Misschien moet ik me verontschuldigen, of de lezer in ieder geval waarschuwen. Dit ‘Hoekje’ wijkt ietwat af. Wegens het onderwerp dat tamelijk zwaarbeladen is. Hoe dan ook, ik dacht: moet mogelijk toch kunnen, en wellicht heeft iemand er wel iets aan…

Eerder reeds vermeldde ik dat ik wegens neerslachtigheid, depressie, noem maar op, twee weken alleen naar Dover trok om uit te waaien. Wat wonderwel slaagde. Maar een jaar voordien reeds bracht ik om dezelfde reden – ik was toen zestien – in mijn eentje een week door in een hotel aan zee. Alleen is wel heel letterlijk te nemen: ik was de enige gast in het grote hotel. Zodat, om mijn alleenheid te doorbreken, de eigenaars met mij in de ruime eetzaal het middagmaal gebruikten. Vanaf vrijdag stroomde het hotel vol. Daar verloor ik ei zo na mijn prille maagdelijkheid aan het opdringerige kamermeisje. Mijn lijf en leden net op tijd in veiligheid gebracht, mijn ziel eveneens.
Depressies. Ze keren weerom, reuske reuske. Helaas. Is er steeds een trigger nodig? Die blijkt vaak voorhanden. Maar die is ook dikwijls zeer banaal. Soms doet hij ook nauwelijks ter zake zo blijkt dan achteraf. Wanneer je later achterom kijkt merk je dat een futiliteit aanleiding was. De druppel die… of zelfs niet eens dat. Het bleek een samenspel, een opeenhoping. Die culmineerde. En hop daar ga je dan.
Zodoende enkele jaren later zat het spel opnieuw op de wagen. Nog iets ernstiger nu. Een depressie kan wel eens samengaan met andere ziektebeelden. Zo begon ik telkens ik het huis verliet overal op de grond gele vierkante papiertjes te zien; er ging een dreiging van hen uit. Een hallucinatie gecombineerd met achtervolgingswaan… Een donkere december, naderende feestdagen, wat zich opstapelende moeilijkheden die makkelijk het hoofd te bieden waren (terugblikkend dan), en deze keer was een opname in een psychiatrische kliniek onvermijdelijk. Daar zou ik de noodzakelijke rust gecombineerd met therapie aantreffen. Gelukkig was er één ziekenhuis in Vlaanderen dat de moderne toer opging, in K. Met voor dergelijke patiënten een zeer open afdeling, met nieuwe toen revolutionaire opvattingen. Daarheen dus. Een groot gebouw, een klooster met veel afdelingen voor de zieken in alle stadia. Verbonden aan een universiteit. De eerste blik die je werpt: een oud grijs gestreng monument dat je dreigt op te slokken; nee vriendelijk oogde het niet (zie bovenstaande foto). De ontvangst bleek dan beter. Die geschiedde door de verantwoordelijke van de afdeling, een heuse non. Al was er niet veel ‘heus’ aan haar te merken.
