Het is vandaag vijftig jaar geleden dat Jef Geeraerts de staatsprijs kreeg voor “Black Venus”. Merkwaardig genoeg werd het boek haast tegelijk uit de handel genomen door Alfons Vranckx, toenmalig minister van justitie. In de jury was de socialist Piet Van Aken uit verontwaardiging opgestapt, dit in tegenstelling tot de katholieke professor Marcel Janssens. Ook andere katholieken zoals André Demedts en Albert Westerlinck verdedigden het boek, maar de grootste supporter was Marnix Gijsen die in Humo liet optekenen: “Mensen lief, daar zijn wij allemaal kleine mannetjes tegen, zowel in Nederland als in Vlaanderen.”

Jef Geeraerts tegen Fred Braekman in Knackweekend: “Ik had van Frans Van Mechelen in 1969 de Driejaarlijkse Staatsprijs gekregen en die verdedigde zich op aanvallen met het argument dat hij het boek nooit gelezen had. Hij had toen ook al verklaard dat hij niets van cultuur afwist. Ik moest als laureaat ook in de jury van de volgende prijs zitten en ik heb dat geweigerd omdat ik dat corrupt vond. Jonckheere en Daisne hebben elkaar op die manier de prijs toegeworpen. Bijna drie maanden lang is die rel in de pers geweest en waren er interpellaties in Kamer en Senaat. Dat gebeurt niet vaak voor een boek. Als die rel er niet zou zijn geweest, dan was ik zeker minder bekend geworden. Als dat nu zou gebeuren, had ik stukken meer boeken verkocht, toen heeft het vooral geholpen om mij bekend te maken. Ik was toch al veertig.”
Zijn tegenstanders bleven echter spreken van een “staatsprijs voor pornografie”. En dat waren niet altijd mensen van rechtse signatuur. Renate Rubinstein b.v. schreef over “Black Venus” in NRC: “Als er boeken zouden bestaan die verboden moesten worden, dan is dit er één.” En Herwig Leus voegde eraan toe in Het Parool: “In een samenleving waar auteurs gelauwerd worden die het neerschieten van negers verheerlijken omdat het toch maar bavianen zijn, maakt ‘Mein Kampf’ best nog een kans.”
En voor wie denkt dat het toch allemaal al zo lang geleden is, Jef Geeraerts heeft begin januari 2013 nogmaals kwaad bloed gezet met een uitspraak op Radio 1. In het programma De ochtend stond de auteur telefonisch presentator Joris Vergeyle te woord voor een item over de dreigende sloop van de Charleville, de laatste Congoboot die voor de verbinding tussen Antwerpen en Matadi zorgde. Vermits Geeraerts als oud-koloniaal de verbinding geregeld gebruikte, werd ook hij gepolst naar verhalen over het schip. De 82-jarige schrijver bleek aan zijn vaartochten vooral goede herinneringen over te houden vanwege amoureuze vonken. Hij beschreef hoe hij scharrelde met een passagier, terwijl zijn vrouw ziek in bed lag. Even later beschreef Geeraerts hoe hij in Congo, leunend over de reling van het schip, een “prachtige negerin” bemerkte. “Ze maakte een wellustige beweging met haar tong, maar ik kon niet naar beneden”, vertelde hij. En daarna: “Wat kun je nu met een neger doen?” Hij vulde aan: “Ge kunt daar toch geen liefdesverhouding mee aangaan?”
Op 19 april 2010 stond er in Het Nieuwsblad een interview met zijn dochter Ilse n.a.v. de reportage die Lieven Vandenhaute met Jef heeft gedraaid voor Canvas t.g.v. de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid. Ilse (nu eveneens vijftig jaar) verwijt de reportagemakers dat ze een veel te positief beeld ophangen van haar vader. Dat er een feestje werd gebouwd toen Geeraerts opnieuw opdaagde in zijn toenmalige woonplaats schrijft zij op rekening van het doorbreken van de alledaagse ellende: “Het is altijd feest als je arriveert in een dorp waar nooit blanken komen. Alleen al omdat zo’n gebeurtenis de kans biedt om te ontsnappen aan de ellende van elke dag. Ik had graag gehoord wat die mensen echt dachten van de oud-koloniaal die weerkeert naar de plaats waar hij al die mensen heeft afgeranseld.” Geeraerts’ bijnaam was inderdaad “de man met de zweep”, dat heeft hij zelf niet weggemoffeld in de reportage, integendeel, hij is er fier op: “Zonder kon je niets bereiken. Ze zijn niet gedisciplineerd en werken doen ze zo weinig mogelijk.”
