Vandaag is het vijftig jaar geleden dat Lucien Van Impe derde werd in de Tourrit naar Chamonix na Pingeon en Merckx. Het is de eerste maal dat hij zich laat zien in de Tour en dat is ook niet te verwonderen want voor de start had hij amper 160km bij de profs gereden…
Toen Lucien Van Impe afscheid nam van de wielersport, ging ik hem voor het eindejaarsnummer van De Rode Vaan opzoeken in zijn nogal barokke villa (*) in het dorp dat naar hem is genoemd, zoals ik dat placht te zeggen. Een jaar eerder had ik hem reeds telefonisch geïnterviewd n.a.v. de eerste Tour die zonder hem plaatsvond. Maar aan het twééde interview is een deels amusante, deels genante anekdote verbonden. Van onze Nederlandse zusterkrant De Waarheid kreeg ik namelijk de vraag of zij dit interview mochten overnemen, samen met een lang artikel over Bob Dylan van de hand van André Mommen, eveneens verschenen in dat eindejaarsnummer. Uiteraard gaf ik mijn toelating, want – laat ik eerlijk zijn – ik voelde mij natuurlijk vereerd. Toen het blad echter uiteindelijk verscheen, bleek het enkel te bestaan uit deze twee (weliswaar lange) artikels. Wat was er immers gebeurd? Er was een conflict gerezen tussen de redactie van De Waarheid en de uitgever, met name dus de CPN (Communistische Partij van Nederland), en eigenlijk was het de bedoeling dat er hoegenaamd géén krant zou verschijnen om dit conflict in de openbaarheid te brengen. Onvrijwillig was ik dus een soort van stakingbreker. En op de koop toe in een voorafspiegeling van het conflict dat een jaar later tussen De Rode Vaan en de KPB zou uitbreken! Wie hierover meer wil vernemen, kan op deze blog terecht, uiteraard binnen de rubriek “De Rode Vaan” en dan vooral de hoofdstukken gewijd aan Piet Lampaert en Jef Turf.
Dat topsport per definitie ongezond is? Ik weet het, zelfs IOC-voorzitter Dr.Jacques Rogge is daarvan overtuigd, maar geconfronteerd met een blakende Lucien Van Impe die op veertigjarige leeftijd afscheid neemt van de wielersport, ben ik daar al lang niet zo zeker meer van. Misschien is het hieraan te wijten: Luciens naam is nog nooit gevallen als het onderwerp “doping” ter sprake kwam. Van Impe is dus ook nooit zijn mogelijkheden te boven gegaan. Sommigen vinden zelfs dat hij integendeel nooit diep genoeg is gegaan, nog te veel reserves heeft overgehouden. En dat hij dus nog veel meer had kunnen winnen dan hij heeft gedaan. Nochtans kijkt Lucien Van Impe zelf voldaan terug op zijn loopbaan en vooral dan op zijn overwinning in de Ronde van Frankrijk 1976 en zijn nationale titel in 1983. Alleen over de Belgische ploegleiders is Van Impe niet te spreken. Het vraag- en antwoordspel, zoals een interview wel eens wordt genoemd, wordt correct gespeeld, maar een tweetal keer moeten we een vraag herhalen omdat Lucien weer op dat stokpaardje is gesprongen: de onderwaardering die hem in eigen land ten deel is gevallen…
Maar eerst grijp ik nog even terug naar een dergelijk “afscheidsinterview” twee jaar eerder met Roger De Vlaeminck, die op dat moment opnieuw gezwind door het veld huppelde. Lucien gaat me toch niet hetzelfde lappen, zeker?
Lucien Van Impe: Neenee, wees maar gerust. Roger was een stuk jonger, hé? Nu nog altijd trouwens…
– Ik stel de vraag vooral omdat ook jij al een paar jaar met het idee van stoppen rondliep, maar je kon er niet toe komen omdat je niet wist wat je dan met je tijd zou aanvangen…
L.V.I.: Ja, ik deed het immers graag en ik verdiende er goed mijn brood mee. En als je stopt, moet je opnieuw iets opbouwen.
– Maar nu de beslissing dan toch is gevallen, heb je al wat om handen?
