Dertig jaar geleden hadden wij een boekenclub. En “wij” dat waren dan o.a. Anton Stevens, Walter Schelfhout en Hilde Proot. We vergaderden in het Volkshuis in de Sleepstraat, dat toen nog het lokaal van de KP was en zo kwam het IMAVO (de studiedienst van de KP) vragen of zij soms de vergaderingen mochten “organiseren” (omdat ze dan hun subsidieverplichtingen konden nakomen). Dat mochten ze, als ze zich maar niet met ons bemoeiden. Dat hebben ze ook niet gedaan, maar toch zijn we na verloop van tijd vertrokken uit het Volkshuis en vergaderden we voortaan in De Groote Avond, meer bepaald in het zaaltje waar Multatuli nog ooit de Gentenaars had toegesproken. Ondertussen had wel bijna ieder lid van de club eens een boek of een schrijver belicht, behalve ondergetekende. Ik zat toen blijkbaar al in een periode dat ik wel graag naar zulke bijeenkomsten ging, maar dat ik geen zin had om het woord te voeren. Bovendien had ik geen idee welke schrijver of boek ik zou willen belichten. “Wat interesseert je het meest?” vroeg er iemand. “Vrouwelijke auteurs van erotische literatuur” was (toen nog) mijn antwoord. Dus, zo gezegd, zo gedaan…

CUT OUT THE POETRY
Zogezegd in opdracht van een maecenas vroeg de uitgever van Henry Miller hem om tegen één dollar per bladzijde wat pornografie te schrijven. Miller zag dit oorspronkelijk niet zitten – het interfereerde teveel met het werk dat hij écht wilde schrijven – maar door geldnood gedwongen deed hij het toch maar. Reeds vrij vroeg riep hij de hulp in van Anaïs Nin om samen verhalen te bedenken. Miller wendde het geld vooral aan om op reis te gaan en als hij voor een van die reizen nogal langdurig afwezig moet zijn, vraagt hij aan Anaïs Nin om er gewoon mee door te gaan.
Nogal snel komt het “bedrog” uit, maar de opdrachtgever houdt wel van het werk van Nin, alleen vraagt hij haar “to cut out the poetry”. Deze typisch mannelijke visie op erotiek irriteert Nin zodanig dat ze zelfs een aanval van kuisheid krijgt, zoals ze zelf zegt. Ze hoopt echter dat de opdrachtgever uiteindelijk ook op haar ander werk zal vallen en daarom doet ze maar verder met behulp van allerlei vrienden-literatoren die zich overigens nog nooit aan erotische literatuur hadden gewaagd (“in tegenstelling met Frankrijk hebben wij Amerikanen daarin geen traditie,” schrijft Nin), maar die dit uiteindelijk een grappiger manier vinden om aan geld te geraken dan bij elkaar maaltijden te gaan bedelen.
En, heel typisch, wat schrijft Nin in haar dagboek? “De homoseksuelen schreven alsof ze vrouwen waren. De schuchteren schreven over orgieën. De frigieden over waanzinnige orgasmes. De meeste poëtische schrijvers wentelden zich in pure bestialiteiten en de zuiversten onder hen in perversies.”
In 1976, amper een jaar voor haar dood, voegt ze daar nog een postscriptum aan toe dat al even veelzeggend is. Want uit wat voorafgaat, zou men verkeerdelijk kunnen afleiden dat het bij vrouwelijke erotiek alléén om de romantiek te doen is. Alléén sensualiteit en geen seksualiteit. Deze visie is echter al even beperkend als aan mannen uitsluitend het omgekeerde toeschrijven. En vooral: het duwt de vrouwen terug in een rol die ze sedert het einde van de jaren zestig heel moeizaam zijn ontlopen, namelijk die van een sexloos wezen dat alleen geschapen is om de man ter wille te zijn – ook op seksueel gebied.
“Nee,” schrijft Anaïs Nin, “seksualiteit is op zich ook belangrijk. Nu zie ik enerzijds in dat ik in die Erotica toch nog veel van mezelf heb gestopt en anderzijds zal men dat maar pas ten volle beseffen als men ook mijn dagboeken ongekuist zal uitgeven.”
Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat de gekuiste uitgave niet enkel omwille van censuurmaatregelen was, maar dat ook Nin zelf erop stond dat bepaalde delen pas na de dood van haar echtgenoot zouden worden gepubliceerd, omdat ze hem geen pijn wilde berokkenen. Aangezien Guiler stierf op 7 januari 1985, valt de uitgave in 1986 van “Henry and June” binnen dit kader.
EVEN DIEPER INGAAN OP LESBIENNES
In het Vlaamse Heksenboekje (uitg. Masereelfonds) wordt onderzocht “wat de feministische theorie en de lesbische praktijk met elkaar te maken hebben; een Amerikaanse feministische lesbienne uit San Francisco wordt geïnterviewd, gevolgd door een getuigenis van een Vlaamse lesbienne. Vertegenwoordigsters uit verschillende lesbische groepen discussiëren met elkaar in een rondetafelgesprek, terwijl anderen de lesbische ondekkingstochten in de kunst onderzoeken.
Heksenjacht is de titel van het tweede deel van het boek: daarin wordt bekeken hoe de wetenschap, de media, de wetten en de populaire mythen jacht maken op lesbische vrouwen. Een feministe praat over haar ervaringen in de BRT, terwijl Eliane Morissens ons vertelt over haar afdanking als lerares.
Onder de titel ‘Heksentoeren’ vertelden vrouwen vervolgens hoe zij, vandaag en in de loop van de eeuwen, het hebben klaar gespeeld te overleven in een patriarchale maatschappij, hoe ze leven, alleen, met twee of meer, hoe ze het moederschap beleven. En tenslotte hoe ze ervaren dat liefde politiek is.”

Tot zover de perstekst n.a.v. de voorstelling van “Het Vlaamse Heksenboekje” in het kader van “Het Andere Boek”. Een perstekst die kan volstaan als inhoudsopgave (met dien verstande dat de “feministe op de BRT” wel mag worden verduidelijkt als zijnde Paula Semer) en alleszins beter dienst kan doen als propagandatekst dan wat volgt.
Want, inderdaad, dit boekje is mij niet bevallen. In gedachten zie ik nu alle “heksen” tevreden lachen (want zo’n mannelijk zwijn moet dit boekje natuurlijk slecht vinden) en dat is wel erg jammer. Van die mythe dat mannen per definitie tegen lesbische verhoudingen zouden gekant zijn (omdat ze bang zouden zijn dat uiteindelijk alle vrouwen voor vrouwen zouden kiezen) moet nu maar eens worden afgestapt. Evenals van de mythe dat mannen steeds zouden denken dat lesbiennes vrouwen zijn die nog geen “echte man” hebben gekend. Vandaar trouwens het provocerend titeltje. Want dat de vrouwenbeweging geen humor zou kennen is ook een mythe. Of toch niet?
Dat het boekje mij niet is bevallen, heeft dus niets met het lesbianisme als zodanig (dat steevast “lesbisme” wordt genoemd, iets wat net als de “progressieve” spelling van “lesbies” fameus irriterend werkt) te maken, maar wel met de uitwerking ervan op een oppervlakkige, pamfletachtige en ondeskundige manier. Daar de afzonderlijke bijdragen ondertekend zijn, kan men er zelfs namen op kleven.