Als koloniale ambtenaar heerste Geeraerts als chef de région over een gebied groter dan een Vlaamse provincie, waar hij instond voor het onderhoud van de wegen, het innen van de belastingen, de rechtspraak en de controle op de landbouw. Hij was toen gehuwd met Josée Swaelen, waarmee hij in 1954 naar Congo was vertrokken. In Congo zelf had hij – zoals we vooral uit “Black Venus” leren – diverse liefjes (“Het zijn wilde beestjes, ze geven zich totaal over”), waaronder vooral Julie Yenga, die – zoals bleek uit de reportage – ondertussen is overleden.
In Humo van 20/4/2010 vertelt Jeroen Brouwers bovendien: “Ik zag Jef ook met een herdruk van Black Venus in zijn handen, met die prachtige naakte negerin voorop. ‘Dit was mijn geliefde!’ zegt hij ergens in een interview. Dan denk ik: schei toch uit! Want dat was gewoon een model, gefotografeerd door een meneer uit Den Haag.”
Na zijn vertrek uit Belgisch Congo in augustus 1960, heeft Geeraerts Germaanse gestudeerd en zich in de letterkunde heeft gestort: “Kort na mijn terugkeer in België kreeg ik geelzucht. Dat was een geschenk uit de hemel. Ik moest 21 dagen in quarantaine in het Tropisch Instituut van Antwerpen. Op een dag kwam er een zwarte student binnengewandeld. Hij kwam uit Kongo en ik vroeg wat zijn plannen waren na zijn studies. Wel, vóór de onafhankelijkheid had die jongen twee vrachtwagens medicijnen kunnen achterhouden van de arts bij wie hij werkte. Die buit had hij opgeslagen in zijn dorp, en daar wilde hij nu als dokter veel geld gaan verdienen. Zo had ik mijn eerste verhaal, waarin ik tegelijk de typische Afrikaproblematiek kon verwerken. ‘Ik ben maar een neger’ (1962) was dus gebaseerd op feiten, maar het leest als een roman.” (Zone 09, 20/10/2004)
In DS Magazine van 29/8/1997 vat Geeraerts de eigenlijke drijfveer voor het therapeutische schrijven nog eens samen: “Ik ben niet bang van de dood, wel van het sterven. Die angst groeit nog met de jaren. Niet dat ik constant op mijn stoel zit te beven, maar de weerzin om afscheid te nemen van dit prachtige leven verlamt me. (…) Meer nog dan de sterfangst is het wellicht de levenshonger die me parten speelt. Dus probeer ik elk moment te drinken op een Japanse, geconcentreerde manier.”
Korte tijd nadien is Geeraerts “zonder omkijken weggereden bij zijn gezin,” aldus Ilse in Het Nieuwsblad van 19/4/2010. “Uit Schotland hebben we nog een kaartje gekregen: Ben vertrokken. Good luck. En dat was het. Mijn moeder had geen werk, we hebben toen echt zwarte sneeuw gezien.”
Nog later heeft Geeraerts zijn drie kinderen “geschrapt uit zijn leven”. Dat moet men vrij letterlijk nemen, alhoewel ik mij niet goed kan voorstellen wat men onder de juridische term “verstoten” moet verstaan.
In de zomer van 1961 begon Jef Geeraerts aan zijn tweede roman. Op een nacht, in het ongelukkige huwelijksbed, schoten hem de titel en de eerste regels van het boek door het hoofd : „Schroot. Harry steekt de zandweg over…” De roman verscheen twee jaar later bij de Amsterdamse uitgeverij P.N. van Kampen, die in 1962 Geeraerts’ debuut “Ik ben maar een neger” zou publiceren.
Voor de petite histoire : Van Kampen (“de Nederlandse uitgever van Willem Elsschot“, aldus Geeraerts) gaf ook nog een derde boek van Geeraerts uit, „Zonder clan” (1965), maar daarna zocht deze zijn heil bij het huis Manteau, zijn huidige uitgever. Manteau kreeg nochtans als eerste de kans om “Ik ben maar een neger” te publiceren, maar Geeraerts vond dat hij door de toenmalige Manteau-onderdirecteur Jos Vandeloo (!) wat te nonchalant werd behandeld. (*)

Ronny De Schepper

(*) Marc Reynebeau, Denken is nooit goed, Knack, 22 augustus 1990.

Een gedachte over “Jef Geeraerts, “de man met de zweep”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.