Morgen zal het precies dertig jaar geleden dat de Oostenrijkse cultauteur Thomas Bernhard is overleden.
Op 15 september 1981 speelde Julien Schoenaerts in Arca “De wereldverbeteraar” van Thomas Bernhard (bijna twintig jaar later zou Dirk Tanghe Peter de Graef in deze rol regisseren). Dit was het eerste stuk van Bernhard (1931‑1989) dat in Vlaanderen werd opgevoerd, op de voet gevolgd door het Nederlands Toneel Gent met “Vor dem Ruhestand” (gebracht als “Fin de carrière”).
« De Wereldverbeteraar » gaat over een man, die in zijn leven slechts één literaire daad heeft gesteld: hij heeft nl. ooit een tractaat geschreven over hoe de wereld kan verbeterd worden. Al blijkt er maar één remedie te bestaan, namelijk de afschaffing van de wereld.
De man zit thuis te wachten, op het bezoek van de rector en afgevaardigden van de universiteit, om hem het eredoctoraat te overhandigen. Hij wendt namelijk een ziekte voor, om de heren van de universiteit te verplichten tot bij hem te komen.
Dit stuk, dat in de Duitse Bondsrepubliek werd uitgeroepen tot “stuk van het jaar 1980” wordt door sommigen een «nihilistisch pamflet» genoemd, door anderen wordt het onder « absurd theater » gecatalogeerd. In elk geval biedt het stof voor een merkwaardige acteursprestatie. De regie was in handen van Walter Tillemans.
In 1984 was Arca ook de eerste in een lange rij om “Schein trügt” (Schijn bedriegt, 1983) te brengen. De Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard wordt in bepaalde middens torenhoog opgehemeld. Na het zien van « Schijn bedriegt » in Arca en « De bestemming » in Controverse vraag ik me wel af, waarom in godsnaam ? Deze Bernhard is een vreselijke zeur. In ellenlange monologen (Luc Philips in Arca heb ik gechronometreerd : precies één uur duurt het vooraleer Jo De Meyere opkomt; bij Ille Geldhof in Controverse was ik afgeleid door « dochter » Geertrui Daem die stilzwijgend, maar irriterend over en weer loopt, toch zal ook hier het uur ruim overschreden zijn) heeft hij het hooguit over twee, drie thema’s die dan nauwelijks gevarieerd, en dus vooral identiek herhaald tientallen malen terugkeren. Bernhard is bovendien een zeur van het ergste soort, want hij is ook een navelstaarder. Zijn grootste thema is namelijk dat van de toneelschrijver (in Controverse zelfs ten tonele gevoerd door Frie Couwberghs) en zijn relatie tot acteurs en toeschouwers. Over deze laatsten zegt hij in « De bestemming » : « Ze worden van op het toneel in hun gezicht geslagen en ze klappen ervoor; er bestaat geen grotere perversiteit dan de perversiteit van het toneelpubliek. » Een waarheid als een koe… vooral bij stukken van Bernhard zelf.
Naar het schijnt heeft Bernhard zijn succes vooral te danken aan het feit dat hij in het Duitse taalgebied een beroep kan doen op de meest gerenommeerde acteurs. En het is waar, Luc Philips weet van zijn rol als oude circusartiest Karl nog iets te maken. Jo De Meyere (Robert) faalt echter in zijn typering van diens broer, een nog oudere toneelspeler. De Meyere voelt zich duidelijk niet thuis in de hyperrealistische regie van Alfons Goris. André Vermaerke gaat in Controverse (zeer tot onze verrassing, of eerder ontgoocheling) echter de surrealistische toer op en wellicht zou men in die contekst De Meyere nog als een verademing hebben aangevoeld. Het trio Geldhof-Daems-Couwberghs is namelijk niet opgewassen tegen deze zware taak (bijna drie uur geleuter !).