Zij moet zo’n 35 jaar geweest zijn, een frisse verschijning en in tegenstelling tot de andere zusters zag ik haar nooit in habijt. Wel in enigszins aangepaste kledij: een grijze rok tot op de knie en een parelgrijze blouse die ontworpen kon zijn door Walter Van Beirendonck (maar die was toen nog niet actief). Zij ving mij op en met haar zou ik een goede band opbouwen; niet verwonderlijk, zij had met iedereen een uitstekende verhouding. Open mind! Zij sliep op de afdeling, nota bene in de kamer naast de mijne. En het feit dat zij behalve haar taak ook psychologie studeerde aan de univ bezorgde haar uiteraard veel bewegingsruimte. Die haar loskoppelde van het kloosterleven. Bovendien was het zo ongeveer algemeen geweten, bij ons patiënten in ieder geval, dat zij een romantische relatie onderhield met de knappe tuinier van het ziekenhuis. In hoeverre deze geconsumeerd werd, geen idee, en eerlijk gezegd bekommerden we ons er ook niet om. Zij ontving mij, gaf uitleg over het reilen en zeilen, leidde mij de afdeling rond en installeerde mij in de kamer die ik zou delen met een leeftijdgenoot. In mijn eentje dwaalde ik daarna richting living waar het gemeenschapsleven zich zou afspelen de komende maanden. Om daar de twee dienstdoende verpleegsters aan te treffen in wat, naar ik zou vaststellen, hun belangrijkste bezigheid was: de ene zat te breien, de andere las een tijdschrift. Wel, ze moesten ook zorgen dat iedereen op tijd en stond zijn, liefst correcte, medicatie kreeg en slikte; en af en toe rapporteren aan de dokter; en deelnemen aan het groepsgesprek. Desnoods dienden ze ook nog als klankbord voor onze jeremiades, als psychiatrisch verpleegster werden ze pas dan echt nuttig, hoopten ze in ieder geval.
Middaguur. De patiënten, vanaf dan medepatiënten genaamd, overspoelden de living en de eetzaal die één ruimte vormden, zelfs met een kleine keuken erbij. Drie groepen van acht personen. Vierentwintig individuen met diverse psychische problemen. Er restte mij niets tenzij aarzelend aan te schuiven bij de mij toegewezen groep, welwillend ontvangen te worden, en te eten. Terwijl het gesprek geanimeerd verliep werden mij vragende, nieuwsgierige blikken toegeworpen. Ik zweeg, geïntimideerd; maakte kennis met de uitstekende dagelijkse kost van de nonnen. En vernam dat er een beurtrol was voor tafel dekken, afwas… ‘Mijn’ groep diende die middag af te wassen maar op deze eerste dag hoefde ik dus nog niet zei men minzaam. Daar zou ik de enige praktische ervaring van mijn verblijf aan overhouden: men instrueerde mij dat men voor het afdrogen twee borden tegelijk diende te nemen, bovenkant van het ene afdrogen, onderkant van het andere meteen – borden wisselen en omgekeerd drogen… veel vlugger! Een tip die ik nooit meer zou gebruiken trouwens.
In de kamer maakte ik even later kennis met mijn slaapgenoot die in een andere groep zat. Gedurende de maanden samen zouden we weinig contact hebben, ik eenzaat, hij steeds in zijn groep of bezig met een nog primitief spelletje of tijdschriften. Het was tijd voor mij om het programma van de therapieën te bestuderen. Schrikwekkende confrontatie.
Wat had men zoal voor leuks en origineel uitgedokterd om ons te vermaken en de dagen te vullen? Aha, sport, een kolfje naar mijn hand. Ik sidderde en beefde bij de gedachte. Dit alleen al was voldoende om een depressie te krijgen. Uiteraard zou ik er niks van bakken. Stel je voor dat ze zelfs volleybal op ons uitprobeerden; een giller! En dan was er ‘crea’. Toen mij duidelijk werd wat dit inhield… knutselen, schilderen. Ver van mijn bed. Verder dan het aanbrengen van een lik verf op een plankje (dat iemand reeds op maat gezaagd had voor mij, oef) en daarin nageltjes kloppen die ik dan met een dunne draad verbond tot een grillig patroon – een artwork om u tegen te zeggen – bracht ik het niet. Toen ik dat mee naar huis nam en het mijn ouders onder ogen bracht moeten de arme mensen vast gedacht hebben dat ik definitief voor de wereld verloren was. Tenslotte was ik zo hopeloos dat ik me beperkte tot het prepareren van canvasdoeken voor een meisje dat echt aanleg had. De therapeut legde zich bij deze toepassing van mijn talent welwillend neer. Relaxatietherapie? Hemeltje. Dat was leuk. Op zachte of ook wel zwoele muziek weg deinen in een schemerig lokaal. Met het sensuele gefluister van de therapeute als begeleiding. Of blind langs elkaar heen lopen, tastend. Spelletjes kortom. Zinvol? Tja wie weet; we waren in ieder geval bezig.
