Jef De Visscher (uiterst rechts op bovenstaande foto op het RV-debat over de crisis in de platenindustrie in 1980) was discothecaris bij de Gentse afdeling van de Belgische Mediatheek, toen ik hem in 1975 ging interviewen als de leadgitarist, componist en oprichter (samen met Karel Bogard natuurlijk) van Kandahar. Dat was dan naar aanleiding van de rock-opera “Preservation” die op dat ogenblik in theater Arena liep en waarbij Kandahar de muziek van Ray Davies (The Kinks) uitvoerde. Maar…
– Alhoewel je de repetities tot op het laatst hebt meegemaakt, deed je tijdens de uiteindelijke opvoering niet mee. Hoe zit dat nu?
Jef De Visscher: Er was geen andere mogelijkheid: ik kon de verplichtingen die het stuk voor ons meebracht (in december en januari zouden we b.v. naar Nederland gaan) niet combineren met mijn beroep. Ik ben trouwens niet de enige die om die reden is weggegaan: de bassist, Jean-Pierre Claeys, deed dat al vóór mij, want die werkt ook nog in de zaak van zijn vader.
– Was dat de enige reden? Waren er ook geen meningsverschillen, over de muziek dan vooral?
J.D.V.: Ook ja, maar dat hangt er nauw samen met het voorgaande. Kijk, Kandahar heeft heel wat personeelswisselingen ondergaan, maar zo tegen de eerste elpee begonnen we toch een homogeen team te vormen. Ons grootste probleem bleek de saks. Marc De Jonck was een free jazz-muzikant en had ondanks zijn bereidwilligheid grote moeilijkheden om zich aan te passen. Toen hoorden we Jacky Eddyn, die fantastisch overweg kan met alle soorten van saksen en verder nog met fluit en klarinet. Het klikte meteen. Jacky was wel geïnteresseerd in onze muziek, maar hij was een beroepsmuzikant en kon zijn baan moeilijk opgeven om sporadisch eens op te treden met ons (want zoals men al zo dikwijls heeft geklaagd, is er in ons land geen popcircuit dat vergelijkbaar is met b.v. dat van kleinkunst en volksmuziek). Daarom sloot Karel een verbintenis af met theater Arena dat Kandahar full-time van werk zal voorzien.
– Eigen werk?
J.D.V.: Daar zit het hem juist. Ik hou nog steeds erg veel van de muziek van Kandahar, maar heb weinig zin om avond aan avond muziek van anderen te spelen, hoe goed die ook mag zijn. Stond tijdens de opnames doorgaans alles goed gearrangeerd, dan werd er live nogal dikwijls op los geïmproviseerd en daar hou ik wel van. Ik ben niet elke avond in dezelfde stemming en dat heeft zijn invloed op de interpretatie van onze composities.
– Er komen dus nog rock-opera’s in Arena?
J.D.V.: Ja. In maart, geloof ik, als ik me niet vergis zal het deze keer “Seven-tease” van Donovan zijn (1). Aan “Preservation” zijn trouwens een aantal moeilijkheden voorafgegaan. Eerst wilden we een rockversie brengen van “Elckerlijc”, maar dat ging dan om de een of de andere reden niet en daarna heeft men getracht de rechten van “Tommy” te verkrijgen, maar die liggen nog vast tot in 1979 of daaromtrent.
– Je hebt dus wel de repetities gezien. Wat vond je ervan?
J.D.V.: Ik vind het alleszins een zeer goed initiatief dat moet worden aangemoedigd, al zal er weer heel wat kritiek geuit worden. Als elke productie immers door de kritiek de grond ingeboord wordt, zal men nooit een volwaardige traditie kunnen opbouwen. Overigens moet ik wel zeggen dat ik de acteurs bijna niet gezien heb, wij hebben de muziek op band gezet en pas op het einde werden wij bij de repetities ingeschakeld. De muziek vond ik ook erg goed, vooral dan door de arrangementen van onze drummer Etienne Delaruye (en niet van Karel Bogard zoals in een aantal bladen staat).
– Ken je je opvolger en die van de bassist?
J.D.V.: De nieuwe sologitarist is de Engelsman Hugo Spencer, die van The Fifth Ball Gang komt. Jacky Eddyn heeft daar nog mee gejamd. De bassist Walter Stas komt van Bunker, geloof ik, en moet ooit nog eens met Miek en Roel gespeeld hebben ook.
– Wat ben jijzelf nu van plan?
