Na het ontbijt in Leningrad op donderdag 15 december 1988 brengen we een bezoek aan de wereldomroep Gosteleradio, waar we Alexander Pratsjek, Kyrill Brazov en Marina Toptygina ontmoeten en de grote baas Valery Sjvetsov. De reis loopt stilaan naar zijn einde en ik heb nog niets meegemaakt, omdat ik me zo braaf aan het officiële programma heb gehouden. Daarom wijk ik er nu van af en samen met onze tolk Walter, Jaak Smeets en Piet De Moor breng ik een bezoek aan de rockmuzikanten en vooral de oogverblindende mannequins die in Gorki-park een onderkomen hebben gevonden in één van de allereerste “vrije ondernemingen” (bij die mannequins wellicht Masja Kalinina, de Miss Moskou die de voorpagina van Snoecks 90 mag sieren, en misschien ook wel de later wereldberoemd geworden Tatjana Mozegova, die aan bod komt in Snoecks 93 p.254). Ik ben zo verbouwereerd dat ik zowaar vergeet foto’s te nemen! U moet het dus nog maar eens doen met een foto van Svetka, het lief van Walter…

Aan de copieuze tafel (die ons weliswaar twee keer niks kostte) kom ik naast Alexander Koetikov van Machina Vremeni terecht (foto Вадим Кондратьев via Wikipedia). Al heeft Koetikov meer platen verkocht dan Bruce Springsteen, toch is hij blij dat ik hem met geregelde tussenpozen een vodka aanbied. Per concert verdient hij immers zo’n 1.200 fr., wat hem op een maandsalaris van ongeveer 24.000 fr. brengt. Daarbij komt uiteraard nog een aandeel in de platenverkoop van 1.500 fr. per duizend exemplaren. Aangezien Melodia hun platen uitbrengt in een oplage van minimaal één miljoen, zou hij toch iets beter bij kas moeten zitten, maar ook in de Sovjetunie hebben muzikanten blijkbaar een gat in hun hand als het op geld uitgeven aankomt.


In de opnamestudio hangt een portret van Gorbie (mét vlek) “omdat het dankzij hem is dat zoiets mogelijk is”. Maar Koetikov behoort eigenlijk al tot een vorige generatie: “Ondanks enig tijdsverschil – gezien het andere cultuurpatroon en de grote afstand van de Angelsaksische wereld – is de rockcultuur toch tamelijk vlug doorgedrongen in de USSR. Pioniers waren The Revengers uit Riga, die reeds in 1961 The Spotnicks achterna gingen. Wat op zich niet verwonderlijk was, want in Riga kon men de Finse televisie ontvangen. Toen ikzelf achttien was speelde ik dan ook al nummers van The Beatles, ik imiteerde hun teksten en natuurlijk ook hun kapsel. En ik was zeker niet de enige van mijn generatie. Maar geleidelijk aan hebben onze eigen ideeën vorm gekregen. Er zijn natuurlijk invloeden, maar we willen zeker niet de westerse groepen zo maar copiëren. Van de oorspronkelijke groep zijn alleen zanger Andrei Makarevitsj en ikzelf overgebleven, voor de rest zijn er wel een tachtigtal musici gepasseerd, al is de basisformatie steeds een kwartet geweest. Ikzelf schrijf enkel muziek, Andrei schrijft meestal de teksten of anders een ander groepslid. Die teksten zijn nogal poëtisch en helemaal niet provocerend zoals die van jongere groepen die nog een eigen plaats moeten veroveren. Voor mij niet gelaten natuurlijk, maar als ze ook nog zouden kunnen spelen, dan zou het toch beter zijn. Over het algemeen is het peil van onze rockgroepen nogal laag, zeker in vergelijking met die in het westen. Bij ons spéélt men rock, bij jullie belééft men het. Het is veel natuurlijker. Zo eenvoudig is dat. De technische uitrusting is in het westen natuurlijk ook veel beter: opnamestudio’s, synthesizers… Al werd de eerste synthesizer paradoxaal genoeg hier ontwikkeld (daarmee bedoelt Koetikov de Intervox die Leon Theremin heeft ontworpen in 1924), maar door de culturele stagnatie is dit niet verder ontwikkeld. Buitenlandse contacten kunnen het peil natuurlijk omhoog helpen, maar tot hiertoe hebben wijzelf b.v. enkel tournees kunnen maken in Oost-Europa. En ook in Japan.”