L.V.I.: Ik heb zelfs véél aanbiedingen gehad. Ik heb daaruit gekozen wat volgens mij het beste was, namelijk de verdeling in België van fietsmateriaal van Galli. Dat is toch iets waarvan ik meen verstand te hebben en bovendien sluit het goed aan bij de handel die mijn vrouw nu al een half jaar geleden heeft opgezet, namelijk de verkoop van eigen rennersschoentjes van Spaans fabrikaat. In de toekomst zie ik me er dan b.v. ook nog wielerkledij bij te nemen.
– 1987 is wel een beetje een symbolisch jaar, vind ik, met jouw afscheid en ook dat van Joop Zoetemelk.
L.V.I. (lacht): Een ouwe vent, hé. Amper anderhalve maand jonger dan ik! (Ernstig:) Joop is iemand die het maximum uit zijn loopbaan heeft gehaald. Een voorbeeld voor veel jongeren wanneer het aankomt op stielliefde en ernst. Persoonlijk heb ik echter nooit met hem overweg gekund. Niet alleen omwille van de Belgische supporters die hem betitelden als ,wieltjeszuiger’. In ’76 klauterden we samen naar de top van l’Alpe d’Huez. Zó op weg om afstand te nemen van de rest. Ondanks mijn aandringen vertikte Joop het halsstarrig om mee te werken. Hij zou me wel de ritzege laten. Beloofd. Tot het spandoek in zicht kwam. Zo iemand heeft bij mij onmiddellijk afgedaan. Sedertdien hebben we nauwelijks nog een woord gewisseld. Tot Joop in Montello wereldkampioen werd. Gelukkig dat hij was! En vriendelijk! Zelfs tegen mij.
– Het lijkt wel of een generatie terugtreedt, de generatie die een bepaalde stijl vertegenwoordigde. Ik denk b.v. aan jouw uitspraak dat een Ronde van Frankrijk “in bed” wordt gewonnen…
L.V.I.: Dat is waar ook! Bij uitbreiding kan men zelfs stellen dat je ’s winters het meeste koersen wint. De meesten denken in oktober: oef, we zijn er vanaf, nu kunnen we erin vliegen, eens goed uitgaan, iets eten wat anders niet mag, enz. Het is juist omgekeerd! Als je koerst, juist dàn mag je je soms wel eens iets permitteren, want dat wordt dan toch door de training weggewerkt. Daarom kwam voor mij een goede verzorging op de eerste plaats. De spieren altijd goed warm houden…
– … met lange onderbroeken…
L.V.I.: En waarom niet? Ook hemdjes met lange mouwen trouwens.
– En tegenover dié generatie staat dan nu die wetenschappelijke aanpak. Renners in windtunnels e.d.
L.V.I.: Ja, dat ligt mij duidelijk minder, dat is waar. Men ziet nu alle heil in de computer en, akkoord, het is een vooruitgang, maar dààrmee alleen kan men het toch niet klaren. Kijk, ook onze ploeg werd dit jaar aan allerlei proeven onderworpen. Daaruit bleek dat sommigen wel groter zouden moeten worden dan Merckx, want ze hadden betere resultaten. Net alsof dat voldoende is. Nee, in wielrennen komt het er juist op aan de talenten die je in je hebt ook eruit te halen. En daarvoor moet je durven afzien. Anders is het al boter aan de galg. Misschien lopen er op die manier wel vijftig Merckxen rond in België!
– De naam Merckx is al een paar keer gevallen…
L.V.I.: Heeft die me laten afzien, ja. Een klasse apart. Ik geef toe dat ik vaak zijn achterwiel gevizeerd heb. Wie in de buurt bleef van Eddy zat immers automatisch goed. Merckx maalde er niet om, vroeg nooit om over te nemen. Hij won tóch. Samen met hem ben ik in ’69 gedebuteerd in de Tour. Ik vraag me af hoe mijn carrière zou verlopen zijn zónder Merckx. Alleszins had ik dan méér ritten gewonnen. Meer dan één Ronde? Ik denk het…
Van Impe kijkt ernstig voor zich uit wanneer hij terugdenkt aan die gloriejaren: 1976 was een ongelooflijke belevenis. Maar inderdaad: achteraf bekeken had ik zelfs een Ronde van Merckx kunnen inpikken.
– Hoe talentrijk ook, hij is veel sneller uit de pelotons verdwenen dan jij. Heeft dat dan te maken met het feit dat jij enkel naar die piek van de Ronde van Frankrijk toe werkte?