Muziektherapie. Dat klonk veelbelovend. Maar wat hield het in: een zaal vol instrumenten en acht personen die geen noot muziek konden spelen en een wanhopige therapeute. Zodoende werd er op allerlei waarop kon getimmerd worden een poging gedaan om tot iets als een ritme te komen. Ons uitleven als het ware. Tamelijk eentonig. Uiteindelijk gaf de lieve dame het op en besloot dat de sessies dan maar passiever dienden te worden: we zouden muziek beluisteren. Die zij meebracht, of wij. Heerlijk, ik sleepte o.m. Indische muziek aan, Ravi Shankar, of het klassieke the Dance of the Apes. Wat de psychiater concludeerde uit het rapport dat hierover geschreven werd? We commentarieerden het beluisterde, en zo werden die uren toch nog echt genoeglijk. Tenslotte was er de gesprekstherapie, eenmaal per week zaten we met iedereen van de afdeling inclusief psychiater, psycholoog, verpleging, in een kring om de werking en de relaties te bespreken. Meestal kwam er niets uit de bus, uiteraard. Soms volgde een uitbarsting wanneer zich een conflict had voorgedaan. De kleine ongenoegens kwamen hier natuurlijk aan bod, niets menselijk was ons vreemd in onze microwereld – meestal komisch indien je er op inging, opgeblazen tot ontstellende wrevel, soms herrie of ruzie die diende gesust.
En ja de psychiater. Over hem is niet veel te zeggen, een minzaam, begripvol man die je weinig ontmoette. Alleen ‘op aanvraag’ of in crisismomenten, gealarmeerd door het personeel. Zijn naam eindigde op ‘o’, meteen was het liedje ‘Please release me, let me go’ met zijn naam erachter gebruld populair op de afdeling; kinderachtig maar niet kwaad bedoeld. Een uitlaatklep. Maar de medepatiënten, dat is andere koek. Met twee ontstond een hechte band. Laat ik het evenwel eerst hebben over andere interessante figuren. Had je bijvoorbeeld een al wat oudere huisschilder, hij was opgenomen o.m. wegens alcoholisme al was dit uiteraard geen afkickkliniek; maar zijn verslaving werd veroorzaakt door laag zelfbeeld, minderwaardigheidscomplex, daaruit voortvloeiende depressie. Of hij tussen die 23 op zijn plaats was? Niet gestudeerd voelde hij zich bij overwegend ‘intellectuelen’ en veel jongere mensen niet bepaald verheven – het kostte heel wat moeite en gepraat om hem van zijn waarde te overtuigen want intelligent en gevoelig was hij wel. Dan waren er drie jonge meisjes die anorexie hadden. Tragisch om hen te zien worstelen met het voedsel, de strijd om naar het toilet te vluchten, en na maanden geen verbetering vast te stellen. Helaas was er ook een man, steeds haantje de voorste, de vrolijke Hans, die er in geslaagd was de tralies van zijn kamer los te wrikken en vaak ’s nachts op pad ging, aan de rol. Tralies: het geeft een wat vertekend beeld, zo’n gevangenissfeer hing er niet hoewel we het gebouw en de tuin niet mochten verlaten. Op een dag keerde hij niet weer; later moest men ons meedelen dat hij zelfmoord gepleegd had. Zo zie je maar.
Vrijheid? We mochten iedere dag van 17u tot 18u en iedere woensdagnamiddag het dorp in. Tenminste indien we een vrijgeleide kregen die we aan zuster-portierster konden tonen. Bewijs van goed gedrag, welnee van stabiliteit. En het weekend mocht je onder dezelfde voorwaarden naar huis; hoefde niet, het mocht. Vaak was het handiger, rustgevender, of voor sommigen goedkoper om in de kliniek te blijven.