Ja, dat is bij ons in Vlaanderen ook vaak het geval. Het “big in Japan”-fenomeen… Maar hebben jullie destijds ooit problemen gehad met het regime?
“Niet echt. Soms was er al eens een probleempje met de teksten, maar daarover werd dan gediscussieerd. Nog onlangs was er een groep die zich aanbood om erkend te worden door het rocklaboratorium in Moskou en die als naam Josef Vissarionovitsj had gekozen (de echte naam van Stalin). Het laboratorium vond dit toch niet zo’n beste keuze en vroeg aan de groep om een andere naam te kiezen. Wat zij overigens weigerden. Een andere groep heette dan weer SS. Dat waren gewoon de initialen van de groepsleider en blijkbaar waren zij zich van geen kwaad bewust. Zij zijn dan ook op vraag van de overheid wél van naam veranderd en heten nu Brigade S. (Bewust of onbewust verdraait Koetikov hier een beetje de feiten: Brigade S staat wel degelijk als “subversief” bekend. Zo traden ze ooit op met een reusachtig portret van Brezjnev als decor. Het hing dan wel op zijn kop.) Nee, daar zit het probleem niet. De moeilijkheid ligt op een ander vlak. Wij hebben voor Gosconcert, de officiële concertorganisator, zeker reeds 2,5 miljoen roebel binnengebracht (in die tijd ongeveer 150 miljoen fr.) en hetzelfde geldt voor Autograf en Dialog b.v. Maar in plaats van daarmee wat beter materiaal aan te schaffen, onderhoudt ons geld de grote folkloristische zanggroepen die totaal niet rendabel zijn. Zelfs naar de klassieke sector wordt geld afgeleid!”
Toch is het duidelijk dat de tijd van Machina Vremeni, Autograf en Dialog voorbij is. Zij behoren tot een generatie die te veel de buitenlandse voorbeelden achternaholde en, vooral, zij dragen het stigma mee getolereerd te zijn door de gezaghebbers. Werken voor Gosconcert b.v., dat doet niemand meer van de jonge groepen. Hun bestaan is er risicovoller door geworden (ze zijn free-lance, terwijl groepen van Gosconcert een vast maandloon uitgekeerd krijgen), maar ze moeten tenminste niet in Siberië gaan optreden, als het de overheid zo heeft beslist. En als je niet op een goed blaadje stond, gebeurde het geregeld dat je een tournee door Siberië “mocht” maken…
In 1988 is de meest succesvolle groep Aria, een hardrock-formatie, want dat is hier erg “progressief” zoals ik verneem van Anja Zmakova, de vriendin van zanger Vladimir Vekhstein. Aria heeft zich blijkbaar gewoon aan de veranderende mode aangepast, want vroeger heette de groep “De zingende harten”! Samen met Anja heeft Vekhstein overigens nog een andere heavy metal-groep opgericht, Master, en kwatongen fluisteren dat dit eigenlijk een voorbode is van het feit dat hij Aria zou verlaten. Anja zwijgt en glimlacht.
Wie ook de overgang van Aria naar Master maakte is Kirill Prokovski, een componist-pianist die zich nadien in Deinze heeft gevestigd. Geboren in 1967 haalt hij reeds in 1972 een prijs met een eigen compositie: “Lenin on parade”. Als hij opgroeit, studeert hij ook nog hobo en saxofoon en vooral de studie van dit laatste instrument leidt tot een grotere belangstelling voor jazz en rock. Zo is hij in 1984 zowel student aan het prestigieuze Tsjaikovski-conservatorium in Moskou als songschrijver voor Aria. De groep kent zo’n succes dat de toegevingen aan de populaire smaak te groot worden voor Prokovski en hij stapt eruit om een nieuwe groep te stichten: Master. Hiermee maakt hij een tournee door de beide Duitslanden en op de muziekbeurs van Frankfurt geraakt hij zo gefascineerd door de technologische instrumenten dat hij besluit in het westen te blijven. Op die manier verzeilde hij in Deinze, waar hij reeds twee klassiek getinte CD’s heeft gemaakt, een ode aan Brugge en één aan de New Age. Hij speelt ook piano op “Carnival of the heart” van Ralph Samantha en was als dusdanig ook op de Sixties-avond tijdens de Gentse Feesten te horen. Hij begeleidt ook soms Koen Crucke, wat hem ook al de bijnaam Richard Clayderman heeft opgeleverd. In Backstage dook hij in 2001 op als pianist bij “Fame” en daar viel hij vooral op als verwaande rocker. Zijn klassieke interventies waren maar zus en zo.
