“Op zaterdag 2 mei 1914 kwamen in het statige Grand Hotel Wagner (zie foto) in Antwerpen, op de hoek van wat nu het Rooseveltplein en de Frankrijklei is, 31 keurige heren bij elkaar. Ze hadden een gewichtige zaak op het oog: een nieuw dagblad in het leven roepen, dat ze van meet af aan zagen als een kwaliteitskrant, die zou verschijnen in Brussel, het centrum van de politieke en economische macht. Voor een notaris richtten ze de naamloze vennootschap De Standaard op, met duizend aandelen van elk 250 frank.”
Aan het woord is Marc Reynebeau in De Standaard van 30 april 2014. De krant was er dus wel vroeg bij om haar honderdste verjaardag te vieren. Eigenlijk zal dit pas morgen écht het geval zijn. Het plan van de “keurige heren” mag dan nog geweest zijn om de nieuwe krant op 22 november 1914 voor het eerst uit te brengen, maar daar stak de Eerste Wereldoorlog een stokje voor. Tijdens vier jaar Duitse bezetting en censuur kon er immers geen sprake van zijn om een nieuwe krant te publiceren. “De oorlog eindigde haast even onverwachts als hij was begonnen,” gaat Reynebeau verder, “en zo verscheen De Standaard ietwat holderdebolder pas vier jaar na de conceptie, op woensdag 4 december 1918, vier weken na de wapenstilstand.”
“De stichters van de krant, Vlaamsgezinde katholieke politici, zochten hun voorbeelden in het buitenland, zowel technisch als redactioneel. Want al hadden ze in de eerste plaats een politieke bedoeling met hun krant – een stem geven aan de opinie die de hunne was – er zat ook een zakelijke kant aan: ze kon alleen duurzaam zijn als ze werd gedragen door een solide bedrijf.”
“Tot dan toe vertegenwoordigde vrijwel elke krant een politieke stroming, maar doorgaans beperkte die zich tot het propageren van die opinie en opereerde ze alleen lokaal. De Antwerpenaars die met De Standaard een Brusselse krant wilden uitgeven, koesterden daarentegen een landelijke ambitie, en daar was een stevige bedrijfsstructuur voor nodig.”
“Ook journalistiek was de ambitie groot. De Standaard zou niet zomaar een zoveelste politiek pamflet zijn, wel een volwaardige nieuwskrant, met ook parlementaire verslagen, beurskoersen en buitenlands en cultureel nieuws. Zo hoog mikken was niet vanzelfsprekend in een land waarin nog zeer grote sociale verschillen bestonden en de armoede groot was, waar een aanzienlijk deel van de bevolking niet kon lezen of schrijven, en waar het Nederlands slechts een tweederangsrol speelde.”
“Honderd jaar geleden zagen België en Vlaanderen er helemaal anders uit dan nu,” zo eindigt Reynebeau zijn betoog. “Als daarin zoveel is veranderd, hebben de heren die op 2 mei 1914 bijeenkwamen in het Antwerpse hotel Wagner, daar een rol in gespeeld. Ze stichtten er een krant die zich, doorheen alle metamorfoses die ze zelf onderging, in al die veranderingen heeft geëngageerd. Ze is er de getuige en vertolker van geweest, maar nam er ook als journalistieke medespeler haar verantwoordelijkheid in op.”