J.D.V.: Ik zou graag filmmuziek gaan schrijven. Ik heb een grote bewondering voor Ennio Morricone, maar nog meer voor John Barry. In “The Ipcress File” b.v. is de muziek belangrijker dan het beeld.
– Gezien de beschrijvende kwaliteiten van de muziek van Kandahar lijkt die overgang me inderdaad niet zo vreemd (2). Filmproducers lopen hier echter toch maar dungezaaid en de concurrentie is groot (Roger Morres, Walter Heynen, Pieter Verlinden), zodat ik me afvraag of je in afwachting gaat blijven stilzitten.
J.D.V.: Ik zit nu al meer dan vijftien jaar in het muziekwereldje en na al wat ik meegemaakt heb, heb ik eigenlijk nog weinig zin om met een nieuwe groep te beginnen.
KANDAHAR BIJ CATHERINA
– Kandahar heeft ook net een nieuwe elpee uit, “In the court of Catherina Squeezer”…
J.D.V.: Ja, eigenlijk zijn de meeste nummers reeds ouder dan die op onze eerste elpee (“Long live the sliced ham”). Die hebben we toen opzettelijk wat meer gediversifieerd en wat commerciëler willen houden – we moesten nog een eigen markt creëren – zodat onze moeilijker nummers nu pas uitgebracht zijn.
– Net als op de eerste elpee (“When she flies away”) zing je ook hier zelf een nummer (“Song for Catherina”). Met niet al te veel succes: Humo noemt je een derderangs Joe Cocker…
J.D.V.: Ja, dat is een spijtige zaak. Dit nummer is het slechtste van de hele elpee, ook instrumentaal. Het stond helemaal nog niet op zijn poten. Het toppunt is wel dat we een heel goed jazzy nummer opgenomen hebben, “Nuts”, dat echter door Karel niet goed genoeg bevonden werd om op de elpee te komen. Nu, at dat zingen betreft, ik kom in de studio en Karel stopt me een tekstje in de handen en speelt me wat akkoorden voor: “Maak er maar wat van!” Bij de eerste take heb ik dus werkelijk bijna staan improviseren, daarom dat het zo onzeker klinkt. Zoals met alle dingen ging het pas de derde keer goed. Bij de mixing echter (waarbij ik niet aanwezig was) heeft men toevallig deze opname uitgeveegd. Daarom heeft men toch de eerste take behouden. Ik vind echter dat we het nummer op zijn minst opnieuw hadden kunnen opnemen of het helemaal weglaten. Het is trouwens een verkorte versie, live duurt ze heel wat langer.
– Wie is die Catherina Squeezer eigenlijk?
J.D.V.: Het is een idee van Karel. Hij had een boekje gelezen over haar (het is een hoertje uit de middeleeuwen of zo) en hij vroeg aan Jipi, een jongen die voor ons ook al het Dwarf-symbool getekend had (3), om eens een vettige hoes te tekenen, vandaar… Het is trouwens de tekening die me met de idee verzoend heeft, ant persoonlijk was ik voorstander van de elpee “The day I came to life” te heten, naar het langste nummer én het beste naar mijn smaak.
– Anderen (Karel de Knagger in Humo b.v. en ikzelf ook overigens) beschouwen “Jungle dreams” als het beste.
J.D.V.: Dat is ook een heel goed nummer, vooral door het stevige ritme. Naar het schijnt heeft een Duitse groep het op zijn repertoire genomen.
– Diezelfde Knagger geeft nu net jullie ritmesectie een lelijke veeg uit de pan…
J.D.V.: Helemaal onverantwoord. Bassist Jean-Pierre Claeys heeft met onze vroegere drummer, Marc Van Herzele, nog in The New Blue Devils gespeeld. Dat is de groep die verantwoordelijk is voor de opnamen geproduced door Jaak Verdonck, je weet wel: The New Inspiration, The Fathers Brown… En onze huidige drummer Etienne Delaruye is leraar slagwerk en speelt piano, vibrafoon en marimba’s als geen één. Ik zou hem een klok willen noemen die steeds juist loopt. Een tweede Al Jackson jr. (van Booker T and the MG’s).
– Ikzelf dacht eerder aan Joe Morello…
J.D.V.: Best mogelijk. “Take five” is één van zijn lievelingsnummers. Hijzelf heeft het meest bewondering voor Brian Bennett van The Shadows. In de tijd van The Atlantics was zijn vedettenaam trouwens Brian Delray. En zijn zoontje heeft hij ook Brian genoemd.
– Brian Bennett, hé? Vreemd, ik zou wel eens willen weten wie jou het meest beïnvloed heeft?
