Het is vandaag al 195 jaar geleden dat de Engelse dichter die wij kennen als Lord Byron is overleden.
In Engeland werd de romantiek (“men must fight and women must weep“) vooral belichaamd door George Gordon, de zesde Lord Byron (1788-1824): het type van de geblaseerde wereldverachter met op de lippen een cynische glimlach, maar in het hart een knagende melancholie. Een pathetisch martelaar, verstoten door de wereld, maar zich wrekend met zijn scherpe geest en soevereine superioriteit. Iemand als Goethes Werther of Chateaubriands René kortom. Dat alles heeft natuurlijk veel te maken met het feit dat hij mismaakt was en door zijn ouders ontzettend werd verwend. Op de koop toe konden deze mekaar eigenlijk niet uitstaan, maar een echtscheiding bleef uit omwille van financiële problemen. Een (oppervlakkig maar juist) inzicht in zijn persoonlijkheid krijgt men in de film “Beau Brummel”.
In 1812 schreef hij de eerste zang van “Childe Harold”, wat de legendes over zijn privé-leven nog aandikte, niet in het minst omdat zijn minnares Lady Caroline Lamb, de echtgenote van de latere minister van koningin Victoria, Lord Melbourne, midden op een bal dreigde zelfmoord te plegen. Daarna begon hij een verhouding met zijn halfzuster Augusta. In december 1814 werd een dochtertje geboren dat door haar echtgenoot kolonel Leigh echter als het zijne werd aanvaard. Als ze haar mutsje niet op had, zag niemand het verschil. Op 2/1/1815 huwde Byron met Anne-Isabelle Milbanke, in de omgang Annabella genoemd. Het huwelijk hield nauwelijks enkele weken stand. Toen alweer in december een ander dochtertje werd geboren (Ada), nam Annabella van zodra ze kon het onder de arm en verdween ermee. Byron zou ze nooit meer terugzien. Hij verliet trouwens Engeland en zou nooit meer terugkeren. Eerst verbleef hij in België, waar hij via Oostende, Brugge, Gent, Antwerpen en Brussel vooral naar Waterloo wou gaan om daar zijn derde zang van “Childe Harold” te schrijven. Daarna trok hij verder door Europa tot hij in 1824 op 36-jarige leeftijd stierf in Griekenland. Zijn hoofdwerk is “Don Juan” (uit 1819), waarin de onweerstaanbare minnaar niet als verleider maar als verleide wordt voorgesteld. Onvoorstelbaar eigenlijk dat Byron nog invloed heeft uitgeoefend op de jonge Beets. Maar des te meer is zijn invloed voelbaar bij Nodier, Musset, Lenau, Mickiewicz, Poesjkin en Lermontov.