L.V.I.: Misschien wel, maar ik denk toch dat het vooral te wijten is aan het feit dat ik wist wat ik kon – en dus ook wist wat ik niet kon. Ik ben dus nooit begonnen aan wedstrijden waarvan ik op voorhand wist dat het een tegenvaller zou worden. Mocht ik b.v. er alles op gezet hebben, dan had ik wellicht ook wel eens een klassieker gewonnen, want er waren er genoeg die mij lagen. In mijn beste tijd zou ik zeker een Waalse klassieker hebben kunnen winnen, maar dan moest ik reeds vroeger beginnen trainen en alles op alles zetten, zoals ik dat deed voor de Tour. Dat heb ik echter nooit gedaan, omdat ik schrik had dat de Ronde dan zou tegenvallen.
– Even terug in de tijd. Als Vlaamse klimmer was je bijna een wereldwonder. Hoe ging dat dan bij de liefhebbers? Hoe heb je die kwaliteit ontdekt? Hoe ontwikkeld?
L.V.I.: Met zoiets word je geboren, want de streek was hier zeker niet geschikt om dat talent aan de oppervlakte te brengen. Daarom ook dat mijn vader zich vele inspanningen getroostte om mij in het buitenland of in de Ardennen aan wedstrijden te kunnen laten meedoen. Zelfs als het vlakbij de deur koers was, dan reed mijn vader toch nog 100 of 150 km om mij in Wallonië of Duitsland te laten inschrijven. Vaak tot ongenoegen van mijn supporters trouwens. Er waren mensen die opzettelijk uit ons café wegbleven daarvoor. Maar dat trok mijn vader zich niet aan. Hij zag in mij een klimmer en hij wilde dat ik echt de stiel zou leren. Als ik b.v. voor een mooie wedstrijd werd geselecteerd, zoals de Ronde van Navarrra of de Ronde van de Toekomst, verplichtte hij mij een maand op voorhand te vertrekken om in de cols te gaan trainen. Meer zelfs, ik had al cols beklommen nog vóór ik liefhebber werd! Nu zijn er zelfs die beroepsrenner worden zonder ooit een col te hebben gezien! Dan is het ook normaal dat ze tegenvallen bij een eerste serieus contact. Maar dat heeft dan als gevolg dat ze zelf met nog meer tegenzin naar dergelijke wedstrijden vertrekken en hier liever rond de kerktoren liggen te draaien.
– In hoeverre is je kleine, tengere fysiek daarbij doorslaggevend geweest?
L.V.I.: Niet erg, vind ik. Charly Gaul was geen kleintje, hoor. En zelfs Luis Herrera is bijna 1,80 m.
– Maar wel erg tenger…
L.V.I.: In de Ronde staan ze allemààl scherp. Nee, ik vind dat men zeker niet daarop zou mogen afgaan om iemand al dan niet een klimmer te noemen. Toegegeven, je hebt door je kleine gestalte misschien wel meer souplesse en dat is zeker een voordeel in de bergen. Maar het is toch vooral een kwestie van gericht trainen en wedstrijden uitkiezen. Ook ik heb ondervonden dat als ik teveel kermiskoersen reed, ik minder goed bergop ging. Omdat ik dan mijn souplesse verloor. En zonder souplesse gaat het niet, tenzij je heel sterk bent en op de macht klimt zoals Merckx of Hinault: hier en daar met de grote versnelling, maar toch ook weer niet te veel.
– Het woord is gevallen natuurlijk: de grote versnelling. Ik heb de indruk dat de wedstrijden in de cols nu meer naar de hand gezet worden van dat soort klimmers-op-de-macht, niet meer van die “bergsprinters” zoals jij of de Spanjaarden of Colombianen…
L.V.I.: Maar dat is gewoon omdat er geen echte goeie klimmers meer zijn. Als er morgen opnieuw een gevleugelde klimmer opstaat, die rijdt die klimmers-op-de-macht direct op een aantal minuten, goed geweten. Neem nu Herrera, als die moest willen door b.v. wat meer in Europa te rijden, die lapt ze toch wel alle dagen een paar minuten aan hun been, zeker! ’t Zelfde geldt voor de Spanjaarden, die nu altijd uitgeblust aan de start van de Ronde verschijnen. (**)
– Maar is het ontbreken van échte klimmers niet juist het specifieke kenmerk van de veranderingen in de wielersport? Net zoals er ook geen echte sprinters meer zijn? Ook het sprinten gebeurt nu meestal op de macht!