J.D.V.: Ja, wat is dat eigenlijk, “beïnvloeding”? Toen ik begon met gitaarspelen, keek ik erg op naar Eddie Cochran en Buddy Holly. Nu hou ik meer van mysterieuze dingen als Pink Floyd en Ennio Morricone.
– Dave Gilmour dus? Ja, dat past wel in mijn kraam. Ook dat mysterieuze. Bij vele nummers (o.a. je beste, “The hobbit”, en het eerste deel van “Catherina”) meen ik immers dezelfde sound te horen als in de beste werkjes van The Shadows: “Wonderful land” en “Atlantis”. Ze hebben een vervreemdend effect zou ik bijna zeggen. En dat vind je inderdaad ook bij Pink Floyd – maar Dave Gilmour geeft dan ook toe dat Hank B.Marvin een man is waar hij naar opkijkt.
J.D.V.: Marvin? Zie, dat vind ik nu spijtig. Men heeft me dat nóg verweten: “Je speelt teveel als The Shadows”…
– Verweten??? Bij mij is het helemaal niet als een verwijt bedoeld! Ik weet wel dat het nu “in” is om op The Shadows te schimpen en dan nog vooral op de nummers die ik heb genoemd, vanwege de violen die Norrie Paramor er tegenaan geplakt heeft, maar…
J.D.V.: Ik vind dat nochtans ook hun beste nummers, alleen zou ik er nog “Nivram” naast plaatsen. Trouwens, die vervreemding vind je ook terug in filmmuziek, dat is een effect dat ik bewust nastreef. In “Eyes of Glass” b.v., mijn lievelingsnummer wat Kandahar betreft. Je moet ook eens luisteren naar “Aladin and his Wonderful Lamp” van Paramor en Marvin. Enfin, die invloed is dan zeker niet bewust, tenzij misschien die tremolo op mijn gitaar soms. Marvin heeft echter wél invloed gehad op een ander lid van Kandahar, zij het dan blijkbaar niet zo’n goede: Jacky Eddyn heeft met hem nog koekeloerezat in een goot van Singapore gelegen.
– “The day I came to life” schijnt qua sfeer bij “Eyes of glass” aan te sluiten.
J.D.V.: Eigenlijk is het dus juist omgekeerd natuurlijk, aangezien ik al gezegd heb dat de nummers van de tweede elpee ouder zijn dan die van de eerste. Bovendien is “The day” een aaneenschakeling van drie nummers. Het beste ervan, vind ik, is het feit dat het ondanks alle effecten live kan gebracht worden zoals het in de studio opgenomen is. Het levert ons dan ook steeds een ovatie op.
– Ikzelf vind nochtans dat het tezeer herinneringen oproept aan “Atom Heart Mother”, vooral dan in het koortje van Patricia Maessen en die Johanna…
J.D.V.: Maar dat koortje hebben wij helemaal niet gewild! Dat is Karel die dat daar opgeplakt heeft. Dat is eigenlijk spijtig aan heel die elpee: bij de vorige had iedereen inspraak, daarom ademt die ook zo’n gezellige sfeer uit.
– Ja, humoristisch is deze keer enkel “L’s mood” en dan nog gewoon als een soort zelfrelativering achteraf.
J.D.V.: Ja, dat is samen met “I’ll still have my soul” het enige echt nieuwe nummer. Bovendien had het oorspronkelijk een einde à la Chicago (in hun beste tijd dan wel).
– Ik ben blij dat je het zelf zegt. Toch hoor ik eerder (vooral bij de blazers) Blood, Sweat & Tears doorklinken (al vind ik jullie eerlijk gezegd beter) en ook misschien wel King Crimson, al is dat wellicht mede door de titel (denk aan “In the court of the crimson king”).
J.D.V.: Ik heb het al gezegd dat ik die titel aangevochten heb. Verder kan ik alleen maar zeggen dat de arrangementen van Jacky Eddyn én zijn solo’s van verschrikkelijk hoge kwaliteit zijn.
– De elpee is opgedragen aan Linda Lovelace en Chesty Morgan…
J.D.V.: Ik weet eigenlijk niet eens wie die dametjes zijn.
– Oh? Ik dacht juist te vragen of de “L” van “L’s mood” soms voor Linda Lovelace stond. Zij is de hoofdrolspeelster (ik vermijd het woord “actrice”) in “Deep Throat”.
J.D.V.: Ja, dan is dat wel mogelijk.