De stukken van Monica Abicht b.v. zijn zonder meer goed. Zij tracht ook de eindeloze discussies in het rondetafelgesprek wat binnen de perken te houden. Ook het door Johan Anthierens bekend geworden duo Suzanne Cautaert-Lilly Goeminne kan doorgaans nog door de beugel. Maar helaas wordt het meeste schrijfwerk afgeleverd door ene Vivke Dierckx, mij verder onbekend, die alle zonden van Eva in zich verenigt (grapje! grapje!). Zij tekent ook voor de vreselijke illustraties die het werkje “sieren”. Afijn, wie zich een idee van het talent van dit meisje wil vormen, kan misschien volstaan met het lezen van de drie bladzijden gewijd aan het “Sprookje” van Esther en Jane. Helaas was het nog vijftien jaar te vroeg om ook de lesbische aanpassing van de traditionele sprookjes door Emma Donoghue (“Een kus voor de heks”) hieraan toe te voegen (genre: Assepoester geeft de voorkeur aan de fee boven de prins).
Al is het stuk over het matriarchaat ook niet mis. En dat men mij hier weer niet over het inhoudelijke zelf laat struikelen! Over de slaafse onderdanigheid van de jager met de botte speer tegenover Antinea of Aysha heb ik immers elders ook eens iets gepleegd.
Buiten het feit dat dit dus een zeer (te) heterogeen werkje is van ongelijke maar doorgaans zwakke kwaliteit, kan je je ook nog afvragen of de Lef-werkgroep er wel goed aan gedaan heeft om het als achtste cahier in haar reeks op te nemen. Niet alleen is de lesbische beweging niet per definitie links, zoals mag blijken uit het rondetafelgeschil, maar zelfs de geëngageerde feministen onder hen stellen dat de klassentegenstellingen ondergeschikt zijn aan de tegenstellingen tussen de geslachten (Dierckx p.12, Cautaert p.17). Zij zijn dus eerder solidair met een vrouwelijke patroon dan met een mannelijke arbeider.
Bovendien straalt er van dit boekje een onvergeeflijke ghettomentaliteit uit die aan de lesbische beweging als zodanig geen goed zal doen. Dat hetero-mannen immers sowieso “verdacht” zijn (voor 99 % terecht overigens) dat stond reeds bij voorbaat vast, maar ook homo’s en hetero-vrouwen krijgen het vaak hard te verduren en zelfs de zogenaamde barlesbiennes krijgen een veeg uit de pan. Wie blijft er dan nog over? De schrijfsters zelf? De slogan dat aan dit cahier “andere lesbische vrouwen, homo-mannen, biseksuelen en hetero’s van alle slag heel wat zullen hebben” is dus op z’n minst een herziening waard.
Wat het promiscuë bar-leven aangaat, kunnen we dan eerder “Vrouw-Vrouw, lesbisch leven” van Lea Duffy (Element uitgevers, Naarden-vesting, 191 blz.) aanraden, ook al is Duffy dan een “butch” die nadien een soort moeder Teresa voor aidspatiënten is geworden… Of zij familie is van Carol Ann Duffy die in 1999 werd genoemd als kandidaat-hofdichteres, weet ik niet, maar ook deze Carol Ann zegt “nu nog steeds te worden geïnspireerd door de meisjes op wie zij in haar schooltijd verliefd was”. Zij woont samen met een andere dichteres, Jackie Kay, en ze hebben een dochter.
Hoe meer vrouwen van seks houden, des te meer ze ook van vrouwen houden. Dat is de conclusie van seksuoloog Richard Lippa van de California State University. In een onderzoek uit 2006 toonde die aan dat vrouwen die een actief seksleven hebben, 27 keer sterker geïnteresseerd zijn in de charmes van het eigen geslacht dan mannen. Een sekspeiling van de BBC, een jaar eerder, kwam tot een gelijkaardige conclusie: vrijen met een vrouw was de grootste erotische dagdroom van de meerderheid van vrouwen.
Vrouwen hebben er dus geen enkele moeite mee om met geslachtsgenoten te stoeien, zonder daarom echte lesbiennes te zijn. Zelfs Charles Fourier was daar rond 1830 reeds van overtuigd.
Fourier gebruikte hiervoor de term “sapphisme”, het is een andere socialistische “seksuoloog”, August Bebel, die (overigens afkeurend) over “lesbische liefde” spreekt. Merkwaardig is dat hij nochtans geen verband legt met Sappho, maar het fenomeen wel verbindt met de Griekse “knapenliefde”, waarop Griekse denkers als Aristoteles en Socrates aanstuurden “om de overbevolking tegen te gaan”. Van de weeromstuit deden de misprezen vrouwen het dan maar met elkaar en bij voorkeur op het eiland Lesbos. Aldus Bebel.
Volgens vorsers van de universiteit van Manchester (1995) denkt één vijfde van de heteroseksuele vrouwen bij het vrijen (met een man) aan vrijen met andere vrouwen. Vrouwelijke erotiek is nu eenmaal ruimer dan mannelijke of zoals Anja Meulenbelt verklaart in “Opzij”: “Vrouwen vinden een vrouwenlichaam op z’n minst ook interessant en daarin verschillen we van mannen.” Bij feministen is het zoals algemeen bekend zelfs een “must”. Elfriede Jelinek en Yvonne Kroonenberg “verontschuldigen” zich zelfs ervoor dat ze het eigenlijk maar niks vinden.
Dat vrouwen meer biseksueel zouden zijn dan mannen, schijnt te worden tegengesproken door het Kinsey-rapport over seks in de jaren veertig en vijftig, wanneer niet minder dan 46% van de mannen toegeven ooit al eens seksueel contact te hebben gehad met een andere man en slechts 12% van de vrouwen! Dit is echter slechts schijn, want buiten het feit dat vrouwen, zeker in die tijd, minder gemakkelijk over seksualiteit praatten, is er ook het gegeven dat juist door het veelvulig knuffelen e.d., zij er zich niet eens van bewust zijn dat ze seksueel actief zijn (aldus de Amerikaanse psychiater Tim Wolf). Omgekeerd is het bij mannen veeleer een voorbijgaande fase in de jeugd, waarbij niet zozeer seksualiteit maar eerder machtsverhoudingen op het spel staan. Denken we maar aan machismo-culturen waar men “homoseksueel” zijn enkel maar toeschrijft aan diegenen die passief zijn bij anaal-seksueel verkeer. De actieve beoefenaar wordt daar zelfs als een macho beschouwd! Dit gedrag vertoont sterke gelijkenis met studies over het seksuele gedrag van chimpansees, die het met alles en iedereen doen, maar waarbij de mannetje/mannetje-relatie puur in het teken staat van dominantie, wat o.m. blijkt uit het feit dat de actieve, dominerende aap meestal niet ejaculeert.
Misschien is het interessant een parallel te trekken met wat de medewerkers van de zoo van Osaka vaststelden: zowat driekwart van de vrouwelijke apen vertoonden daar lesbische neigingen. Dat kwam voornamelijk omdat de mannetjesapen meer tijd besteedden aan vechten dan aan vrijen. En alsof daarmee de parallel met de mensen nog niet voldoende is geïllustreerd, kunnen we daar nog aan toevoegen dat dit vechten vooral voortkwam uit territoriumproblemen. Lees in mensentaal: carrière maken…
Even interessant is de getuigenis van Caroline, een 27-jarige gehuwde vrouw, in een artikel over lapdancing clubs in “Independent on Sunday” van 24/5/1998: “I’m bisexual, and though I’m in a longterm hetero relationship, I enjoy going with my boyfriend occasionally to strip joints. I’m not ashamed to admit that I find lapdancing extremely sexy. I don’t think that’s an unusual response from women, it’s not as if all girlfriends tag along just because their boyfriends go. My straight girlfriends admit to getting turned on as well.” In het licht van die laatste opmerking is het wel van belang op te merken dat de auteur van het stuk eveneens een vrouw is (Corinne Sweet), die – omgekeerd – wél haar echtgenoot had meegenomen, omdat sommige clubs alleenstaande vrouwen weigeren.
