De Gentse peetvader Roland Van Campenhout viert vandaag zijn 75ste verjaardag.

Roland Van Campenhout ken ik al van in de jaren zestig. Eerst nog vanop afstand, b.v. als derde lid van Miek & Roel (mijn ex-leraar Miel Swillens heeft mij dan nog een gehandtekende foto van het trio bezorgd) of door het feit dat op mijn kot een ex-lid van zijn Bluesworkshop zat (toetsenist Jef Lefève alias de Zwozze). Later omdat we hem zeker tweemaal hebben uitgenodigd om in jeugdclub Broebelke te komen spelen en later ook op een poëziefestival dat wij als Masereelfonds op een weide in Temse hebben georganiseerd.
Als we de platen van Miek & Roel niet meetellen, dan maakte Roland zijn eerste “eigen” plaatje bij Rocco Granata op diens Cardinal-label: “Your trip is not like mine”/”Harmonica Joke”, zo rond 1969. Daarna volgde een live-elpee met zijn Bluesworkshop op MFP (Music For Pleasure), een elpee waaraan hij wellicht niet graag wordt herinnerd, maar ik koester ze toch als een rariteit omdat o.a. Roel Van Bambost hier gastvocalist is.
Bovendien is Roland ook één van de beste vrienden van Jo Clauwaert, die mijn vaste fotograaf was toen wij beiden op De Rode Vaan werkten. Alhoewel ik het me niet meer kan herinneren, zal Roland trouwens ook wel eens te gast geweest zijn op het jaarlijkse Feest van de Rode Vaan (*).
En toch heb ik Roland nooit echt geïnterviewd, zelfs niet telefonisch. Raar. Ik weet eigenlijk niet hoe dat komt. Ik weet nog wel – en Roland zal me dat zeker niet kwalijk nemen, aangezien hij wel zal weten dat het wààr was – dat ik er in het begin niet erg happig op was, gewoon omdat Roland “unreliable” was (**). Dat was zo de gewoonte in die tijd. Dat is b.v. ook de reden waarom ik Walter De Buck nooit echt heb geïnterviewd. Al heb ik het bij deze laatste wél geprobeerd. Samen met Jo kwamen we dan van een kale reis terug, net zoals bij sportdirecteur De Baerdemaker, die ons ging meenemen in zijn wagen, maar ons aan het Sint-Pieters-Station liet staan schilderen, of wijlen Herman De Coninck, die tweemaal te zat was om ons te horen aanbellen. (De tweede keer zijn we dan via buren toch binnen geraakt, vandaar dat er hier op deze blog dan toch een interview met hem is te vinden.)
De vader van Roland van Campenhout was saxofonist in een jazzorkest in Boom, waarvan ook Bobbejaan Schoepen en Kees Brug deel uitmaakten (andere bronnen zeggen dat hij drummer was). Boom was overigens een socialistisch nest, zodat Roland anti-clericaal werd grootgebracht.
Roland: “Van mijn ouders mocht ik nooit spelen met kinderen die op een katholieke school zaten, terwijl – je zult het altijd zien – uitgerekend mijn beste vrienden tsjeven waren. Mijn moeder is in 1914 geboren en ze is niet gedoopt. In die tijd!” (Humo 7/3/2008)
Zijn vader overleed echter jong, zodat hij vooral met een stiefvader te maken kreeg, die hem “zaad van een ander” noemde en dronk en de boel aan stukken sloeg, zoals in de eerste de beste roman van Cyriel Buysse. De kleine Roland vluchtte in zwaarmoedige muziek van Beethoven en Wagner, al liet de jazz hem toch niet los. Hij voelde zich ook aangetrokken tot de beat generation en, aangezien hij geen (klassieke!) piano mocht studeren van zijn stiefvader, wilde hij dan maar een schrijver à la Allen Ginsberg (***) of Jack Kerouac worden, de schrijver van “On the Road”, “The Dharma Bums” en “The Subterraneans”.
Roland: “Toen ik ze voor het eerst las, was ik al een rare vogel die een zwarte rolkraag droeg en jeans van zwart ribfluweel – ik had duidelijk al over het Parijse existentialisme gehoord. Ik herinner me dat ik ‘On the Road’ op de tram zat te lezen en dat andere tramgebruikers daar spottende opmerkingen over maakten: ‘Hij doet alsof hij Engels begrijpt’.” (Humo 7/3/2008)
Op z’n veertiende ging hij van school af en kwam hij bij Bell Telephone aan de lopende band terecht. Geen wonder dat hij op z’n zestiende van huis wegliep naar Antwerpen, waar hij Ferre Grignard aan het werk zag in de Muze en toen wist hij wat hij wilde: niet schrijven maar spelen. En alsof hij het zo maar te beslissen had, bleek hij inderdaad in de wieg gelegd voor de gitaar, want hij heeft nooit lessen gehad. Drinken was toen z’n regel al en zo geraakte hij ook in het leger in de moeilijkheden, zodat hij deserteerde en voor twee maanden in de Nieuwe Wandeling terechtkwam.
Roland: Overdag moest ik werken, ik kreeg zelfs mijn boterhammen mee. Ik botste op Walter de Buck, omdat ik in zijn toenmalig atelier aan de Bocht in Gent een muur moest voegen. Mijn voorbeelden, de beatniks, keken in de jaren vijftig al naar het Oosten, naar Buddha, naar Zen. En ja, Walter De Buck deed dat toen ook al. Ik heb met hem nog een tempel gebouwd, want er kwam een goeroe op bezoek (lacht). Dan kwam er zo’n dik mannetje met een oranje kleed aan.
Ondanks het feit dat hij via Jan Emiel Daele de drugs ontdekte, is Roland Van Campenhout géén typische sixties-figuur en niet omdat hij bang was van spuiten, maar omdat het grote verschil met de huidige popscene is dat in die tijd de “groep” toch belangrijker was. Nu is het in het beste geval een zanger met een begeleidingsgroep en in het slechtste zelfs een producer die dan gewoon “gezichten” zoekt voor zijn “groep”. Roland van zijn kant is een integer muzikant, die echter geen groep bij elkaar kon houden, zelfs niet zijn “Bluesworkshop”, waarvan o.a. als zangeres ook heel eventjes Iris Van Kerkhoven, de latere Wendy Van Wanten deel uitmaakte.
Toen Karel Bogard van Kandahar in 1984 in Singapore ging wonen (met zijn baggerfirma zou hij later de grond voor de luchthaven van Hong-Kong opspuiten), liet hij Roland met André “Early Bird” Brasseur overkomen om daar in nightclubs te komen spelen. Sindsdien heeft Roland daar nu een vaste stek.
En waarom ook niet? Roland is een wereldburger die zelfs nog eens met Charlie Watts heeft gespeeld, toen hij (d.i. Roland) in een Londense club met Jo Ann Kelly aan het spelen was.
Roland: “In mijn begintijd ben ik nog lid geweest van The City Ramblers, een Engelse groep: allemaal bums, onder wie Billy Connolly, de banjospeler, een Schot die later een wereldberoemd stand-up-comedian is geworden. Die gasten streken op een dag in Gent neer en ze hadden een wasbordspeler vandoen: zo heb ik me bij hen aangesloten. En Russell, de leider van de band, was getrouwd met Ottilie Patterson, een blueszangeres die de ex-vrouw van Chris Barber was.” (Humo 7/3/2008)
Maar zijn échte vaste stek is Gent, of beter gezegd een kasteel in Mariakerke.
Roland: Zeg, dat is mijn kasteel niet, hé! Ik huur daar enkele slordige kamers waar de rommel tot tegen het plafond reikt. Door de studenten heb je een sfeer in Gent die andere steden niet hebben. Gent is net klein genoeg om geen dorp te zijn, maar het is geen verziekte grote stad. Ik ken hier veel mensen en kom iedereen op straat tegen. Mijn eerste washboardspeler, Frank Liefooghe, oude vrienden, zoals Dré Posman, die mij ooit eens tot een jamsession met Miloesj, alias Maria Slavkovska, de violiste van het opera-orkest, kon verleiden.
En dat was ongetwijfeld een verre voorzet die uiteindelijk uitmondde op 18 november 2007 toen Roland ter gelegenheid van het jaarlijkse feest van de vrienden van De Rode Pomp (het concertzaaltje van Posman) het werk “Symphonic cloud” van George De Decker creëerde, waaraan hij zelf ook heeft meegeschreven. Het is immers een werk voor gitaar en groot orkest. Begin 2008 volgde daarop zijn volgende CD “Never enough” (EMI), die hij op 30 mei in Vooruit aan “zijn” publiek heeft voorgesteld.

