Aangezien de Provinciale Prijs voor Letterkunde in 1999 was voorbehouden voor essays, werd Jürgen Pieters uit Mariakerke bekroond omwille van zijn werk “De honden van King Lear” (Groningen, Historische Uitgeverij, 1999, 850 fr.), een bundel beschouwingen over hedendaags theater die reeds in diverse literaire tijdschriften (Yang, Feit en Fictie, Documenta, De Vlaamse Gids) waren verschenen. Aan de bekroning is een bedrag verbonden van 100.000 frank.
VERBAZING
De oorsprong van het boek is te vinden in een aantal stukken die hij destijds voor het Nieuw Wereldtijdschrift van wijlen Herman de Coninck schreef. Daar had hij een tweemaandelijks theaterkroniek waarin hij aan de hand van voorstellingsanalyses antwoorden probeerde te geven op het soort vragen dat nu in het boek terugkomt: wat is theaterkritiek? Hoe kijk je naar een voorstelling en hoe schrijf je daarover? Afgaande op het citaat van Edmund Burke, dat vooraan in het boek is opgenomen, is Jürgen Pieters blijkbaar op zoek naar “astonishment” (verbazing), een “sublieme kracht” die Burke stelt boven bewondering, eerbied en respect.
Jürgen Pieters (°1969) is assistent aan de vakgroep Nederlandse Literatuur en Algemene Literatuurwetenschap van de Universiteit Gent en is vorig jaar gepromoveerd als doctor in de theoretische literatuurwetenschap. Van 1994 tot 1999 is hij redacteur geweest van het literaire tijdschrift Yang en hij is nu hoofdredacteur van het Nederlands‑Vlaamse tijdschrift “Feit en Fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie” dat wordt uitgegeven door de Historische Uitgeverij, waar dus ook het bekroonde boek is verschenen. Daarnaast is Jürgen Pieters sinds kort ook verbonden aan het tijdschrift De Vlaamse Gids.
DETAIL
De titel van het bekroonde boek “De honden van King Lear” verwijst naar de vraag die de Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov stelde aan iemand die beweerde alles af te weten van het stuk van Shakespeare. Hij moest echter wel het antwoord op de vraag hoe de honden van King Lear heetten schuldig blijven. Nabokov wilde hiermee alleen maar op het belang van détails wijzen. Pieters leidt daaruit een grote theorie af dat die honden, in tegenstelling tot de dochters van Lear, trouw bleven en wat weet ik nog allemaal, maar daar ben ik het persoonlijk niet mee eens. Uit eigen ervaring weet ik inderdaad dat het détail belangrijk is (hoe vaak werd mij niet reeds gevraagd dit of dat te verwijderen “omdat het toch niet relevant was”?), maar de reden daarvoor is enkel bij de auteur te vinden. Het andere voorbeeld van de barometer boven de piano in een verhaal van Flaubert is daarvoor nog treffender. Hier kan bij mijn weten geen enkele grote theorie aan vastkleven, tenzij dat het voor de auteur zelf een precieze locatie oproept, waarvan de herinnering hem op dat punt in het boek blijkbaar zeer dierbaar is. Voor de rest heeft niemand daar echter een boodschap aan. Maar het détail is belangrijk, dat wel. Voor mijn part heeft Shakespeare dus de honden van Lear genoemd naar zijn eigen honden bijvoorbeeld en hoeft men er verder niks achter te zoeken.
SHAKESPEARE
Aangezien het uitgangspunt de “toenemende” belangstelling voor Shakespeare is (moet het niet eerder zijn “niet aflatende” belangstelling?) buigt Pieters zich ook over het probleem: hoe gaan we vandaag de dag om met theaterteksten die vijfhonderd jaar geleden geschreven zijn?
De centrale kwestie is de vraag naar de mogelijkheid van politiek theater in onze samenleving. Wat is de politieke relevantie van theater? Heeft theater een politieke functie? Dat is toch wel zeer merkwaardig in een periode dat de meeste theaters hun best doen om zo “inhoudsloos” mogelijk te zijn (zij noemen dat dan het “pure” theater, ik denk b.v. aan het “manifest van het dierlijk theater” van Victoria). Overigens, zoals alles is dit een regelmatig terugkerende trend. Rik Lanckrock maakte zich jaren geleden reeds boos over de uitdrukking dat “theater op de eerste plaats theater moet zijn”, waarmee de makers toen eigenlijk precies hetzelfde bedoelden, namelijk: theater mag geen (politieke, maatschappelijke) standpunten innemen. Lanckrock merkte toen al op dat “pure theatermakers” als Shakespeare, Ibsen of Strindberg eigenlijk niets anders deden!
Pieters: “Ik ben er in het boek van uitgegaan dat je geen algemene uitspraken kunt doen over dé politieke functie van het theater, dat zoiets namelijk afhangt van voorstelling tot voorstelling en wellicht ook van toeschouwer tot toeschouwer ‑ dat politieke bevindt zich m.i. dan ook meer in de individuele reactie op een stuk (laat ik mij als toeschouwer op een ‘politieke’ manier raken door een voorstelling) en wordt daarom misschien met meer recht een kritische functie genoemd dan een politieke. Het maatschappelijke belang van het theater moet dan wellicht ook eerder op het niveau van de beïnvloeding van individuen worden gezocht, niet op het niveau van de bewustmaking van een heel volk (of een hele klasse mensen).”
AAPJES KIJKEN
Anderzijds heeft vooral in het Antwerpse de theaterwereld zich een tijdlang geëngageerd in “de strijd tegen het Vlaams Blok”, maar daar zijn ze nu op teruggekomen (cfr. het interview met Luk Perceval op Klara), ook al omdat ze (volgens mij) totaal verkeerd bezig waren en juist de kloof tussen de Vlaams Blok‑stemmers en de zogenaamde intellectuelen nog hebben verbreed. Denk daarbij ook aan wat Willem Elias op het cultuurdebat over de Arne Sierens‑producties heeft gezegd: beperkt het zich vaak niet tot “aapjes kijken in de zoo”?
Pieters: “Ik heb niet het gevoel daar op een zelfde manier over te denken als Perceval: zie daarvoor het stuk over Ten Oorlog, waarin ik juist probeer aan te geven dat het stuk de politiek‑kritische intenties die de makers er probeerden in te stoppen juist tegenspreekt. Door de geschiedenis van de mensheid universeel voor te stellen als voorafbepaald ga je juist de mogelijkheid van kritische interventies in twijfel trekken. Perceval noemt dat boeddhisme en sleurt er ook Jung bij, maar mij lijkt dat allemaal een bevestiging van een au fond zeer conserverend denken.”
(De foto is afkomstig van de Universiteitsbibliotheek Gent)