Filmer Paul Cox (die het thema zelf aansneed in zijn “Man of Flowers”) ziet het zo: “Een groot aantal vrouwen hebben ooit in hun leven een lesbische ervaring. Ze zeggen het je daarom nog niet, maar ik geloof dat het zo is. Veel méér dan bij mannen homo-ervaringen voorkomen. Het is bij vrouwen meer een zaak van tederheid. Vrouwen vinden dat ook veel natuurlijker. Vaak is het een compenseren van wat ze in hun relatie met mannen missen.” (Film en Televisie, 21/10/1984)
Alhoewel hier zeker veel waarheid in steekt, houdt het “rationaliseren” van lesbianisme ook een gevaar in. Eigenlijk vindt men het dan immers “abnormaal” en is het gewoon een compensatie voor een “normale” heteroseksuele relatie die mislukt is. Dolly Parton bijvoorbeeld heeft al die tijd haar jeugdvriendin Judy Ogle aangehouden. Ze weigert er echter expliciet over te zijn: “Judy deelt nu al veertig jaar mijn leven. Ze is mijn assistente, mijn manager, mijn kapster, mijn make-up consulente, mijn àlles. Ik weet dat er wordt gefluisterd dat we een lesbische verhouding hebben en ik weet dat menige kamermeid zich vragen stelt wanneer we samen een dubbele kamer huren en er ’s ochtends slechts één bed beslapen is. We slapen al samen sinds we kinderen zijn en dat doen we nog steeds. Maar we zijn geen minnaars. Als je ’s avonds nog wat confidenties wil uitwisselen is dat gewoon veel makkelijker wanneer je samen in één bed ligt dan wanneer je door de muren heen moet praten. We hebben geen geheimpjes voor elkaar, we praten over alles, ook over seks. Judy heeft ook haar avontuurtjes gehad, al is ze nooit getrouwd geweest. Ze is wat je noemt een oude vrijster. Of nee, dat mag ik eigenlijk niet zeggen. Wat haar betreft wordt ze liever een lesbienne dat een oude vrijster genoemd.” (Humo)
Het toeval wil dat Whitney Houston, die via de film “The bodyguard” de Dolly Parton-compositie “I will always love you” opnieuw tot een succes maakte, ook al sinds jaren een “personal assistant” heeft, namelijk de bloedmooie zwarte Robyn Crawford. Toen haar echte bodyguard Jeffrey Bowman over haar een boek schreef (“Diva”), maakte hij meteen bekend dat de twee elkaar ook op andere manieren assisteren. Echtgenoot Bobby Brown zal het alvast niet tegenspreken. Die ligt immers voortdurend elders te rotzooien.
In december 1992 werd overigens bekend dat ook de Britse succes-schrijfster Daphne du Maurier een jarenlange lesbische verhouding heeft gehad met actrice Gertrude Lawrence. Biograaf Martyn Shallcross had dit in zijn biografie over de in 1989 overleden schrijfster reeds gesuggereerd, maar werd daarvoor zwaar aangevallen door haar familie. Maar in december ’92 kwam de “officiële” biografe Margaret Forster met brieven voor de dag, die het gelijk van Shallcross bewijzen.
Het mag dus duidelijk zijn dat de behandeling van lesbische liefde in de literatuur niet steeds evident geweest. In de Nederlandse literatuur duurde het met name tot Anna Blaman (1905-1960) vooraleer het onderwerp (en dan nog erg omfloerst in “Eenzaam avontuur”, 1948) ook maar bespreekbaar werd! (Blaman had een erg zwakke gezondheid. In 1936 ontmoette ze bij de behandeling van een nierziekte een verpleegster, die haar verdere leven aan haar zijde zal blijven.)
In de Engelse literatuur was het lange tijd slechts in bedekte termen aanwezig. Zo zal Charles Dickens het woord wel niet hebben gebruikt in zijn “Little Dorrit”, maar als miss Wade Harriet “Tattycoram” Beadle kan overhalen om weg te lopen als dienstmeid van Pet Meagle en met haar te gaan samenwonen, is er eigenlijk toch niet veel verbeelding nodig om te weten waarover het gaat.
De Franse literatuur was daar natuurlijk wel een beetje vroeger mee. Zo was er de bekende lesbische dichteres is Renée Vivien (1877-1909), boezemvriendin van die andere schrijfster Nathalie Clifford Barney. De meeste van Viviens werken zijn in de jaren zeventig heruitgegeven en in het Nederlands kan men “Er verscheen mij een vrouw” lezen. Nathalie Barney wordt vaak aangehaald als “bewijs” dat mannelijk uitziende lesbiennes ook in het verleden een cliché waren. Integendeel, haar vriendin Liane de Pougy was beroemd om haar schoonheid.
Dan is er ook nog Violette Leduc (1913-1972), ook wel eens de vrouwelijke Jean Genet genoemd om haar barokke taalgebruik en haar marginale positie. Alhoewel haar werken pas na de Tweede Wereldoorlog zijn verschenen, moesten toch de meest erotische “La Bâtarde” en “Thérèse et Isabelle” nog klandestien worden verspreid. Ook Marguerite Yourcenar was een bekende lesbienne.
LE REMPART DES BEGUINES
In eigen land kende de eerste roman van Françoise Mallet-Joris (°1930), “Le Rempart des Béguines”, in 1951 een “succès de scandale” om zijn lesbische inhoud, vooral omdat men in dit verhaal van een jong meisje dat verliefd wordt op de minnares van haar vader natuurlijk een autobiografisch verhaal zag. Zelfs de verfilming door Guy Casaril, meer dan twintig jaar later (1972), maakte nog veel ophef door de (overigens heel mooie) naaktscènes van Nicole Courcel als de bijna veertigjarige Tamara en Anicée Alvina als de jonge Hélène Noris. Vooral deze laatste laat een grote indruk na (want Courcel gaat uit de bocht in de dronkemansscène in de lesbische club, waar ze in Hélène haar vroeger liefje Emily meent te herkennen), zeker als het het latente SM-aspect van de verhouding aangaat. Daarmee bedoel ik o.m. hoe Hélène oorspronkelijk helemaal onderworpen is aan de grillen van Tamara (het knielen om vergiffenis te vragen b.v.) en bovenal op het einde als de rollen omgekeerd zijn, daar Tamara door met Hélènes vader te huwen haar hysterische meesteressenrol niet meer kan spelen omwille van de “goegemeente”. Of Hélène nu al dan niet ontmaagd wordt door de kunstenaar Max Vilar (Venantino Venantini) is niet helemaal duidelijk.