Referenties
Ronny De Schepper, Roland in Passage, Het Laatste Nieuws 2 maart 1995
Karel Van Keymeulen, “Ik heb altijd mijn zin gedaan”, De Gentenaar 24 mei 2008

(*) Inderdaad, in 1980 en 1982. Zie hier.

(**) Zie ook het antwoord op mijn vraag aan Jean Blaute hoe het toch kwam dat die episode van Roland en de Centimeters zo vlug afgelopen was. Daarop antwoordde Jean omzichtig: “Uit respect voor Roland moet ik daar heel voorzichtig op antwoorden. Ik hou immers heel erg van die man en ik wil niet dat mijn woorden ook maar dusdanig zouden kunnen worden geïnterpreteerd dat dit onze relatie zou schaden. Anderzijds moet ik zeggen dat Roland een freewheeler is. En terecht. Ik vind dat hij honderd procent gelijk heeft. Maar als je met een groep werkt, worden er zaken afgesproken, dat krijgt dus een zekere vorm van organisatie. En Roland kan daar eigenlijk niet goed tegen. In de beginperiode dweepte hij met dat gedoe met de Centimeters, maar op een gegeven moment begon hij daarmee te sjoemelen en deed hij weer à côteekes. Niet dat hij niet alleen mócht gaan spelen, maar dan geeft hij plots geen data meer door en merk je wel dat hij gaat spelen met Jefke en Pierlewiet van achter ’t hoekske. En zo groeit er dan een sfeer van: ja maar, zijn we nu Roland en de Centimeters of zijn we ook Pierlala? Maar we hebben daarover geen ruzie gehad, hé. Daarvoor kennen we Roland te goed. Je moet Roland loslaten. Dan werkt het goed. Maar als hij zich gebonden voelt, dan gaat hij op de duur flippen.”

(***) Het is dan ook met het cassetterecordertje van Roland dat ik mijn interview met Allen Ginsberg heb opgenomen. Dat zat zo in mekaar: Ginsberg kwam naar Gent, maar ik was eigenlijk helemaal niet van plan om er iets van te maken. De avond zelf krijg ik van de reeds genoemde Jo Clauwaert echter een telefoontje dat hij er kan voor zorgen dat ik samen met Ginsberg en Roland (die voor de muzikale opluistering van de avond zorgde) kon gaan eten in het Patershol en hem daar dus interviewen. “Ja maar, ik heb de cassetterecorder op de redactie laten liggen.” “Geen probleem, ik zal zorgen dat Roland er een meebrengt.” Zo ging dat toen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.