Nog een bizarre figuur die zich daar bewoog was een rijke joodse dame. Naar zij beweerde was zij daar geplaatst door familie die op haar kapitaal aasde – een raar verhaal vermits er geen sprake kon zijn van gedwongen opname. Iedere zondag om 18u, terugkerend uit weekend, was zij beladen met versnaperingen om de start van de week voor de ganse afdeling te veraangenamen: droge worsten, kaas, chips, zoetigheden… Wel diende de ganse avond, ter compensatie, slechts voortdurend die ene LP van Paul Anka gedraaid te worden, the best of… Voor wat hoort wat! Telkens ik een nummer van die plaat hoor waan ik me opnieuw op zondagavond in K. Mét joodse worst. Haar droom en betrachting was het aan haar familie te ontkomen en naar Amerika te ‘ontsnappen’. Of zij daar ooit in geslaagd is?
Resten er dus twee patiënten met wie het contact veelbelovender was. Over hen, én over het feit dat depressies nooit helemaal verloren gaan, wil ik het later hebben. Misschien moet ik wel eerst vertellen hoe ik na enkele maanden K. tenslotte verliet. Wanneer je door het team, en vooral door de psychiater, ‘genezen’ was verklaard, brak de datum van het ontslag aan. Afscheid. Voor iedereen, betrokkene en achterblijvers een emotioneel gebeuren; je had tenslotte zo lang samengeleefd. Dat diende op gepaste wijze gevierd. Dus organiseerde wie er vandoor ging voor de ganse afdeling op vrijdagavond een klein feestje; zaterdagochtend vertrok hij of zij. Feestje, bescheiden: wat niet-alcoholische drank, versnaperingen, elk naar smaak en beurs. En er was steeds een vaarwel-cadeau voorzien. Het geviel dat we met twee waren om te vertrekken dat weekend. De andere begunstigde was M, een meisje uit een andere groep, ongeveer even oud, met wie ik tot dan nauwelijks contact had. Een vrijgevochten wildebras zo bleek. En zonder geld. Probleem. Het lag voor de hand dat we het feestje samen zouden organiseren. Mij alleen voor de kosten laten opdraaien, dat wou zij niet. Evenwel, zij broedde een plan uit. Stap 1: zij frequenteerde vaak de gerenommeerde bruine kroeg De Muze in Antwerpen. Stap 2: via onze non de directie overtuigen. Stap 3: Wannes Van de Velde, drinkebroer uit De Muze aanspreken. Gevolg: die vrijdagnamiddag waren we met enkele vrijwilligers van de afdeling de feestzaal van de kliniek in gereedheid aan het brengen voor een optreden van Wannes en muzikanten. Alle patiënten van het ziekenhuis waren uitgenodigd. En of ze toestroomden! En of ze enthousiast waren! Succes verzekerd. En ons kostte het niks, dank u Wannes en co. Bovendien verzorgde de directie hun onthaal. En M? Die bespaarde nog op haar reis naar huis want die reed ’s avonds in het autobusje van de groep mee naar Antwerpen, win-win… Terwijl voor mij als afscheid een goed gekozen lp klaarlag, 1ste pianoconcerto van Tsjaikovsky. Ook de directie had nog een geschenk in petto. Of ik na enkele weken verdiende vakantie (sic) niet wou terugkomen als therapeut toneel. Tenslotte had ik theater gestudeerd en zelfs een jaar psychologie. Ik zou er werken en op hun kosten meteen verder cursussen psychologie aan de univ volgen. Ik hoefde dit heus niet lang te overwegen. In die kliniek als patiënt…, maar als therapeut! Dat leek me nog verschrikkelijker. Zo stond ik buiten, de vrijheid tegemoet. Depressieloos…
Volgende keer heb ik het dus over de twee die een diepgaander blik verdienen.

Johan de Belie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.