschil, m.a.w. hijzelf zat in zijn laatste jaar toen Eduard Merckx aan zijn middelbare studies begon). Later blijkt dan dat de auteur een parallel wil trekken met de “troonsafstand” van Merckx. (3)
Het interview met Rik Van Looy (p.214 e.v.) wil dan weer een illustratie zijn van de terughoudendheid van de meeste prominenten om over Leopold III te praten. Ook Rik Van Looy ziet namelijk in eerste instantie het nut van zo’n ontmoeting niet in. In tegenstelling tot de adellijke paljassen, laat de Keizer zich uiteindelijk toch ompraten. (4) Het duurt niet lang of ook hier komt het gesprek op de dood terecht. O.a. die van Stan Ockers in een val, waarbij ook Van Looy betrokken was (p.221).
RUST, MAAR GEEN VERDRIET
Geen gemakkelijke lectuur dus. “Une paix royale” wordt vaak de Waalse versie van “Het verdriet van België” genoemd, maar qua stijl is dat zeker niet waar. Dan zie ik eerder gelijkenissen met Umberto Eco. Pierre Mertens spreidt eveneens zijn eruditie ten toon in ellenlange zinnen. “Periodes” zoals we dat destijds in de Latijn-Griekse leerden. Het Nederlands is niet echt geschikt om die periodebouw te behouden. Men splitst dat beter op in korte zinnen, ook al doet men dan inderdaad afbreuk aan de oorspronkelijke stijl van de auteur. Vertaler Ernst van Altena doet dat dus duidelijk niét. Hij is destijds vooral bekend geworden met zijn vertalingen van chansons van Jacques Brel en daarbij dwong hij mijn bewondering af door zeer dicht bij de oorspronkelijke tekst te blijven en het geheel toch nog “zingbaar” te houden. Al was niet iedereen het daarmee eens. Vaak doen jongere zangers dan ook een beroep op andere vertalers (als ze zich er al niet zelf aan wagen). Hoe dan ook, bij een roman valt het element “zingbaarheid” uiteraard volledig weg en kan van Altena zich volledig laten gaan in een breedstromende, hoogdravende tekst, die zeer zwaar op de hand ligt en niet “lekker weg” leest. Als voorbeeld kan wel het hoger vermelde citaat p.88 gelden. (5)
Die breedvoerigheid heeft m.i. ook een invloed op de inhoud, die wel degelijk met “Het verdriet van België” kan worden vergeleken. (6) Zo vertrekt Mertens eigenlijk van de dood van Albert I, maar vermeldt daarbij geen enkele complottheorie. Het kan natuurlijk best zijn dat hij daaraan geen geloof hecht, maar het niet vermelden lijkt eerder een gevolg van het ingesneeuwd raken door de uitvoerige éloge op de jonge Leopold III. Dat hij het ook niet heeft over de merkwaardige verhouding tussen koning Boudewijn en diens stiefmoeder, lijkt me dan weer logisch omwille van de band van de schrijver met prinses Liliane…
Ronny De Schepper
(1) Het dient gezegd dat de lectuur van “Koninklijke rust” niet altijd bijdraagt tot een rustig gemoed, als men zelfs nog maar een klein beetje Vlaamsgezind is. Voortdurend weet Mertens je dan immers te jennen, met als uitschieter het moment dat hij in de bossen rond Herentals verloren rijdt op zoek naar Rik Van Looy (p.216). Dan doet hij immers zijn beklag dat “op weinige kilometers van Brussel” de borden en pijlen “alleen in het Vlaams” zijn opgesteld. “Je kon dertig kilometer afleggen en toch thuis blijven als op vreemde bodem.”
(2) Huwelijk met de linkerhand, d.w.z. waarbij de vrouw niet deelt in al de rechten aan de adellijke stand van de man verbonden en de man iets tot “morgengave” (morganaticum) uitzet, terwijl de kinderen uit zulk een echt geboren alleen de naam en het vermogen van de moeder erven.
(3) Ik moet toegeven dat ik deze passage geamuseerd heb gelezen, aangezien de plaats en de tijd van het interview ongeveer hetzelfde waren als wanneer ikzelf Merckx heb geïnterviewd. En als ik dan lees dat Merckx hem een uur laat wachten (p.197) en hem min of meer tegen zijn zin te woord staat, dan moet ik toch zeggen dat dit in mijn geval helemaal anders was. Ook Van Looy laat Mertens meer dan een uur wachten, hihi. Om eerlijk te zijn moet ik er wel aan toevoegen dat hij de renners in kwestie had laten weten dat het voor een “roman” was en daar zagen ze duidelijk het nut niet van in (p.230).
(4) In een café bemerkt hij: “Een foto van de kampioen als winnaar van Milaan-San Remo in 1952 aan het einde van de Via Roma, hing boven de toog. ‘Een beroemd jaar…’ zei ik. ‘Zo heeft hij er heel wat gekend!’ zei de waard tegen me” (p.216). In werkelijkheid heeft Rik Van Looy Milaan-San Remo in 1958 gewonnen. In ’52 was hij amper 18 jaar! Gaat die toespeling ‘een beroemd jaar’ dan nog op? Who cares, de waard heeft uiteindelijk gelijk: zo zijn er wel meerdere!
(5) En wat natuurlijk helemààl niet kan, dat zijn een paar ergerlijke dt-fouten (p.123, 155) en andere taalfouten (“ten ondergingen”, p.149; “in de Frankrijk”, p.188; “de kapsalon”, p.261 – nadien ben ik ermee opgehouden ze te noteren, het waren er te veel). En wat te denken van een zin als “Altijd klaar om emoties en gevoelens te vermengen” (p.190)?
(6) Eigenlijk gaan beide werken over collaboratie, capitulatie, lafheid. Bij Claus is de kleine man het onderwerp en daardoor kan je nog mededogen opbrengen, Mertens daarentegen tracht het verraad van Leopold III goed te praten door hem a.h.w. “verheven” te achten boven het gepeupel. Een standpunt dat alvast bij mij heel wat weerstand oproept. Het bezoek van Leopold aan Hitler in Berchtesgaden b.v. afdoen als “vervelend” (p.233) is op z’n zachtst gezegd een beetje minnetjes.
Het is ver gekomen als je (als Vlaming) uw eigen identiteit verloochent, maar dat
ligt waarschijnlijk aan de geaardheid van de Vlaming. Hard werkend maar helaas
zo vlug tevreden, ze laten zich altijd rollen, willen we dan altijd ondergaan,
terwijl de anderstaligen niets anders kennen dan solidariteit nemen maar niet
geven, hoog van de toren blazen, en de anderen het gelag laten betalen,
wel dan wordt het hoog tijd dat we eens laten zien dat er ook bij de Vlaamse
bevolking grenzen zijn.
LikeLike
Het loopt werkelijk de spuigaten uit met de aanvallen op Bart De Wever.
Die uitspraak is totaal uit de context gehaald .
Wat een zielig mannetje,die Mertens!
Het Hof zal zijn sluw plannetje om Bart onderuit te halen wel door hebben.
LikeLike