In “La chambre rouge”, een “vervolg” uit 1955, leren we dat dit niet zo is, aangezien ze daarin ontmaagd wordt door Jean Duflau, een rijke decorateur uit Parijs, die oorspronkelijk zijn blik op Tamara had laten vallen. Dat ze Jean wil “binnendoen” om zich op Tamara te wreken, is overigens de enige reminiscentie aan “Rempart”. Voor de rest evolueert deze veel langere (300 blz.) roman in de richting van een cynische ontleding van een zogenaamde “open” liefdesrelatie. Voor die tijd zal het wel best progressief geweest zijn, maar veertig jaar later overstijgt deze intrige amper het niveau van de Boeket-reeks. Daarbij doe ik wel schromelijk onrecht aan de taalvaardigheid van deze Fransschrijvende Vlaminge, dochter van wijlen minister van justitie Albert Lilar (de vader van Hélène is “toevallig” ook een politicus, in de film nogal saai vertolkt door Jean Martin, maar het is wellicht ook de bedoeling dat hij saai overkomt) en de Gentse schrijfster (in het Frans) Suzanne Verbist (21/05/1901-11/12/1992). In 1969 zou ze als Suzanne Lilar vooral ophef maken met “Le malentendu du deuxième sexe”, een vernietigend antwoord op het twintig jaar eerder verschenen “Le deuxième sexe” van Simone de Beauvoir (1908-1986). Simone de Beauvoir behoorde immers tot de existentialisten en die waren een nagel aan de doodskist van vele katholieken (al werkte ook de Beauvoir een tijdje voor Radio Vichy, de zender van de collaborerende regering Pétain). Opmerkelijk is trouwens dat ook Mallet-Joris zich na een huwelijk en de daaropvolgende echtscheiding tot het katholicisme heeft bekeerd. Nochtans kunnen we uit “Lettres à Sartre” en “Journal de guerre” van Simone de Beauvoir leren dat ze ook de liefjes van “haar” Sartre verleidde (vooral de zussen Olga en Wanda Kosakievitch, zoals te lezen in het boek “L’invitée”, zij het zeer omzwachteld, zodat ze op latere leeftijd betreurde de seksualiteit uit haar geschriften te hebben gebannen: “Ik zou andere vrouwen graag vertellen hoe ik mijn seksualiteit beleefd heb, omdat het geen individuele kwestie is, maar een politieke”). Alhoewel een vrouwelijk lichaam bij haar “weerzin” opriep, was er toch ook nog de verhouding met Louise Védrine en in 1943 raakte ze zelfs haar lesbevoegdheid kwijt, omdat de ouders van een leerlinge haar ervan beschuldigden de oorzaak te zijn van de ontsporing van hun dochter. Dat was zelfs de rechtstreekse aanleiding om te pogen een theoretische grondslag voor de vrije liefde te ontwerpen. Samen spiegelden ze zich ook aan Valmont en de Merteuil (al noemde Sartre haar wel Castor). Zelfs haar lidmaatschap van de PCF wordt toegeschreven aan het feit dat ze naderhand verliefd werd op Claude Lanzmann, destijds een jonge medewerker van Sartres blad “Les Temps Modernes”. Maar misschien zette ze Sartres honger naar steeds groenere blaadjes hiermee betaald?
Onduidelijk is de inhoud van “Pour Delphine”, ondanks zijn Franse titel deze keer een “echte” Vlaamse roman van Chris Yperman. Ik vraag me af of Johan de Belie daarover meer kan vertellen?
Dezelfde onduidelijkheid vinden we terug in “De bloemsteelsteek” van de Portugese Clara Pinto Correia. Meer expliciet is dan de Amerikaanse dichteres Elsa Gidlow, die door Celeste West (auteur van “A Lesbian Love Advisor”) Lady Clitoressa wordt genoemd. Andere lesbische sex-handleidingen zijn o.a. “Lesbian passion” en “The Lesbian Erotic Dance” van JoAnn Loulan en “Susie Sexpert’s Lesbian Sex World” van Susie Bright, de hoofdredactrice van het lesbische pornoblad “On our backs”.
En dan zijn er verder nog Françoise d’Eaubonne (°1920), naast romancière ook de auteur van “Moi, Kristine, reine de Suède”, Monique Wittig (°1935) wier titels voor zichzelf spreken (“Les Guérillères”, “Zwerftocht door de hel” en “Het lesbische lichaam”) en Hélène de Monferrand met “Amies d’Héloïse”, de Prix Goncourt du premier roman uit 1990, gevolgd door “Journal de Suzanne, une nouvelle traversée de Gomorrhe”.
ORANGES ARE NOT THE ONLY FRUIT
Hààr succes is vergelijkbaar met dat van Jeanette Winterson die als 25-jarige in 1985 met “Oranges are not the only fruit” de Whitbread First Novel Prize heeft gewonnen. Alhoewel dit boek een soort van bijbel voor de lesbiennes is geworden, is het tevens erg gevaarlijk. Tegenstanders kunnen voor hetzelfde geld ermee “bewijzen” dat “anders zijn” een typisch gevolg is van een verkeerde opvoeding. De religieuze fanatici van de New Born Christians of de Pinkstergemeente drukken immers zwaar hun stempel op de jonge Jeanette, ook als ze zich uit het milieu heeft ontworsteld. Haar latere boeken werden trouwens steeds slechter ontvangen en na het verschijnen van “Art & Lies” (1994) lag Winterson overhoop met zowat de hele Engelse literaire wereld. Ze had haar kleine kantjes reeds bloot gegeven op haar “readings” waar mannen in shorts de deur werden gewezen, maar helemaal gortig werd het toen ze op een literaire party samen met haar vriendin academica Peggy Reynolds (beiden in leren jekker) het nodig vond de critica van “The Observer”, Nicci Gerard, te bedreigen. Nochtans had ook Julie Burchill “Art & Lies” met de grond gelijk gemaakt. Maar Burchill is zelfs met twee én in leren jekker misschien nog niet “te pakken”? “Art & Lies” bevestigt nogmaals dat Winterson zich niet heeft kunnen ontworstelen aan het religieuze fanatisme waarmee ze is opgebracht. Ze heeft het lesbianisme in zijn geheel en zichzelf in het bijzonder tot onderwerp van de eredienst gemaakt en net zoals in “Sexing the cherry” is ontmanning een deel van het ritueel geworden.
In 1996 verscheen dan “GUT symmetrie”. GUT’s zijn unificatietheorieën uit de quantum-mechanica die de relatie tussen drie fundamentele krachten onderzoeken. Die krachten zijn in dit boek de fysicus Jove, zijn dichtende vrouw Stella en de jonge natuurkundige Alice, die eerst met Jove naar bed gaat, maar later voor Stella kiest. Ook nu weer had Jeannette een verhaaltje klaar om in het nieuws te komen: ze vertelde dat ze zich zestien jaar eerder prostitueerde aan rijke dames uit de provincie in ruil voor Le Creuset-pannen: “Omdat ze niet konden beschikken over veel cash, betaalden ze me met pannen.”
Misschien daarom dat ze hard werd aangepakt door Nicci Gerrard? Het is alleszins weer typisch voor Winterson dat ze de critica persoonlijk rekenschap ging vragen. Zelf heeft ze nochtans ooit verklaard: “Als Anthony Burgess en Graham Greene de beste schrijvers in Engeland zijn, dan ben ik dat zeker.” Maar ja, Burgess of Greene konden zich op dat moment niet meer verdedigen…
Ook Joanna Trollope tekent in “A village affair” met Alice Jordan een merkwaardige vrouw: een mooie kunstenares (schilder), die haar drie kinderen en haar saaie echtgenoot-advocaat in de steek laat voor de uitgesproken lesbienne Clodagh en op die manier het dorpje uit de titel in rep en roer zet. Of Joanna Briscoe die in 1994 met “Mothers and other lovers” de Betty Trask Award heeft gewonnen. Het was het eerste boek over lesbiennes dat deze prijs die wordt toegekend aan romans met een romantische inslag veroverde. Het gaat immers over het erotische spanningsveld tussen een jong meisje en een vriendin van haar moeder. Het is autobiografisch van oorsprong (met Briscoe zijnde het jonge meisje).