In “Schijn bedriegt” laat de auteur twee broers op pensioen aan het woord: Karl kan terugblikken op een carrière als bordenjongleur in het variété; Robert heeft als toneelspeler een aantal grootse rollen op zijn palmares staan. Het is een van de vele verschillen waarover gesproken maar vooral gezwegen wordt tijdens hun wekelijkse ontmoetingen, als Robert op bezoek komt bij Karl en Karl ‑ nog meer tegen zijn zin ‑ op bezoek gaat bij Robert. Of hoe de twee broers nooit echt nader tot elkaar komen, waarmee Bernhard aantoont dat tragiek en hilariteit dicht bij elkaar liggen. Zoals gezegd is dit stuk vaak hernomen. De jongste in de reeks is regisseur Lucas Vandervost met zijn gezelschap De Tijd. Hij doet een beroep op Bob De Moor en Han Kerckhoffs.
MET DE REDE DER WANHOOP
Thomas Bernhard verrast niet meer: vrijwel al zijn stukken zijn met de rede der wanhoop geschreven autobiografische werken. De drekgeur van « Einfach kompliziert » of « Gewoonweg ingewikkeld » is dus gekend : modderen met frustraties uit de opvoeding, angst en haat voor de mensen, pessimistische levensvisie, eenzaamheid. Een stuk van Bernhard is kankeren over het leven, knorrig woorden en zinnen in zwarte gal dopen en tussen de tanden draaien. Met telkens lichte betekenisnuances.
In dit stuk, een anderhalf uur durende monoloog, is Cyriel Van Gent de knorrepot. Vereenzaamd in een kale en kille kamer blikt een tweeëntachtigjarige acteur-filosoof terug op zijn leven, dat gevuld was met muziek, literatuur, toneel en filosofie. Grimmig. Hij voelt zich als toneelspeler een miskend genie, spuwt zijn haat uit tegen de medemens die verzuipt in alledaagsheid en domheid. De meest eenvoudige dingen worden in zijn leven gewoonweg ingewikkeld. Tussen deze kommer door een komisch intermezzo : zijn gevecht met de muizen. « We kunnen tenminste zeggen dat we in ons leven elke tweede dag een muis hebben gevangen ». Ook een ontroerend moment: een negenjarig meisje brengt hem melk. Hij drinkt nooit melk, maar zij is zijn enig mogelijke contact met de buitenwereld.
Het is een stuk dat op het lijf geschreven is van Bernhards lievelingsacteur Minetti en dat nu Cyriel Van Gent op eenzelfde zeurderige betweterige toon brengt in de tweede zaal van het NTG (NT2). Een mooi afscheid van de scène voor Cyriel Van Gent. Sterk geacteerd à la Minetti. Maar anderhalf uur lang aankijken tegen een zwartgallige zeurkous die al na tien minuten in een doodlopende straat zit vergt heel wat incasseringsvermogen. De laatste scène was sowieso overbodig. Men kan zich afvragen of men Bernhard niet anders moet brengen : onderkoeld, grappig, relativerend, karikaturaal. De lach was te schaars. De regisseur moet de humor niet schuwen bij Bernhard : naast gal mag er ook honing zijn.
« Gewoonweg ingewikkeld » van Bernhard in een regie van Horst Mentzel wordt in NT2-Gent nog gespeeld tot 11 juni 1988 maar dan wel afgewisseld met een andere monoloog, nl. « De Liefdesgeschiedenis van de Eeuw » van de Zweedstalige 52-jarige Finse Marta Tikkanen. Voor deze ietwat ongewone regeling is wel een speciale prijs uitgedokterd, maar die bedraagt dan toch nog 420 fr, terwijl het stuk van Tikkanen zelf amper een uur in beslag neemt, een paar liefdesliedjes in het foyer gezongen door actrice Blanka Heirman niet meegerekend. Bij haar vertolking van Mea Loman hadden we er reeds op gewezen dat Blanka nu niet precies een schitterende zangeres is, misschien is die muzikale intro dan ook niet zo’n goed idee. Ook al omwille van de allesbehalve ideale omstandigheden ontstaat er een beetje wrevel bij de toeschouwers en die wordt zeker niet weggenomen door dit kurkdroge stuk over alcoholisme, dat bovendien is gedrenkt in een oubollig feminisme (andere titels van de auteur: « Mannen kunnen niet verkracht worden » en « Een droom van mannen, nee, van dieven »). Bovendien is deze tekst oorspronkelijk een gedicht en tegelijk ook een autobiografisch relaas (Tikkanens man, ook een schrijver, is alcoholist), wat maakt dat het zowel te literair als te « realistisch » is. De schrijfster heeft niet genoeg afstand kunnen nemen van haar (ongetwijfeld pijnlijke) problematiek en heeft dan maar haar toevlucht gezocht in een overdreven frasering. Bovendien wordt dit nog beklemtoond door de aanpak van de Zweedse regisseuse Agneta Elers-Jarleman. Ondanks de sterke acteerprestatie van Blanka Heirman kunnen we dit stuk dan ook alleen maar aanraden voor vrouwenpraatgroepen en AA-clubs.