– “Lahti jumps” lijkt me een vrij overbodig nummer (het is bovendien erg kort in vergelijking met de andere). De enige bedoeling schijnt me te zijn het werk van Etienne Delaruye op de marimba’s eens in de kijker te plaatsen.
J.D.V.: Daarin vergis je je. Die marimba’s stonden ten eerste slechts toevallig in de studio en Etienne heeft daarop tijdens de opname geïmproviseerd. Het nummer is echter ontstaan naar aanleiding van een vakantie van Karel in Finland (Lahti is een stadje in Finland). Hij had daar nogal leuke herinneringen aan overgehouden en wou deze oproepen in dat nummer.
– De plaat is overigens uitstekend opgenomen.
J.D.V.: Dat hebben we te danken aan Mike Butcher en Kristoffel Luhr. Bij de eerste elpee viel deze laatste jammer genoeg ziek de dag van de mixing, zodat we dat – zonder dat we er iets van kenden – zelf hebben moeten doen. Bovendien was deze studio heel wat beter. Ze kostte dan ook het vierdubbele…
– Conclusie?
J.D.V.: Het is geen homogene elpee. Ze valt uit elkaar in twee helften: de Catherina Squeezer-kant en “The day I came to life”. Je hebt al begrepen dat ik de tweede verkies. Op de eerste staan echter ook heel goeie dingen, alleen maar jammer dat de totaalindruk verbord wordt door die “Song for Catherina”, die bovendien door z’n titel hoge verwachtingen schept – het is om zo te zeggen de titelsong van de elpee. Ook vind ik het jammer dat de nadruk zo sterk op de blazers ligt. Ik verkoos onze vroegere formatie met slechts één sax en dan afwisselende solo’s tussen Jacky, Karels moog en mijzelf.
– Ondertussen doet de vorige elpee het nog steeds goed.
J.D.V.: Na twee maanden waren we al aan een tweede persing toe en nu heb ik gehoord dat IBC een derde voorbereidt. Er is namelijk belangstelling uit Duitsland.
HOP NAAR DE SINGLETOP?
– Er is ook een single uit getrokken: “Survivin’ boogie”. Deze kwam tot de derde plaats in “Toppers voor Tobbers” (4). Erg eigenaardig, volgens mij, want ik vind het niet zo’n schitterend nummer en ik verwachtte ook niet dat het zou aanslaan bij de zestienjarigen. Jullie hebben toch geen Paul Severs-truuks gebruikt?
J.D.V.: Pardon?
– Welja, zijn eerste singles op CBS “I want you”/”Geen wonder dat ik ween” (eerste versie) en “Zestien jaar”/”Met jou bij mij” kregen wij als leerlingen cadeau, maar daarbij werden wij wél vriendelijk verzocht hem eens te gedenken in onze hitlijsten. En dat gebeurde dan ook natuurlijk, want de schoolgaande jeugd is nog niet zo ondankbaar als de Verontruste Ouders (5) wel denken. En iedereen redeneerde blijkbaar op dezelfde manier, zodat Paul Severs op zijn kousevoeten de hitparade kwam binnengewandeld. Voor de derde single was het al niet meer nodig, dan ging het vanzelf.
J.D.V.: Ochgod, jongen, je vergeet zeker dat we zelf voor de distributie van onze eerste plaat instonden (nu gebeurt dit, langs IBC om, door EMI), met het gevolg da tik mijn bloedeigen vader een exemplaar heb verkócht. Nu, wat “Survivin’ boogie” zelf betreft, de plaat loopt nog steeds heel goed in Wallonië, ze schijnt dus wel degelijk commerciële capaciteiten te hebben. En trouwens, wat zouden we anders op single moeten uitbrengen? Toch niet “Outside of Reality” zeker? (Al is dat een zeer goed nummer.)
– Nee, maar “The Hobbit”…
J.D.V.: Ja, ik had het zelf nog op de keerzijde willen plaatsen, dan ligt het ook nog in de goeie ouwe traditie van een “rappe” langs de ene en een “trage” langs de andere kant.
– Alle Kandahar-composities zijn getekend “De Visscher-Bogard”. Dit lijkt mij al even onwaarschijnlijk als “Lennon-McCartney”.
J.D.V.: Gewoonlijk gaat het als volgt. Karel heeft een idee en een paar akkoorden. Ikzelf maak daarop een melodielijn en dan maken Etienne en Jacky daarop arrangementen. Het was eigenlijk wel een goede samenwerking. We vulden elkaar goed aan, Karel en ik. Karel had enorm veel energie, maar hij had de neiging van sommige thema’s onafgewerkt te laten liggen (dat hoor je dan ook op zijn solo-elpees). Ikzelf ben meer geïnteresseerd in het detail, in de finesses.