L.V.I.: Ja, dat komt allemaal door die grote versnelling natuurlijk, dat is juist. Wie traint er nog met een kleine versnelling? Zelfs nieuwelingen trachten er al het maximum uit te halen…
– Dat is precies wat Eddy Merckx me een half jaar geleden ook reeds zei en wellicht hebben jullie dat ook al in andere bladen verteld. En dan vraag ik me af: lézen die jonge renners dat dan niet? Kijken die niet meer op naar mensen die het toch gemààkt hebben op de fiets?
L.V.I.: Ja, dat is voor mij ook een raadsel. Ik weet nog goed toen ik als jong renner Bahamontes tegenkwam en die zei tegen mij dat ik “een echte klimmer” was. Dan was mijn hart zó groot en wilde ik er ook alles voor doen om dat vertrouwen niet te beschamen. Anderzijds moet ik toegeven dat er een verandering op komst is. Er komen hier nogal wat jonge gasten over de vloer en als ik hen dan nadien tegenkwam op training, dan zag ik dat ze mijn raad grandioos in de wind sloegen, maar nu ondervind ik dat ze er wél naar luisteren. Zo zijn er een paar die b.v. zonder versnellingen trainen, zo zijn ze wel verplicht de kleine versnelling aan te houden. En ook bij de wielerbond is die overtuiging nu doorgedrongen… omdat men hopeloos op zoek is, natuurlijk. Als er morgen één is die twee molshopen baas kan, dan springen tien sponsors er tegelijk op! Als je ziet wie ze nu al “klimmer” noemen… awel merci.
– Vorig jaar tipte je zelf nog op Luc Roosen…
L.V.I.: En ’t is niks geworden, jaja. Te vroeg wellicht, hé. Te vroeg een zware verantwoordelijkheid op zich gekregen, niet lang genoeg “naar school” geweest. (***)
– Jij hebt er integendeel lang over gedaan, namelijk in de ploeg van Jean Stablinski. Veel zeggen: té lang…
L.V.I.: Ja, ik vond dat eigenlijk zelf ook. Maar ik heb altijd gehoorzaamd, eerst en vooral aan mijn vader, maar ook aan mijn sportdirecteur. Zelf zou ik er liever ingevlogen zijn. Kijk maar naar mijn wedstrijden als liefhebber: ik kon moeilijk stilzitten, altijd maar demarreren. Als prof mocht ik dat dan niet meer. ’t Is misschien wel dààrom dat ik zolang ben kunnen blijven koersen… Maar anderzijds had ik de Ronde wellicht een beetje vroeger kunnen winnen.
– In 1971, op weg naar Orcières-Merlette…
L.V.I.: Ja, dan had ik moeten meegaan met Ocana, die toen een beslissende kloof sloeg tegenover Eddy Merckx. Maar Stablinski beval mij te blijven zitten…
– Het was niet zo dat je zélf met een Merckx-complex zat?
L.V.I.: Nee, zeker niet. Ik heb nooit van iemand schrik gehad. Ik heb altijd mijn eigen wedstrijd gereden.
– Ik neem echter wel aan dat Merckx diegene was die het meeste indruk op jou heeft gemaakt?
L.V.I.: Op wie niet? Merckx was degene met wie we allemààl trachtten mee te gaan.
– Welke renner heeft er buiten Merckx nog je bewondering weggedragen?
L.V.I.: Felice Gimondi. Ook een hele grote, hoor. En hij leefde ook 100% voor zijn sport, winter en zomer. Bovendien was hij een “gentleman”. Nee, als Merckx er niet was geweest, dan zou Gimondi zeker… een Merckx geweest zijn. Een heel grote meneer!
– De beste sportdirecteur is in jouw ogen Cyrille Guimard, dat is geweten. Maar waarom ben je dan maar zo kort (één jaar) bij hem gebleven?