Toevallig zagen we rond dezelfde tijd The gingerbread lady van Neil Simon opgevoerd door het Gentse amateurgezelschap De Melomanen. In dit stuk uit 1970 over dezelfde problematiek — maar met verwisselde geslachten — komt de titel van Tikkanen letterlijk voor. Al dateert haar tekst uit 1978, toch denken we dat het puur toeval moet zijn, want het Neil Simon-stuk is een ware draak.
KAJTON CIE
Voor mijzelf duurde het tot eind de jaren negentig vooraleer het studententheater Kajton met hun versie van “Ritter Dene Voss” me tijdelijk kon bekeren van mijn afkeer voor Thomas Bernhard. Thomas Bernhard schreef dit stuk voor zijn drie lievelingsacteurs en gaf het als titel dan ook gewoon hun familienamen mee. In werkelijkheid gaat het over de krankzinnigheid van de filosoof Ludwig Wittgenstein en over de bijna incestueuze liefde die zijn beide zusters hem toedragen.
Als Kajton een paar jaar later bij de herneming in het Minnemeerstheater er eveneens “Einfach Kompliziert” aan toevoegt, worden alle truukjes van Bernhard opnieuw duidelijk en is de afkeer er weer. Romans over boeken schrijven, films over het draaien van films, toneel over toneel, de incestueuze neigingen van wat men het postmodernisme is gaan noemen, hebben mij nooit echt goed gelegen. Ik heb trouwens de indruk dat theatermakers zo zot van Bernhard zijn, omdat hij het uitsluitend over henzelf heeft.
In volle voorbereiding voor Het Toneelhuis ‑ met onder meer een fusie met de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS) ‑ en na het uitputtende “Ten Oorlog”, nam Blauwe Maandag Compagnie ondertussen afscheid met “Voor het pensioen” van Thomas Bernhard. Het gaat over het instandhouden van het fascistisch gedachtegoed, over iemand die tijdens de Tweede Wereldoorlog fout was en die nadien onbelemmerd een gezaghebbende functie krijgt. Iets in de aard van de zaak Maurice Papon in Frankrijk of het geval Kurt Waldheim in Oostenrijk, het land dat door Bernhard onmeedogend cynisch wordt bekeken.
Maar in “Vor dem Ruhestand” (1979) gaat het over “de Duitse ziel” en alles laat vermoeden dat Bernhard directe inspiratie vond in het conflict tussen regisseur Claus Peymann en Hans Karl Filbinger, minister‑president van Baden‑Würtenberg. Filbinger eiste het ontslag van Peymann omdat hij in het “Staatstheater” een humanitaire actie had georganiseerd voor de RAF‑terroriste Gudrun Esslin. Filbinger mocht echter eerst opstappen, wegens het uitlekken van zijn sympathieën voor het nazi‑regime en het feit dat hij onder Hitler als krijgsauditeur velen de dood had ingejaagd.
In “Voor het pensioen” is er echter geen plaats voor anekdotiek. Bernhard ontwerpt ook geen dramatische plot noch sterk evoluerende karakters. Hij vertrekt van archetypen die leven door de taal. In al zijn stukken blijven de personages onveranderlijk en handelen ze, zoals hijzelf heeft geleefd, vanuit een isolement. Wie hij in een stuk laat sterven, geeft hij in een volgend stuk een nieuw leven, dat echter in veel gevallen een variante is van het vorige. Zo bestaat Rudolf in “Voor het pensioen” uit elementen uit “De wereldverbeteraar”, “Minetti”, “De theatermaker” en gaat het telkens meer om de symboolwaarde van het personage dan om de realistische verschijning.