– Maar dus globaal genomen komt het ideetje van Karel Bogard. Geen uitzonderingen?
J.D.V.: Toch wel, de juist genoemde “Hobbit” en “Outside of Reality” uit onze eerste elpee b.v.
– In “Outside of Reality” zit een passage à la “Man of mystery”…
J.D.V.: Toen het me financieel niet erg voor de wind ging was ik verplicht elke avond op bals op te treden. Het kwam de strot uit. Toen de directeur van een klein Frans circus, Carengton of zoiets, aan Etienne en zijn broer Guy (orgelist en violist), aan bassist Roland Lammens en aan mij voorstelde een half jaar met hem op te trekken, was dat dan ook zeer welgekomen. Het was de bedoeling dat we, vóór het eigenlijke circus begon, de top tien zouden spelen en dan ook tijdens de nummers voor muzikale begeleiding zouden zorgen. Nu deed diezelfde directeur, weliswaar als Chinees verkleed, een fantastisch knap goochelnummer met hypnose, zwevende vrouwen en zo. De muziek die we dààrbij speelden heeft als basis gediend voor bepaalde passages van “Outside”.
– En “The Hobbit”?
J.D.V.: Dat is een personage uit “De ban van de ring” van Tolkien. Aan dit boek is een erg goede elpee gewijd door de Zweed Bo Hansson, die nog met Jimi Hendrix heeft gespeeld, en vooral de sféér van die plaat trof me. Die heb ik dan ook proberen weer te geven.
– Waar gaat Kandahar nu naartoe, zo zonder jou?
J.D.V.: Meer commercieel, meer professioneel, zou ik zeggen. Meer vocaal werk ook. Dat ligt allemaal in Karels lijn, nu hij voor IBC ook platen van Ferre Grignard en Della Bosiers gaat producen.
NOG DWERGEN
– Je hebt anders niet stilgezeten dit jaar. Samen met Karel Bogard en Felix Meerten heb je een elpee geproduced vn het Full Moon Trio en je zit ook op Bogards nieuwste solo-elpee “From dusk till dawn”. Eerst Full Moon.
J.D.V.: Ja, dat is natuurlijk helemaal iets anders, het is een freejazz-groep. André Goudbeek had meegespeeld op onze eerste elpee en ook live was hij dikwijls van de partij (hij verstond zich – muzikaal – uitstekend met Jacky Eddyn). Bovendien is de Oosterse invloed op hun muziek erg groot en dat spreekt me wel aan.
– Zelf vind ik “After the war”, waarop je zelf de gitaar hanteert, gewoonweg goddelijk, een meesterlijk stukje muzikale satire. Maar wat de solo-elpee van Karel Bogard betreft…
Die elpee zit helemaal in een country-sfeertje (en dito hoes). In zijn beste momenten levert dit niet onaardige countryrock op (bij “Thinkin’ it over” b.v., waar het koortje met Patricia Maessen zowaar reminiscenties oproept aan Linda Ronstadt), maar dikwijls blijft hij steken in tranerige of hypersentimentele ballades over zijn vrouw en zijn zoontje. (Op “Projections” lijkt hij wel Lorne Green). Ook hiervoor zal hij helaas de Yang-prijs voor poëzie niet krijgen. Ik vraag me trouwens af bij zulke belijdenislyriek waarom dat nu per se in het Engels moet?
Enfin, je voelt wel dat Bogard iets kan, maar anderzijds hoefde deze elpee niet echt. Het zal wel een afreageren geweest zijn van frustraties, opgelopen bij het strenge patroon van Kandahar. Hier gaat alles nogal op zijn boerefluitjes. Er wordt lustig op los geïmproviseerd.
– Ook door Jef De Visscher. Of niet soms?
J.D.V.: Uiteraard! Toen ik voor de opnames binnengehaald ben, stond alles trouwens al op band, ik werd er gewoon tegenaan geplakt.
– Als Jeff, the Nashville cat?
J.D.V.: Ja, waarom dàt nu zo nodig moest, dat heb ik ook nooit begrepen. Die verengelsing van mijn voornaam is ook zo’n ideetje van Karel.
– Op “Sweet Petronella” (een verwaterde versie van Alex Harvey’s “To make my life beautiful”) speel je sitar. Je bent nog geen Ravi Shankar, maar je doet het dan toch maar. Een mens vraagt zich af waar je zoiets leert hier in Vlaanderen?