In 2003 was er “Fluwelen Begeerte” van Sarah Waters (Nijgh & Van Ditmar), een roman van 450 bladzijden over lesbiennes in het Victoriaanse Londen van het einde van de 19de eeuw. De verliefde Nancy is het revuemeisje Kitty daarheen gevolgd en samen maken ze al snel furore als duo op de planken. Doodsbang dat ze zou herkend worden als lesbienne, trouwt Kitty met haar manager. Nancy loopt weg, maar valt in haar toneelkostuum van gardeofficier dan weer zeer in de smaak van sommige heren. Het lijkt wel een lang uitgesponnen stationsroman maar LHE in “Het Nieuwsblad” van 28/6/2003 probeert ons te overtuigen dat het toch “een schitterend verhaal” is.
STRANGE SISTERS
No fewer than four lesbian paperbacks of the 50’s and 60’s (with five distinct covers between them) have the title “Strange Sisters”: one by Fletcher Flora (published with two different covers), one by David Key, another by Robert Turner, and one by Sheri Blue (purportedly a pseudonym of Ed Wood, Jr.). Fast forward three decades to Jaye Zimet’s book with the appropriately appropriated title “Strange Sisters: The Art of Lesbian Pulp Fiction 1949 ‑ 1969”. Published by Viking in 1999, this was the first book specifically focused on the two key decades for this genre’s artwork. As soon as the book hit the shelves, I got calls… “have you seen it?!”. Anyone who’d seen my room full of paperbacks (including a floor‑to‑ceiling velcro wall display with about 350 books attached) knew Zimet’s book was a book for me. I was thrilled to see someone had put forth the effort of compiling some great covers AND had found a publisher to foot the bill. Bravo! Zimet’s book was thoughtfully and lovingly executed. It was done by a fan, a connoisseur… it’s easy to tell. I added a couple of books to my want list and was happy to see dozens of top‑notch covers showcased for the world. Still, I couldn’t help but think of the books I had that were NOT included… literally hundreds of wild covers, many as good and certainly more outrageous than the ones Zimet included.
A disappointing sequel of sorts would follow Strange Sisters with the publication of Susan Stryker’s lamely titled Queer Pulp in 2001. Stryker had compiled the Lesbian Pulp and Gay Pulp address books the year previous and had been encouraged to follow up with a full‑blown book. While providing some decent historical context, Queer Pulp’s couples a pitiful artwork selection (with poor color reproduction, I might add) with the kind of shallow generalizing and academic analysis that makes me want to stomp in circles around a burning copy of Dick Hebdige’s Subculture: The Meaning of Style. But one of endless examples: “The extensive use of black on these covers thus subtly suggested the psychological horror a straight mind might experience when confronted with bisexual menage a trois and the prospect of homosexuality.” It’s a good thing I got the book for free.
And so with two books out there already, my perpetually postponed coffee‑table‑book‑to‑end‑all‑coffee‑table‑books (perhaps The Strangest Sisters?) would certainly be redundant, that is if it ever got out of the planning stage. And besides, my collection’s still not finished… the want list suffers from the hydra effect. Cut off one book and two more previously unknown titles inevitably grow back in its place. A book full of classic lesbian paperbacks would always been incomplete. A website, then, was the only thing that made sense. In the cybersquatting world of domain names, I was surprised to find what I consider the quintessential lesbian paperback title still available. And so strangesisters.com was born. (Ryan Richardson, P.O. Box 49984, Austin, TX 78765, U.S.A.)
ZUIPEN EN BOEREN LATEN
Heb ik reeds gesteld dat vrouwelijke erotiek ruimer is dan mannelijke in de sensuele zin van het woord, dan is dat ook het geval in puur fysisch opzicht. In heterofiele mannelijke erotica is er immers geen plaats voor homofiele relaties. Vrouwen daarentegen hebben geen enkele moeite om met geslachtsgenoten te stoeien, zonder daarom lesbiennes “pures et dures” te zijn. Voorbeelden zijn er genoeg: Nathalie Perreau met “L’amour en soi” (beter dan dat andere werk van haar “Hommes, mode d’emploi”), Anne Vegter (niet toevallig de dochter van een dominee) met “Ongekuiste versies” en Nadine Monfils met “Contes pour petites filles perverses”.
En Camille Paglia: “Lang voordat het bon ton was om lesbisch te zijn, wàs ik al lesbisch. Ik deed het niet omdat het mode was, nee, ik deed het gewoon omdat ik een vrouwenlijf veel lekkerder vond dan een mannenlichaam. Dat heeft mij nooit belet om geregeld met mannen te neuken. I think lesbian sex can be wonderful, but it’s lacking in many ways. There’s some frustration involved in the life of the lesbian. Of course lesbians will want to hang me for this, they say we’re fulfilled. Pardon me. Excuse me. I don’t believe it. Man and woman can have wild primitive sex. You don’t get that with lesbians – there’s something lacking. It’s so tiring, making love with women, it takes forever. I’m too lazy to be a lesbian.”
Desondanks heeft ze in 1994 na jaren zoeken toch een lesbische relatie kunnen opbouwen met ene Alison Maddex, 27 jaar en dus 19 jaar jonger dan zijzelf. Alison is erg verfijnd (ze is de initiatiefneemster voor The Museum of Sex dat normaal gesproken in Manhattan zou moeten worden geopend) en niet het butch-type, waarmee Paglia vroeger uithing. Die “butches” waren niet zo anti-man als de feministen, die nu zo boos zijn op Paglia. Natùùrlijk waren ze dat niet! Ze waren zélf mannen. Zuipen en boeren laten. Eerst zag Paglia dat wel zitten: “Ik zou liever een man zijn, ja. Ik denk wel eens dat als ik nu geboren zou worden, ik transseksueel zou zijn. Nu is dat te laat.” In die tijd had ze een avontuurtje met een zwarte beroepssoldaat (een vrouw dus, hé), die ze “Afro-Amerikaans” noemt, want ze doet blijkbaar soms toch pogingen om “politically correct” (p.c.) te zijn. Het was een “one night stand” net zoals haar mannelijke collega’s dat met een snolletje zouden doen.
Het feit dat Paglia lesbische feministen afdoet als dochters van huissloofjes die hun eigen onderdrukte haat tegen de echtgenoot-tiran onbewust aan dochterlief hebben doorgegeven, is binnen de Amerikaanse contekst misschien wel juist.