Anja vertelt me ook een en ander over het openluchttheater, het Groene Theater, dat nu nog onder een pak sneeuw verborgen ligt en er dus eerder als het Witte Theater uitziet. Elfduizend zitjes telt dat theater en als er een westerse popgroep op bezoek komt zijn die ook allemaal volzet. Meestal zijn dat dus hardrock-groepen en het zijn ook zij die de meerderheid zullen uitmaken op de affiche van het concert t.g.v. twintig jaar Woodstock dat hier in de zomer zal worden gegeven. “Hier” is dan wel een relatief begrip, want de belangstelling was nog veel groter dan wat het Groene Theater aankan (150.000 toeschouwers), zodat er werd uitgeweken naar het nabijgelegen Leninstadion.
De organisatie van het concert was in handen van Stas Namin Mikojan, de kleinzoon van de voormalige president van de Sovjetunie. Toen hij door Brezjnev werd afgezet, had dit trouwens ook repercussies voor de kleinzoon die zijn groep The Flowers geboycot zag. Het duurde tot Gorbatsjov vooraleer hij weer in het circuit opdook als huurder van dit theater en het erbij horende “hard rock café Victoria”, dat eigenlijk een restaurant is en waar wij dus de beste maaltijd uit ons hele verblijf in de Sovjetunie krijgen voorgezet. Alhoewel het voor ons spotgoedkoop is, zou het voor een Rus toch een volledig weekloon bedragen!
Nummer twee na Aria is Naoutilous Pompilious, die met nummers als “Ik wil bij jou zijn” door sommigen wel tot de “Eurosong”-strekking worden gerekend, maar anderzijds zingen zij toch ook nummers als “Door de keten gegrepen”, waarin de jongeren worden opgeroepen hun ketens af te werpen, en “De kakibol”, een wat Urbanus-achtige titel voor een lied dat over oorlogsgruwel handelt. Ook Televisor is duidelijk met nummers als “Het zit me tot hier”. Zij noemen ook namen. In hun liederen wordt de conservatief Ligatsjov in één adem vernoemd met Stalin…
Anja vertelt me ook dat de meeste groepen in het Russisch zingen, maar dat ze Engelse versies van die nummers hebben voor tournees in het buitenland. De teksten zijn wel erg kritisch, maar dan gericht tegen de bureaucratie, niet zozeer tegen het systeem en zeker niet tegen het land zelf, waar ze zelfs erg van houden. Daarnaast zijn er natuurlijk ongeveer evenveel liefdesliedjes, maar de kritische groepen zijn meer geliefd (b.v. Brigade S en Gorki Park zelf, waarvan resp. de zanger en de drummer aanwezig zijn), vooral dan in Leningrad, wat men in Moskou duidelijk als een buitenbeentje beschouwt.
Akvarium b.v. is zo’n groep uit Leningrad, waarvan men enkele jaren geleden nog de muziek maar beter niet draaide als de Komsomol in de buurt was. Nu waren Boris Grebentsjikov en de zijnen de Sovjet-vertegenwoordigers op het Mandela-concert. Een symbolische overgang na Autograf op Live Aid dus. In 1988 is hun grootste hit “Colonel Vassin”, over een officier die “een” oorlog laat voor wat hij is. Alleen verdorven geesten leggen een link met Afghanistan natuurlijk…
De muziek van Akvarium is niet zo heavy als die van de groepen in Moskou. Country-rockgroepen als Buffalo Springfield hebben een duidelijke invloed gehad (Grebentsjikov speelt op een gitaar die hij heeft gekregen van Stephen Stills) en ook David Bowie behoort tot de “vriendenkring”. Hij zorgde er o.m. voor dat toetsenist Sergei Kyryokhin de muziek voor de BBC-reeks “Comrades” mocht schrijven. En niemand minder dan George Harrison bemiddelde opdat Dave Stewart van The Eurythmics als producer zou optreden voor de elpee “Radio Silence”. Dat zou in 1989 hun eerste release worden voor een onafhankelijk label want hun vorige acht elpees werden wél door Melodia verspreid. Sommige haalden een oplage van drie miljoen exemplaren, al was de opnamekwaliteit zeer matig. Eigenlijk waren het gewoon demobandjes. Akvarium wilde immers niet in het systeem meedraaien, maar Melodia veegde daar vierkant zijn botten aan. Dat is althans de officiële versie van de groep, want ik heb de indruk dat men maar wat graag als “rebel” poseert. Ondertussen woont Grebentsjikov trouwens in de VS…
Een andere groep uit Leningrad is Kino van Victor Tsoi. Hun hit in 1988 heeft als titel: “Wij wachten op de verandering”… Maar dé lievelingsgroep in Leningrad is dat jaar DDT. Hun hit “De grote jongens” gaat immers over de kinderen van de “nomenclatura”. DDT is een groep die eigenlijk via de Oekraïne uit Bachkirië komt, waar ze telkens de banvloek van de Komsomol over zich haalden tot ze in Leningrad eindelijk de thuishaven vonden waar ze konden gedijen.