J.D.V.: Nergens. Ik tracht mijn spel gewoon aan te passen aan de vereiste stemming. Daar is het instrument in feite ook voor gemaakt: om raga’s te spelen. En elke raga geeft een bepaalde stemming weer. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik raga’s speel, ik bespeel een sitar met een gitaartechniek. Ik zou echter wel even duidelijk willen stellen dat ik geen George Harrison-naäper ben. Zoals je in krantenartikels van lang geleden kunt lezen, was ik reeds in het begin van de jaren zestig in Indische muziek geïnteresseerd. Ik had een paar platen gekocht van Folkways en die hangende klank – voortgebracht door de zogenaamde sympathiserende snaren – boeide me wel. Ik ben toen in contact getreden met een lekebroeder, ene Jozef Brijs in Kerala. Langs hem (en na heel wat moeilijkheden met de plaatselijke overheid) ben ik dan in het bezit gekomen van deze sitar voor… achtduizend frank, vervoer en alles inbegrepen!
WEET JE NOG, OUDJE?
– Alhoewel je er nog erg jong uitziet, ben je om zo te zeggen reeds vergrijsd in dit vak. Je bent begonnen bij Dan Ellery and the Tigers (zie bovenstaande foto; Dan is de tweede van links, Jef de tweede van rechts). Hoe oud was je toen?
J.D.V.: Vijftien of zestien. Jacky Van Poucke (zo heette hij, Dan Ellery is eigenlijk de naam van een overleden vriend van hem, die hij had leren kennen tijdens zijn verblijf in Chicago van 1949 tot 1953) was onze overbuur in het appartementsgebouw. Door hem kocht ik mijn eerste gitaar: één met vier snaren, in akkoord gestemd. Toen hij het ernstig begon te menen, maande hij me aan deftig gitaar te leren spelen.
– Jullie zijn beiden even oud. Toch keek je toen naar hem op.
J.D.V.: Jacky was op zijn tijd vooruit. Hij was hier te lande één van de weinige rockers die meer succes hadden met eigen composities (b.v. “Jealous tiger”) dan met cover-versies. Op zijn B-kanten probeerde hij ook soms minder commercieel materiaal uit.
– In die tijd maakten jullie ook een paar instrumentale opnamen. Hierop hoor je duidelijk een Duane Eddy-sound, maar het zou me verwonderen indien jij dat zou zijn.
J.D.V.: Toch is het zo. Je moet daar echter niet te zwaar aan tillen, want de opnamestudio (Llympia) was niet zo fameus. Ze produceerde een metaalachtige klank wegens de slechte vibratiekamer. Ik kom pas goed op dreef bij de Franse opnamen voor HMV (met Jacky Delmone) en voor Polydor (met Dan).
– Daarna volgden de opnamen met Nancy Dee and the Atlantics (later veranderd in The Evergreens en nog later in het disco-trio Benelux). Waarom die overgang?
J.D.V.: Dan wou meer professioneel gaan spelen: meer jazzy, big band en zo (hij zou later nog bij Henri Segers, Caravelli en Nico Gomez gaan), terwijl ikzelf in het leger moest en mijn muzikale evolutie dus even tot stilstand kwam. In de weinige vrije uurtjes wilde ik liever rock blijven spelen en daarom ging ik samen met Roland Lammens naar The Atlantics. Maar we bleven beste vrienden en op Dans latere singles op RCA (rond 1963) ben ik ook nog van de partij. Die overgang naar “van het blad spelen” kwam onder invloed van de oudere studiomuzikanten waarmee Dan moest samenwerken. Die keken nogal vanuit de hoogte neer op een “rockgitaristje” en daagden hem uit dit of dat te spelen. Dan legde er zich op toe en slaagde erin. Daarop deden ze hem weer een stapje verder gaan en zo is hij nu bijna nog uitsluitend als studiomuzikant werkzaam voor Jimmy Frey, Paul Severs, Ann Christy, Rita De Neve,The Strangers en wie nog allemaal.
– En wat gebeurt? Jij speelt nu jazz-rock (lap, het woord is er uit: van zodra men met meer dan één sax werkt, is het jazz) en hij speelt opnieuw pure rock.
J.D.V.: Ja, met de rock-revival (de zoveelste) in 1973 werd een elpee uitgebracht, “The Best of Dan Ellery”, met echter meestal covers (als “Memphis Tennessee” en “Johnny B.Goode”) maar ook een paar herwerkingen van eigen nummers (zoals “I…”). Hij wordt nu begeleid door knapen als Burt Blanca en Bruno Castelucci.