L.V.I.: Ja, dat is wellicht wel een fout geweest van mij. Maar ja, je moet daar eerlijk in zijn, ik had de Ronde gewonnen en kon elders méér verdienen… Nochtans had men mij destijds bij Stablinski vanuit Italië ook willen wegkopen voor soms het dubbele van wat ik verdiende. Dan ben ik echter gebleven omdat ik me goed voelde in die ploeg en vond dat ik me nog meer moest ontwikkelen. Jean Stablinksi was een voortreffelijke begeleider. „Ooit win jij de Tour” herhaalde hij voortdurend. Jean ontzag me echter te veel. Of moet ik zeggen dat hij me niet goed genoeg kende? Mijn vader placht altijd te zeggen: „Onze Lucien is wel klein en fréle, maar hij heeft macht.” Stablinski vond me nog te jong, te fragiel om voluit op de aanval te spelen. Hij hield me voortdurend op reserve. In 1975 bij voorbeeld, het jaar dat Thévenet Merckx de nederlaag toebracht. De veertiende rit finishte bovenop de Puy-de-Dôme. Ik voelde die dag mijn pedalen niet en ik had echt zin om erin te vliegen van bij de voet van de slotklim. Stablinski verbood het me: „Wacht tot de laatste kilometer, dan kan je de ritzege niet missen,” beval hij. Ik durfde niet tegenspreken, zoals ik altijd strikt het ordewoord van een ploegleider heb opgevolgd. Onder de rode driehoek knalde ik zó van de anderen weg. Een nieuwe ritzege, een nieuwe bolletjestrui. Maar geen geel. Na die Ronde-overwinning dacht ik echter toch wel dat ik me nu terecht ‘coureur’ mocht noemen en dus wou ik nu eens eindelijk groot geld verdienen. Misschien had ik dat beter niet gedaan, inderdaad.
– Want je bent dan wel een beetje op de dool geraakt, je bent o.m. in het failliet van de Boston-ploeg betrokken…
L.V.I.: Dat is waar, maar ik ben dat jaar toch tweede geëindigd in de Tour. Ik wil daarmee alleen maar zeggen: of ik nu veel verdiende of weinig, eigenlijk maakte dat niet veel uit, de sport kwam toch op de eerste plaats.
– Het is niet zo dat je bij Guimard bent weggegaan omdat de jonge Hinault in aantocht was?
L.V.I.: Nee. Je kon wel onmiddellijk zien dat hij de klasse had om een groot renner te worden, maar zoals dat bij Guimard gebruikelijk is, heeft hij eerst een drietal jaren school gelopen.
– Wat alle sportliefhebbers nog zó voor ogen zien, is ongetwijfeld die fameuze bergrit in 1977 toen je op Alpe d’Huez onderuit werd gereden door die wagen. Tien jaar later kan je nu wel de waarheid vertellen. Want José De Cauwer heeft tegen mij toen verklaard dat je zélf tegen die auto bent aangereden, dat je omviel van moeite.
L.V.I.: Heeft hij dat gezegd? Kijk dat “pakt” me, zie. Want ik ben wel degelijk omver gereden. Ik zat toen op 3 km van de aankomst met nog 1’5” voorsprong. Akkoord, ik was vermoeid en zou wellicht ingelopen worden door Kuiper. Maar ik ben er zeker van dat ik in zijn wiel mee naar boven zou hebben kunnen rijden en wie weet, dan had ik misschien de Ronde nog kunnen winnen. Tenslotte heb ik zelfs na die val niet zóveel tijd verspeeld, hé? Iederéén zit immers kapot na zo’n wedstrijd. Ik vast en zeker, maar de anderen óók. Dat heb ik pas onlangs gezien in “Extra Time”, want daarvóór had ik er nooit naar willen kijken. Een beetje uit colère, omdat ik het niet eerlijk vind dat men dat nooit uitzendt, hoe ik werd omver gereden. Ik zou trouwens graag zien dat Lévitan en Goddet dat nu eens openlijk getuigen. (****)
– Ondertussen zitten de Belgische ploegen nog altijd op een Tourwinnaar te wachten…
L.V.I.: Voor mijn part mogen ze nog vijftig jaar wachten. Ze hadden mij maar moeten nemen destijds. Trouwens, als ze hier een talent zouden vinden, dan zouden ze hem toch weer naar het buitenland laten vertrekken. Want er is niemand die er verstand van heeft, anders zouden ze mij toch wel aangenomen hebben, zeker? Er is geen enkele ploegleider die ooit aan mij gevraagd heeft om in zijn team te komen. Geen enkele. En het zijn nu nog altijd dezelfden die de dienst uitmaken. De Kimpe heeft me ooit één keer bij hem thuis uitgenodigd. We hebben daar over vanalles en nog wat gepraat, behalve over koersen. En dan lees ik nadien in de krant dat “mijn prijs te hoog was”. Nu, ik zweer je: daar is met geen woord over gerept.