Met haar opmerking over transseksualiteit doet Paglia denken aan iemand als Andreas Burnier (1931-2002). No fun echter met deze schrijfster. Andreas Burnier, van joodse afkomst, is tien jaar getrouwd geweest en heeft pas nadien gestudeerd: filosofie, met als specialiteit criminologie, wat ze nu ook doceert onder haar echte naam, Catharina (Ronnie) Dessaur. Haar voornaamste werken: “Een tevreden lach” en “De literaire salon” (beide uit 1983), “De verschrikkingen van het noorden”, “Het jongensuur”, “Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen” en vooral “De huilende Libertijn”, een picareske roman waarin ene Jean Brookman een ontwikkelingshulpprogramma opzet voor de vierde wereld (die van de vrouwen) in afwachting van de komst van de Dochter, de Verlosser der Vrouwen, zoals dat in het boek Lebijb is voorspeld. Het gekke is natuurlijk dat deze pausin van het feminisme en vooral van het lesbianisme zichzelf met een mannelijk pseudoniem heeft bedacht en vooral dat ze van zichzelf zegt: “Op mijn achtste verjaardag wist ik al vijf jaar dat er door Onze Lieve Heer met mijn lichaam een vergissing was begaan.” Na haar veertigste, wanneer ze niet meer lastig gevallen wordt door mannen (sic), is het plotseling wél leuk om een vrouw te zijn…
Komt daar nog bij dat ze doorgaans een rabiate anti-marxiste is (b.v. in “De reis naar Kithira”) en dan nog wel in de zin dat al wie niet even conservatief is als haar, marxistisch is (cfr. Sus van Elzen in Knack van 9 februari 1977: “Waar vernuft omslaat in stompzinnigheid”). Ze is b.v. een hevige tegenstander van abortus en Simone de Beauvoir noemt ze de “intellectualistische, marxistische oermoeder (dictatuur, terreur en machismo mag, als er ‘links’ op staat)”.
Het zeemzoete ideaalbeeld van de man als reactie op de traditionele macho begint ondertussen danig te vervelen. Een typisch voorbeeld van deze nieuwe “ballbreakers” is Fiona Pitt-Kethley, die erotisch gekruide reisverhalen schrijft (b.v. “The Pan Principle”) en die zowaar in Hastings woont!
LES DEMOISELLES
Anderzijds zijn voorbeelden van “lesbische” fantasieën van heterofiele vrouwelijke auteurs natuurlijk legio. Er zijn de “klassiekers” als Pauline Réage of Emmanuelle Arsan (foto), maar meer expliciet is er Nathalie More, alweer een mysterieus personage dat in de reeks “Aphrodite classique” vertegenwoordigd is met “Les demoiselles”. Nathalie More is, zoals de naam (als het geen pseudoniem of “fake” is) reeds aangeeft, in Engeland geboren, meer bepaald in 1906. Zij zou volgens de flaptekst een produkt zijn van een Franse vader en een Engelse moeder, maar hier laat de naam dan weer het omgekeerde veronderstellen. Anderzijds geeft het wel aan waarom een “Engelse” in het Frans zou schrijven. Maar goed, de flap gaat verder met te verklaren dat ze rond haar twintigste een zeer gefortuneerde wees werd, die van dan af een zeer vrij bestaan ging leiden. “Mooi, geraffineerd en anti-comformistisch” als ze is, komt ze in de artistieke wereld terecht, waarin ze zelf af en toe een bijdrage levert met “romans, gedichten of mémoires, die de emanatie waren van haar liefdesavonturen, die vooral in het teken van Sappho stonden”. In 1929 schrijft ze zo “Mon amour, ma soeur”, een roman die pas veel later wordt uitgegeven, nadat de al te expliciete autobiografische elementen eruit werden verwijderd. In 1935 volgt “Lettres incestueuses”, die eerst klandestien worden uitgegeven en pas in de jaren zeventig “officieel”. Datzelfde geldt voor “Les demoiselles”, wat in 1976 wordt uitgegeven, maar eigenlijk van 1938 dateert, zoals blijkt uit de inleiding waarin wordt gesteld dat het hier om een “handschrift” van het einde van de zeventiende eeuw zou gaan dat “toevallig” in handen is gekomen van de schrijfster. Een gekende techniek, uiteraard. Bij de uitgave van “Les demoiselles” stelt men ook de publicatie van de dagboeken in het vooruitzicht, maar ikzelf heb daarvan alvast nog niks vernomen.
Wat lesbische vrouwen met homo’s gemeen hebben, is dat ze meestal betere bemiddeld zijn (ook al komen bom-gezinnen steeds meer voor, toch blijven velen willens of nillens kinderloos) en dus meer geld kunnen besteden aan cultuur, al dan niet met grote “C”. Zo blijken lesbische vrouwen veel te lezen, met als gevolg dat Virgin Publishing, die tot dan toe reeds “Black Lace” uitgaf, een softporno-pulpreeks voor vrouwen, zich in 1999 ging specialiseren in lesbische porno (Big Deal, All that glitters, Sweet Violet) die ook in gewone winkels (zoals W.H.Smith) te koop werd aangeboden.
VROUWEN DOEN ZOIETS NIET
Maar niet alle lesbische literatuur hoeft erotisch te zijn natuurlijk. Het dagboek van grootgrondbezitster Anne Lister uit het begin van de negentiende eeuw werd weliswaar pas in 1988 uitgegeven (“I know my own heart”, gevolgd door “No priest but love”), maar dat was dan omdat het gegeven op zich al aanstootgevend was (Lister “huwde” met haar buurvrouw Ann Walker en vergrootte zo nog hun eigendommen) en niet omwille van expliciete passages (*). En zeker niet omwille van David Hamilton-lesbianisme: Lister werd zelfs vaak voor een man genomen. Toch was er ook passie: als Lister in de steek wordt gelaten door Mariana Belcombe, die uiteindelijk toch voor een “echt” huwelijk (met een man) kiest b.v.
Alhoewel een “lesbisch huwelijk” in die tijd onmogelijk lijkt, zijn er nog voorbeelden: Eleanor Butler en Sarah Ponsonby b.v., waarop Lister zich had geïnspireerd. Toegegeven, al deze vrouwen waren rijke erfgenamen. De enige keer dat Lister werd “ge-out” was dan ook toen ze als rijke eigenares van een koolmijn haar arbeiders dwong om op een conservatieve kandidaat te stemmen.
En daarnaast was er geen wet tegen vrouwelijke homoseksualiteit. Zelfs niet na het proces Oscar Wilde. “Omdat vrouwen zoiets niet deden,” aldus Queen Victoria. En wat blijkt? Inderdaad ze “doen” het, o.k. niet “niet”, maar toch minder dan mannen. Dat bleek in 1998 nog uit een interview met jonge lesbiennes in Humo, maar ook Lister doet er haar beklag al over dat Walker altijd “te moe” is (**).
John “Fanny Hill” Cleland was de vertaler (in 1751) van de biografie van Catherine Vizzani, een promiscuë lesbienne in mannenkleren, een verschijnsel dat in de achttiende eeuw wel meer voorkwam. Als ze betrapt werden, kwamen ze er meestal met lichte straffen vanaf, daar waar mannelijke homoseksuelen vaak de doodstraf wachtte!
Een overeenkomst met mannelijke homo-erotiek is dan weer dat psychologen van narcistische liefde gaan spreken. In de ander ziet men met andere woorden zichzelf. Dat aspect is b.v. sterk aanwezig bij “Op het water geschreven” van de Uruguayaanse Irene Gonzàlez Frei, aangezien de gehuwde Sofia ondanks een passioneel seksleven met haar man Santiago pas de échte passie ontdekt met Marina, die zowat haar tweelingzus zou kunnen zijn. Dat de mannelijke wraak hierop volgt is evenzeer voorspelbaar volgens de volgelingen van Freud.