– Goed, maar jouw optrekken met Ellery ligt in het begin van de jaren zestig en Kandahar is opgericht in 1972. Wat deed je in die tussentijd?
J.D.V.: Wel, er was eerst die bal- en circusperiode. Daarna, zo rond ’69-’70, heb ik een paar repetities meegemaakt met Flight. Al rap bleek dat dit niets voor mij was, maar hierin zat ook Danny Laure en die nam me op, toen hij een weinig later een nieuwe groep stichtte: Orient Express. Hierin zat ook de Zwitser Francis, de latere drummer van Kandahar.
– En met Orient Express zijn jullie de enige Belgische groep die in Lillian Roxons “Rock Encyclopedia” geslopen is, zij het dan dat de informatie niet geheel juist is, want anders zouden jullie ook een Iraniër in de groep moeten hebben gehad…
J.D.V.: Een Iraniër? Nee, maar wel een Afghaan, een Duitser en wat weet ik nog allemaal. Nu, rond die tijd liep Karel Bogard rond met de idee van een nieuwe groep. Nog erg vaag. Men zou bewerkingen brengen van dingen als “I’m a man” en zo. Toen Karel dan in de Skoop in Gent een concert van Mormos organiseerde, vroeg hij mij en een paar andere gasten of we niet samen met hem in het voorprogramma wilden spelen. En tijdens de repetities begonnen wij samen omzeggens onmiddellijk te componeren: Kandahar was geboren.
– Wat een schoon einde, want we zitten terug aan het begin. Toch zou ik het willen verpesten door het nog heel even te hebben over je “présence” op scène: je gaat gewoon zitten, een voor een sologitarist op z’n minst opmerkelijke houding!
J.D.V.: Ja, maar dat is niet steeds zo geweest. In de tijd van The Atlantics deden we pasjes à la Shadows.
– Dat dacht ik wel. Maar ik bedoel dat je erg gereserveerd, erg koel speelt. Of althans die indruk geeft.
J.D.V.: Ik heb een grote bewondering voor Jimi Hendrix, maar ik zie het mij nog niet zo vlug doen, masturberen op mijn gitaar en zo. Trouwens, meestal dient het lawaai toch enkel maar om onkunde te verbergen. Nogmaals, dat was niet zo met Jimi: hij gaf show én hij kon spelen. Overigens zit, of liever zàt, ik steeds naast Karel. Samen moesten wij immers de structuur behouden waarbinnen Jacky dan kon improviseren. Ik wil vooral niet op de voorgrond treden, tenslotte ben ik maar een begeleider.
KANDAHAR: KAN DA NOG?
Enige tijd later verscheen er een ander vraaggesprek in Tliedboek, deze keer (nr.34) met Marc Moulin. Interviewer Jacques Tiete vroeg hem o.a.:
– Je hebt ook nog eens iets gedaan voor de plaat van Kandahar. Vind je dat een goede plaat?
M.M.: Ik loop er niet stapel van, maar ik daar liever niet op antwoorden, omdat de smaak toch zeer persoonlijk is, en vooral, omdat het iets anders was dat me aantrok bij Kandahar, en dat was de manier waarop ze te werk zijn gegaan om die plaat uit te brengen. Wanneer ik die tekst bij hun plaat geschreven heb, had ik trouwens de muziek ervan nog niet gehoord. Dat heeft er dus niets mee te maken. Ik ben wel wat ontgoocheld, omdat die muzikanten volgens mij wel beter kunnen. Maar ik vind dat dergelijke initiatieven gesteund moeten worden. Ze moeten vlug een nieuwe plaat maken.
Toch kwam de derde elpee van Kandahar pas vier jaar later uit. Ze kreeg de titel “Pictures of the past” mee. Op het eerste gezicht lijkt dit vrij logisch daar deze groep een zeer zware muzikale erfenis met zich meedraagt. Wie echter denkt dat de elpee, gezien de titel, dit muzikale verleden reflecteert, komt bedrogen uit. Meer zelfs, ook met de twee vorige elpees is er een duidelijk breuk. De verdwijning van Karel Bogard is daar vast en zeker niet vreemd aan. Zijn functie is overgenomen door de vroegere drummer, Etienne Delaruye, terwijl deze zijn voorganger Mark Van Herzeele nu opnieuw de drumsticks hanteert. Bassist Jean-Pierre Claeys, saxofonist Jacky Eddyn en gitarist Jef De Visscher blijven in hun fucnties behouden en zij vormen dan ook de enige herkenbare link met de vroegere Kandahar. Geruime tijd voor het verschijnen van deze elpee had ik een gesprek erover met Jef De Visscher.