– Desondanks ben je toch wel tevreden over je loopbaan?
L.V.I.: Zeker. Wie zou er trouwens nog gedacht hebben dat ik ook nog eens kampioen van België zou worden? Ik ben eigenlijk kampioen geworden uit colère. Ik had de Ronde van Italië gereden en was daarover, ondanks het bergklassement, een ritoverwinning en een ereplaats in de eindrangschikking, niet erg tevreden. En ik had bij Metauromobili juist aangedrongen om ook de Ronde van Frankrijk te rijden. Dus moest ik bewijzen dat ik goed reed. Wat ik dan allemaal niet gedaan heb! Dagelijks gaan trainen op het parcours in Ronse enz. Ik kón gewoon niet geklopt worden. Ik was zó gemotiveerd. Ook al uit woede op de journalisten omdat die wel op een klimmer tipten als kampioen, maar daarbij mijn naam over het hoofd zagen. Voor mij is die overwinning dat ook bijna evenveel waard als die in de Tour, vooral omdat ik daarvóór zelf nog moest gaan bedelen om aan een ploeg te geraken.
Luister, iedere renner blijft liever hier, hé. Dat is toch normaal, zeker. Ik wist dat ik in Italië als een prins zou worden ontvangen, maar toch wilde ik liever hier blijven. Maar ja, vergeet het maar, ik was niet goed genoeg. En nochtans had ik als Belgisch kampioen voor een Belgische ploeg een pak geld méér opgebracht natuurlijk. Zoals het nu zat, heb ik in mijn kampioenstrui maar drie of vier wedstrijden gereden in België. Hij kan daar natuurlijk zelf niet aan doen, maar dat is eigenlijk de schuld van Merckx. Hier moet men nu immers alles winnen. Nooit genoeg. Als je één wedstrijd wint, dan wil men dat je er twee wint, enzovoort.
– Zoals ik je ken, met je vechterstemperament: zou het je niet zinnen om daaraan zélf iets te doen?
L.V.I.: Ja eigenlijk. Waarom b.v. geen sterke Belgische wielerploeg opgericht? Ik vind dat zo spijtig dat de talentrijke jongeren ofwel naar het buitenland vertrekken ofwel verkommeren in kermiskoersen.
Referenties
Ronny De Schepper, “Of ik nu veel verdiende of weinig, de sport kwam op de eerste plaats”, De Rode Vaan nr.52 van 1987
Ronny De Schepper, Ook Van Impe neemt afscheid, De Waarheid, 2 januari 1988
(*) Ik heb het dan wel over het interieur dat helemaal is volgestouwd met de meest uiteenlopende zaken. Ik neem aan dat zijn vrouw verantwoordelijk is voor deze vorm van eklektisme.
(**) In de tijd van Van Impe werd de Ronde van Spanje nog vóór die van Italië en van Frankrijk gereden, vandaar. Overigens zou iemand als Marco Pantani enkele jaren later Van Impes gelijk bewijzen.
(***) Vier jaar later zou Roosen met zijn overwinning in de Ronde van Zwitserland alsnog een zekere bevestiging van zijn kunnen brengen.
(****) Nog niet zo heel lang geleden heeft Sporza nog een volledige uitzending aan dit feit gewijd. Hieruit bleek o.a. dat de bestuurder helemaal geen recht had om die wagen te besturen (hij was de vriend van een reporter), maar aangezien de Tourdirectie op goede voet wilde blijven staan met de Franse radio en televisie werd Lucien “aangeraden” om geen klacht neer te leggen. Merkwaardiger was het feit dat de sportdirecteur van Lucien, Henri Anglade, een bocht verder was blijven staan, zogezegd “om het tijdsverschil op te meten”, wat uiteraard voor niks nodig was. Maar op die manier was Anglade dus niet onmiddellijk ter plaatse toen Van Impe een nieuwe fiets bleek nodig te hebben. Bovendien mocht de vaste mécanien van Lucien die dag géén plaats nemen in de volgwagen. Waarom niet? Met andere woorden, de aanhangers van een complottheorie werden niet volledig in het ongelijk gesteld.