De mooie Chinese Hong Ying vertelt in “Zomer van verraad” (1992) haar half-autobiografisch verhaal over de verbinding van de studentenopstand op het Tiananmen-plein in juni 1989 met een erotisch ontluiken. Geen ontgroening, nee dat was hoofdfiguur Lin Ying reeds vroeg overkomen op een ouderwetse patriarchale manier, maar een seksuele vrijheid die politieke vrijheid met zich meebrengt. Het boek eindigt met de gevangenneming van het hoofdpersonage, wat dus niet met de schrijfster gebeurde, maar anderzijds diende het boek omwille van de erotiek toch in Taiwan te worden uitgegeven (haar andere boeken – vooral poëzie – worden wél door de staatsuitgeverij verspreid). Afwachten wat het wordt met haar volgende boek dat over homofilie en lesbianisme zal gaan…
Bij het begin van de vorige eeuw zou er in Nederland Hélène Willink (1898-1929) geweest zijn met “Een dode zwaan in Tann” (uitg. De Prom), al zou nu toch stilaan vaststaan dat dit boek een mystificatie is van Jean-Pierre Van Rossem, die voor de uitgave ervan instond. En er is de dichteres Charlotte Mew (1869-1929), die dan mogelijk weer een mystificatie van Hugo Claus is. Of is zij zijn vorige incarnatie? Ze is tenslotte gestorven in het jaar dat hij werd geboren? Hij voert haar ten tonele in de aanhef van zijn lesbische tragedie “Het laatste bed” over het paar Anne en Emily. Voeg daar nog Charlotte bij en heb je dan niet de zusjes Brontë?
In diezelfde tijdsperiode maar in een heel ander sociaal milieu speelt “Uit liefde voor Marie Salat” zich af van Régine Deforges. Naar haar eigen zeggen heeft ze nauwelijks iets gefantaseerd en is het verhaal gebaseerd op de liefdesbrieven van twee vrouwen rond de eeuwwisseling, waarbij het opmerkelijk is dat de minst geletterde vrouw in de verhouding het meest vrijgevochten is. Dit stuk werd op 3 oktober 1995 in het PSK opgevoerd door Monika Dumont en Karen Vanparijs (die ook al in “Maria Danneels” van Robbe Dehert in dergelijke rol was te zien) voor Theater Malpertuis in een regie van Warre Borgmans.
Maar er zijn natuurlijk ook échte lesbiennes die tot de literaire geschiedenis zijn gaan behoren, en niet de minste. Zo was er Virginia Woolf, vooral bekend van “Orlando”, over een androgyne vrouw, geïnspireerd op haar geliefde Vita Sackville-West. Virginia Woolf was ook bevriend met Maria Nys, de vrouw van Aldous Huxley. Maria Nys was geboren in 1898 te Kortrijk, groeide op in de omgeving van Gent, maar woonde in Sint-Truiden toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en de welstellende familie (franstalige bourgeoisie) naar Engeland vluchtte. Daar leerde Huxley haar kennen toen zij “au pair girl” speelde bij de fameuze Lady Ottiline Morrell in Garsington. Aangezien Huxley zo goed als blind was (aan één oog helemaal, uit het andere zag hij nog voor 25 procent), is het vaak op basis van haar beschrijvingen dat Huxley zijn boeken kruidt. Boeken die overigens door haar werden uitgetikt en zelfs “verbeterd”. Ze deed dit ook voor anderen en zo heeft ze ervoor gezorgd dat D.H.Lawrence razend was over de eerste druk van “Lady Chatterley’s Lover”.
Toch zat Maria aan het doodsbed van D.H.Lawrence en ontving ook James Joyce, Thomas Mann, Bertolt Brecht, Charles Chaplin, Orson Welles en Igor Stravinsky bij haar thuis. Met haar echtgenoot had Maria echter geen seksuele relatie, want die was eigenlijk homoseksueel, terwijl zijzelf met vrouwen als Greta Garbo, Marlene Dietrich, Anaïs Nin en Audrey Hepburn het bed deelde. Haar voornaamste geliefde was echter Sybille Bedford (°1909), de latere biografe van Huxley. Een uitstekende biografie overigens, alleen rept ze met geen woord over die lesbische toestanden. Daarom deed Stan Lauryssens het dan maar in 2001 (“Mijn heerlijke nieuwe wereld”). Net als haar man experimenteerde Maria ook met mescaline en LSD, enfin eigenlijk met alles wat haar onder handen kwam (ze spoot zich zelfs een Chinese smaakversterker in!). Ze stierf in 1956 aan borstkanker en ligt begraven in Hollywood, waar ze naar uitgeweken waren toen het familiefortuin verbrast was en Huxley aan de kost kwam met het (tegen zijn zin) schrijven van filmscenario’s. Ook hun zoon Matthew Huxley woont ondertussen in Hollywood na te zijn opgevoed door zijn grootouders in Sint-Truiden omdat zijn ouders niet wilden dat hij hun geaardheid zou leren kennen.
BUTCH-LESBIANISME
Twee andere vertegenwoordigsters van het “butch”-lesbianisme in Engeland waren Radclyffe Hall en later Sylvia Townsend Warner. Radclyffe Hall schreef in 1928 wat genoemd wordt “het klassieke boek van de lesbische literatuur” met name “The Well of Loneliness”. Dit is totaal ten onrechte. Het is een saai boek (om de woorden van Virginia Woolf te citeren) met als erotisch meest expliciete passage: “She kissed her full on the lips like a lover”. De uiteindelijke “daad” wordt zelfs als volgt omschreven: “(They were) in the grip of Creation, of Creation’s terrific urge to create.”
Toch was dit voldoende om het boek meteen te verbieden en op die manier kreeg het een ongevraagde publiciteit. Eigenlijk was er echter meer te doen over “literaire” censuur dan over “gay rights” (E.M.Forster verdedigde het boek b.v., terwijl hij wel verklaarde lesbianisme “disgusting” te vinden). Het was zeker geen “vrouwelijke Oscar Wilde”. Radclyffe was trouwens even conservatief als de mannen die haar bestreden. Ze had racistische ideeën en was een aanhanger van Mussolini.
Ook wie wil psychologiseren, vindt hier een kluif: nadat haar vader haar moeder haast onmiddellijk na haar geboorte had verlaten (omdat hij een “womanizer” was), werd ze door haar moeder verwaarloosd en door haar stiefvader seksueel misbruikt. Toen ze echter 18 was, stierf hij en erfde ze zijn ontzaglijk fortuin. Meteen begon ze te reizen, noemde zichzelf “John” en begon verscheidene lesbische avontuurtjes, o.a. met Mabel Batten, op dat moment 50, maar in haar jeugd nog een geliefde van de Prince of Wales. Ook nadat Mabel was gestorven, bleef Radclyff haar “trouw”, zij het via een medium (ene Mrs.Leonard). Bij die séances was ze steeds vergezeld van Mabels nicht Una (de latere Lady Troubridge), die (althans in lengte van jaren) de grote liefde van “John” zou worden. Radclyffe noemde zichzelf trouwens niet “lesbisch” maar “a congenital invert”, wat men nu als een “transseksueel” zou omschrijven. Voor zover dit als een “bewijs” mag overkomen: ze bezat 94 stropdassen en rookte 80 Dunhills per dag. (Ze noemde zichzelf overigens ook “a jeaneous” en dat was geen woordspeling, maar een bewijs hoe zwak ze was wat spelling betreft. In een bui van “political correctness” noemt men dit nu “dyslexie”.)