J.D.V.: Wij geven nog steeds de voorkeur aan onze vroegere stijl, maar vooral vanwege de Amerikanen wordt ons dat afgeraden. Ze zeggen: wij hebben moeite om Stanley Clarke te kunnen verkopen, hoe zouden we jullie materiaal dan aan de man kunnen brengen? En omdat er uit Nederland nogal belangstelling is voor ons willen we het op deze come-back-lp wat meer over de commerciële boeg gooien, met name in de richting van de space-rock (6) die nogal populair is.
– Goed, maar je hebt in space-rock twee richtingen, enerzijds de nogal gesofisticeerde muziek van een Tangerine Dream, anderzijds de hitparadedreun van een Giorgio Moroder en zo. Waar situeer je dan Kandahar?
J.D.V.: Zo tussen de twee. Om het niveau van Tangerine Dream te halen, beschikken we over te weinig geld. Indien die opnames niet perfect zijn, heb je tenslotte anders niets dan een hoop lawaai. Wij gaan overigens weer toeren. We zullen de hele eerste elpee spelen en natuurlijk ook de hele derde. Van de tweede enkel het lange nummer “The day I came to life”. En verder een paar nieuwe nummers die we zullen uittesten. Van onze samenwerking met Arena houden we enkel de “soundtrack” van “Tuin der Lusten” en van “Don” over.
Toch heb ik de indruk dat deze elpee veel minder gemakkelijk in het gehoor ligt dan de twee voorgaande. De Visscher en Delaruye hebben voor de stukken van theater Arena erg cerebrale, intellectualistische mziek uitgeknobbeld. De jazzrock-traditie, waaruit Kandahar stamt, is nog wel te horen, maar in een andere vorm, merkwaardig genoeg minder commercieel dan op de twee vorige elpees (die ondertussen overigens in een goedkope heruitgave te verkrijgen zijn, weliswaar zonder een aantal gimmicks, maar toch nog altijd grote aanraders). Ook had ik gedacht dat Kandahar meer zou gaan aanleunen bij de minimale muziek (zoals Pink Floyd, Mike Oldfield, Tangerine Dream, Kraftwerk, enz. dat gedaan hebben), maar ook dàt is niet waar. In De Rode Vaan eindigde ik mijn recensie dan ook met de twijfel “of Kandahar, nochtans ontegensprekelijk één van Vlaanderens meest gelatenteerde groepen, deze come-back zal kunnen waarmaken.” En helaas kreeg ik gelijk…
Ronny De Schepper
(1) Deze “Seven-tease” is er bij mijn weten nooit gekomen, maar Arena heeft inderdaad een traditie van (al dan niet) rock-musicals uitgebouwd, zoals men hier kan lezen.
(2) Ik kan me niet herinneren dat Jef ook effectief ooit filmmuziek heeft geschreven, maar hij heeft wel toneelmuziek gemaakt (zie verder).
(3) Dwarf was het platenlabel van Karel Bogard.
(4) Een hitparade in Humo samengesteld door de scholen.
(5) Drukkingsgroep van destijds. Zou die overigens nog steeds bestaan?
(6) Door mijn voorganger René De Witte ook wel eens “zuurkooldisco” genoemd.
Referenties
Ronny De Schepper, De muzikale omzwervingen van een inheemse rockgitarist, Tliedboek nr.36, oktober 1975.
Jan Segers, Filmmuziek, toneelmuziek, minimale muziek, De Voorpost, 16 maart 1979.
Ik herinner me dat de VPRO in hun Vrijdag-radioprogramma in de jaren 70 eens een lange uitzending verzorgden live vanuit Studio Skoop in Gent, niet ver trouwens van de plek waar Jef als discothecaris werkte. Kandahar speelde daar toe als de live band, tussen allerlei andere thema’s die daar aan bod kwamen, door. Prachtige radio was dat. Ik moet daar nog ergens de opnames (op spoelbandopnemer) van liggen hebben. Jef had ook alle elpees van het ECM-label. Heeft hij die verzameling ook voortgezet ?
LikeGeliked door 1 persoon
nu in 2020 gevonden op internet. Zoek contact met Jef, was vroegere collega…Gerda Lindekens
LikeGeliked door 1 persoon