Rudolf was commandant van een concentratiekamp en rechter aan het Oostfront. Na de oorlog dook hij onder en tien jaar later kon hij ongestoord te voorschijn komen en werd hij voorzitter van de rechtbank. Hij woont samen met Vera en Clara, zijn twee ongehuwde zussen. Rudolf en Vera hebben een incestueuze verhouding en zijn de nazi‑ideologie trouw gebleven. Ieder jaar op 7 oktober herdenken zij de verjaardag van Himmler, ontwerper en leider van de SS. Dat gaat gepaard met een zeker ritueel, waar Clara duidelijk buiten staat. Clara zit verlamd in een rolstoel als gevolg van een Amerikaans bombardement vlak voor het einde van de oorlog.
Is het hele stuk een metafoor voor een onverwerkt nazi‑verleden, dan staan de personages ook symbool voor grote delen van de bevolking. Rudolf vertegenwoordigt diegenen die een dictatuur voorstaan, terwijl ze gretig van de democratische vrijheden profiteren. Vera is de lepe verleidster, die voortdurend stookt en het vuur van zelfverheerlijking en egoïsme psychisch en fysiek brandend houdt. Clara is de kreupele oppositie, goed geïnformeerd maar niet in staat om wat ze weet en wil in daden om te zetten. “Jouw soort hadden we in onze tijd eenvoudig vergast”, zegt Rudolf haar tijdens het “feest”.
Bernhard noemt zijn stuk “een komedie”. Regisseur Luk Perceval ziet het veeleer als een cynische grap, een bij momenten rauwe vertoning van wat gemakkelijk kamerrealisme had kunnen worden.
Het decor (Katrin Brack) is een bijna kaal podium, alsof bij de afbouw na een voorstelling wat spullen zijn achtergebleven. In de achtergrond doemt een stellage op: legplanken met enkele rekwisieten die straks zullen worden gebruikt. De regie‑aanwijzingen van Bernhard laat Perceval voor wat ze zijn. Hij projecteert ze als voetnoten op een tekstband, ter informatie van het publiek, niet van de spelers die andere instructies volgen. Daarmee wijst Perceval meteen nog maar eens op het verschil tussen de tekst en de realisatie.
Clara (Reinhilde Decleir) zit in haar rolstoel met haar rug naar het publiek. Met weinig tekst en beperkte bewegingsmogelijkheden is ze toch opmerkelijk aanwezig. Ze is een medegevangene in deze huis clos‑situatie en tegelijk een stille getuige. Daarom wordt ze niet in een inrichting geplaatst. Liever dan dat ze zou “klikken”, wordt ze in huis gehouden en er als een voorwerp geduld. Rudolf (Dimitri Dupont) is een dominante verschijning, hebberig en verwaand, het ene cliché na het andere spuiend. Vera (Jan Bijvoet) wordt in travestie gespeeld. Zij is ook het meest dubbelzinnige personage en al wat ze zegt, is dan ook dubbelzinnig bedoeld. Perceval ridiculiseert haar rol tot in het clowneske. Zij struikelt en tuimelt en beklimt Rudolf als een circusacrobate. Haar perversiteit kent enkel de grenzen van de theatraliteit. Perceval legt op dat gebied de lat zeer hoog, op het gevaar af Bernhards tekst te ontkrachten door te veel spel omwille van het spel. Dat spel verzwakt echter nergens.
Het stuk wordt als “een komedie van de Dietsche ziel” gepresenteerd, in een dialectische versie op basis van de vertaling van Hans W.Bakx. Het doortrekken van de thematiek naar Vlaanderen heeft geen inhoudelijke consequenties, op een paar verwijzingen naar het Vlaams‑nationalistisch cultuurgoed na.
In de tekst van Bernhard doet Rudolf op het einde een hartinfarct en blijft hij op de scène liggen. In Percevals versie kan hij met Vera weggaan en blijft Clara na seksueel misbruik door Rudolf, onbeweeglijk achter. Een Rudolf sterft niet. Oorlog eindigt nooit, zegt Roger Arteel tot slot in Knack.
Referentie
Ronny De Schepper, “Het offer is te kort” maar al deze praatstukken zijn duidelijk te lang, De Rode Vaan nr.41 van 1984
Ronny De Schepper, Met de rede der wanhoop, De Rode Vaan nr.18 van 1988
Men kan/moet Bernhard niet beoordelen op Vlaams-gemaakte toneelstukjes van zijn werk.
LikeLike