Una daarentegen (een masochistische syfilislijdster) was “an invert’s mate”. Op het einde van haar leven kwam daar ook nog de Witrussische verpleegster Evgenia Souline bij, die zich als het op de erfenis aankwam nog in de doeken liet doen door Una. Of zoals een recensent van de biografie “The trials of Radclyffe Hall” (Weidenfeld & Nicolson, 1998) schreef: “This is a story from which no one emerges with much dignity, apart from Diana Souhami (de auteur)”.
In Nederland verscheen nog in datzelfde jaar een vertaling door Bep Zody, die in 1995 als facsimile werd heruitgegeven bij de Amsterdamse feministische uitgeverij Furie (521 blz., 650 fr.).
Naar “The Well of Loneliness” wordt ook verwezen in “Aimée & Jaguar”, het tragische en waar gebeurde verhaal over de liefde tussen de gehuwde, Arische, zelfs nazistisch-gezinde Elisabeth Wust (Aimée) en de acht jaar jongere Joodse Felice Schragenheim (Jaguar) die undercover op het partijblad van de nazi’s werkte. Tegen het einde van de oorlog, wanneer Jaguar al bij Aimée inwoont, wordt Jaguar verlinkt en zij sterft bij de ontruiming van Auschwitz. Het verhaal verschijnt overigens pas in 1995 (verteld door Erica Fischer).
Sylvia Townsend Warner (°1894) huwde in 1930 (na een romance met Percy Buck) met een jongere schrijfster, Valentine Ackland. Nochtans was het Ackland die eerst stierf (aan kanker in 1969). In de jaren dertig en veertig had Sylvia “on the side” avontuurtjes met de Amerikaanse schrijfster Elizabeth Wade White, waardoor Sylvia deze ging haten. Valentine bekeert Townsend ook tot het communisme en samen gaan ze tijdens de Spaanse Burgeroorlog voor het Rode Kruis werken. Later is het Valentine die zich tot het katholicisme bekeert, wat Sylvia met verstomming slaat. In 1989 verscheen een biografie van Townsend Warner, geschreven door Claire Harman.
En er was Gertrude Stein (1874-1946) die haar geboorteland Amerika in 1903 voor bekeken hield en zich in Parijs vestigde “omdat de lucht er zo anders was”. Ze kon er alvast met haar Californische vriendin Alice B.Toklas (1877-1967) samenwonen zonder opzien te baren. “The autobiography of Alice B.Toklas” (1933) is trouwens het enige boek van Stein dat min of meer goed verkocht (haar meeste werk werd als te experimenteel beschouwd). Het gekke was dat Stein in haar literair salon tamelijk streng het rollenpatroon volgde. Zij ontving namelijk de schrijvers, schilders, filosofen enz., terwijl Toklas met de vrouwen werd opgezadeld. Dat leren we o.m. uit Hemingway’s “A moveable feast” (1964). Het kan echter ook zijn dat de macho Hemingway hierin weerwraak neemt, want gedurende drie à vier jaar heeft ook hij (uiteraard vruchteloos) strootjes gelegd bij Stein.
In de Amerikaanse kolonie in Parijs zaten opvallend veel lesbische koppeltjes. Dat is ook vrij logisch, want deze vrijgevochten vrouwen konden in het puriteinse Amerika hun liefdesleven niet uitleven. In Parijs daarentegen konden ze b.v. in “L’Amazone” zelfs de artistieke orgieën, zoals beschreven bij Sappho, opnieuw beleven. Toch waren deze vrouwen daarom niet steeds links of progressief. Nathalie Barney en Romaine Brooks b.v. hadden sympathie voor de fascisten en gingen zich onder Mussolini in Italië vestigen bij Ezra Pound.
Bij deze Amerikaanse kolonie hoorde voor zover ik weet niet May Sarton (1912-1995), ook al was die dan nota bene in België geboren. In een twintigtal romans schetst ze vrouwen die zich verzetten tegen maatschappelijke conventies en een zelfstandig bestaan willen. Dat die vrouwen net als zijzelf (cfr.”Mrs.Stevens hears the mermaids singing”) vaak lesbisch zijn, is haast vanzelfsprekend.
Een en ander belet echter natuurlijk niet dat er ook “closet lesbians” bleven. De jeugdschrijfster Enid Blyton b.v. was ogenschijnlijk “gelukkig getrouwd”, maar haar dochter zegt dat ze haar lezers meer liefhad dan haar familie. Dat ze als voorbeeld o.m. aanhaalt dat ze graag tennis speelde in haar blootje ondergraaft wel de grond van haar bewering.
In Vlaanderen werd de doorbraak geforceerd door Carla Walschap met haar boek “De eskimo en de roos”. Ook van Majo Van Rijckeghem mogen we veronderstellen dat ze “puur” lesbisch is. Ze is tenslotte bekend geworden met “Thuiskomen – scènes uit een lesbisch bestaan” (uitg.EPO, 150 blz.). Begin 1995 publiceerde ze ook een “gewoon” erotisch boek voor vrouwen, “Het Glijboekje”.

Ronny De Schepper

(*) In de reeks “Gentleman Jack” uit 2019 krijg ik een andere indruk: Lister is eigenlijk een transgender. Ann Walker daarentegen lijkt me een vrouw die seksueel genot wil beleven. Bij een man viel daar uiteraard in die tijd weinig van te verwachten. Bij Lister daarentegen… Daarom oppert ze ook het voorstel om toch met een man te trouwen (omwille van de maatschappij) maar verder te gaan met het liefdesspel. Uiteraard wordt dit door Lister van de hand gewezen: “Jij begrijpt niks van mij!”
(**) Een uitzondering lijkt me Melissa Etheridge en dat dan op basis van haar nummer “Like the way I do”, vooral dan in de live-versie.

Selectieve bibliografie
Marie-Jo Bonnet, Les relations amoureuses entre les femmes du XVIe au XXe siècle, Odile Jacob
Natalie Clifford Barney, Nouvelles Pensées de l’Amazone, Ivrea 1996 (oorspr.1939)
Mercedes de Acosta, Here lies the heart (1960)
Honoré de Balzac, Fille aux yeux d’or
Ronny De Schepper, Even dieper ingaan op de lesbiennes, De Rode Vaan nr.40 van 1981
Ronny De Schepper, Meisjes! Ze maken ons kapot, mijnheer! De Rode Vaan nr.25 van 21 juni 1991
Diverse, Spelen met erotiek, speelse SM-verhalen door lesbische vrouwen
Diverse, Venus in vlam, de mooiste verhalen over de damesliefde (Contact)
Emma Donoghue, Passions between women – British lesbian culture 1668-1801, Scarlet Press, 314 blz., 1994
Myriam Everard, Ziel en Zinnen. Over liefde en lust tussen vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw (Groningen 1994)
“The good, the bad and the gorgeous: popular culture’s romance with lesbianism” van Diane Hamer en Belinda Budge (Pandora, 1994)
Shere Hite, Hoe vrouwen vrouwen zien. Nieuwe wegen tussen genegenheid en rivaliteit (Anthos, 1998)
Margaret Reynolds (edit.), The Penguin Book of Lesbian Short Stories, London, Penguin, 1993
Jane Rule, Lesbian Images, 1975
R.Schenkeveld-van der Dussen, “Met en zonder lauwerkrans” (schrijvende vrouwen tussen 1550 en 1850)
Algernon Swinburne, Lesbia Brandon
Donald Webster Cory, The Lesbian in America, New York, Citadel Press, 1964
52 erotische werken

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.