Het dient overigens aangestipt dat onder Gorbatsjov ook de Komsomol zich aanpaste aan de veranderde omstandigheden. Toch kon iemand als Svetka Skrebova b.v. er niet langer aarden. Zij liet haar job als rockjournaliste voor wat het was en ging in het achtergrondkoortje zingen van een rockgroep. Zij vertelt ons dat de groepjes die we in hotels westerse hits horen naspelen (vooral “Voyage, voyage” van Desireless) tot een totaal ander circuit behoren.
De kwantiteit is trouwens toegenomen ten koste van de kwaliteit. Nu kan immers zowat iedereen zich “popgroep” noemen. Vroeger viel het wel voor dat ook “progressieven” zich daartoe leenden, omdat dit voor hen de enige manier was om toch min of meer aan de kost te komen. Op dat vlak zijn er trouwens nog altijd wat problemen. Zo leeft de drummer van Gorki Park toch nog altijd uitsluitend van optredens, ook al heeft hij een contract met Polygram. Dat is echter een contract in buitenlandse valuta en daar kan hij hier niks mee aanvangen. Hij kan b.v. niet in de berioshka’s terecht omdat men daarvoor over de nodige documenten moet beschikken.
Cassettebandjes worden nu wel al vrij verdeeld, maar voor plaatopnamen kan men in die tijd nog altijd niet om Melodia heen. Het materiaal werd vroeger door de staat betaald. Nu kopen ze het in het buitenland, want door een tekort aan instrumenten is eigen Russisch materiaal te duur. Kortom, om het met Artemy Troitsky in zijn boek “Back in the USSR” te zeggen: “Sovjetrock is niet de toekomst van de rock’n’roll. Het is een aspect van een internationaal fenomeen, zoals Zwitserse rock.”
‘s Avonds voegen ook de jongen van de IKON en het duo Bertels-Jaenen zich bij ons. De vodka vloeit bij beken en Svetka leert me wat Russisch: “spasiba” (dank je), “nasdrovnje” (prosit), “dosvidanje” (tot weerziens), “ne problem” (geen probleem), “krasni” of “krasnaya” (zowel “rood” als “mooi” in de twee geslachten) en natuurlijk ook “ja tibja ljoebljoe” (ik hou van je). Ik spel de woorden uiteraard fonetisch, want ik ken geen Kyrillisch.
In een op het ijs slingerende taxi vlijt Rita Jaenen zich op de terugrit tegen me aan (of was het vice versa?) op de tonen van “The lady in red” van Chris De Burgh (*). Ze zal me vele weken later verrassen door me op een avond op te bellen om me te melden dat ze dit nummer in haar uitzending zal draaien. Het strafste is dat ik ’s avonds nooit naar de radio luister (ofwel ben ik niet thuis, ofwel kijk ik televisie) maar die avond juist wel en dan inderdaad nog naar haar programma! Als dat geen magisch-realisme was.

Ronny De Schepper

(*) In “A prayer for Owen Meany” van John Irving speelt een andere “lady in red” een heel belangrijke rol (p.359). Het boek verscheen voor het eerst in mei 1989, maar het gegeven speelt een cruciale rol in héél het werk. Irving moet dat beeld dus reeds in zijn hoofd gehad hebben bij het concipiëren van het boek. Toch kan het nog altijd op de song van Chris de Burgh gebaseerd zijn, want die is van 1986. Rita Jaenen van haar kant wordt door Eriek Verpale bedankt op het einde van zijn boek “Gitta” (De Arbeiderspers, 1997)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.