Vandaag is het precies 115 jaar geleden dat “The Great Train Robbery” de geschiedenis is ingegaan als de eerste echte “western”. Het is tevens het eerste experiment met “kleurenfilm” (d.w.z. ingekleurde film).

“The Great Train Robbery” was gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Scott Marble en uitgebracht in 1903. De film werd geregisseerd door Edwin S.Porter, een vroegere medewerker van Thomas Edison. Hoewel de film slechts twaalf minuten lang is, wordt hij beschouwd als een mijlpaal in de filmgeschiedenis.
De film bestaat uit 14 scènes. Twee overvallers beroven de kaartjesverkoper op een station. Hierna binden ze hem vast. Vervolgens klimmen ze aan boord van een vertrekkende trein. Onderweg plunderen ze de postkamer. Hierna dwingen ze de machinist om te stoppen. Ze dwingen alle passagiers om hun bezittingen af te geven.
Intussen wordt de vastgebonden kaartjesverkoper bevrijd door een klein meisje. Hij slaat vervolgens alarm in de saloon waar de sheriff met zijn mannen aan het dansen is. De sheriff en zijn mannen gaan achter de trein aan. De vluchtende boeven worden te paard achtervolgd. Een schietpartij volgt en de overvallers worden neergeschoten.
Edwin S.Porters western markeerde de komst van de moderne film. Met opnames op locatie, camerabewegingen en parallelmontage ontstond een stijl die in de loop van twintig jaar zou worden geperfectioneerd door Charlie Chaplin, Mack Sennett en D.W.Griffith.
De film is gebaseerd op de echte overval op een Union Pacific-trein door de Hole in the Wall-bende op 29 augustus 1900. De film toont in 12 minuten en 14 ononderbroken scènes alle stijlfiguren die het westerngenre zouden definiëren. Het filmisch relaas van een treinoverval blinkt uit in snelheid en spanning waarmee het succes verzekerd was bij het publiek dat niet gewend was aan dergelijk opwindend amusement op het witte doek. Één van de overvallers schiet b.v. op het publiek en dat veroorzaakte hier en daar paniek.
In 1907 was er reeds de eerste westernheld, Bronco Billy, kort daarop gevolgd door William S.Hart (1870-1946), die vooral opviel door een realistische aanpak. Hart was weliswaar geboren en getogen in New York, maar de legende wil dat hij daar werd grootgebracht door een echte Sioux als kindermeisje.
In 1911 schrijven de kranten reeds dat de western “een goudmijn is die tot op de bodem is uitgeput”, maar ze dolen. Nog geen twee jaar later is de allereerste langspeelfilm in de VS alweer een western, “The Squaw Man” van Cecil B.De Mille. Deze was voor het eerst ook producent samen met Samuel Goldwyn en zijn schoonbroer Jesse Lasky. Samen legden ze de basis voor het ontstaan van Hollywood als mekka van de (Amerikaanse) film. De Mille wilde immers niet langer in een studio werken en om buitenopnames te maken, week men liever uit naar een streek met een zonnig klimaat, Californië dus. Zijn voorbeeld werd nagevolgd en niet enkel door regisseurs die westerns wilden draaien.
Een jaar later trekt De Mille het succes door met “The Virginian”. In 1919 was er “Treat ‘em tough”, de eerste film met Tom Mix (1880-1940), de legendarische cowboy, wiens faam alleen maar werd bedreigd door die van Tony, zijn paard. Mix introduceerde humor en spektakel in de western. Hij was niet voor nix afkomstig uit een Wild West Show. Daarvóór had hij o.m. gevochten in de Spaans-Amerikaanse oorlog en de Boksersopstand. Hij was ook sheriff geweest in Kansas en Oklahoma. Tijdens het draaien van een film zou hij zich spontaan bij een posse hebben gevoegd en eigenhandig de gezochte moordenaar hebben uitgeschakeld in een gevecht. Het lijkt te mooi om waar te zijn, maar ’t zou alleszins kunnen, want ook in zijn films deed Mix al zijn stunts zelf en trachtte daarin ook steeds vérder te gaan. Wellicht werden er toen nog zo geen dure verzekeringen op acteurs afgesloten… Na z’n filmcarrière keerde hij terug naar z’n Wild West Revue.
Even grappig (zij het onbedoeld) was “The Fighting Roosevelts”: een jaar na zijn dood wilde men immers de mythe in stand houden van de zwakke bebrilde Theodore Roosevelt die door zijn verblijf in Twilde Westen genoeg gehard wordt om een waardig president van de VS te zijn.
The New York Times schrijft in 1919 nog eens dat de western “een compleet gedemodeerd wegwerpartikel” is. Toch neemt in 1926 de western nog altijd 28% van de filmproductie voor zijn rekening! Een voorbeeld was “Destry rides again”, gedraaid door Michael Curtiz, later in een klankversie hernomen door Anthony Mann en in 1939 nogmaals door George Marshall met Marlene Dietrich en James Stewart in de hoofdrollen.
WIE KAN SPREKEN KAN OOK ZINGEN
Gary Cooper (1901-1961) was de eerste sprekende western-held in een remake van “The Virginian” (1929). Cooper was de zoon van zo’n typische rechter uit Twilde Westen en kon als dusdanig ook paardrijden. Op die manier was hij trouwens in de film beland, als figurant in “The eagle” met Rudolf Valentino (1925).
Daarnaast was er ook nog Robert “Tex” Allen (1906-1998), die erg atletisch was en een deel van zijn stunts dus voor eigen rekening nam. Allen kon ook acteren, maar wat hij niet kon was zingen en in de aanvangsfase van de geluidsfilm vindt men alles wat geluid maakt veel interessanter dan het beeld (de tekst van Gary Cooper was b.v. niet veel meer dan “yups” en “nopes”). En wat maakt het mooiste geluid? Muziek natuurlijk. Musicals verdringen dan ook de westerns als populairste genre. Een paar cowboys proberen de slag op te vangen door tussen twee vechtpartijen door wat te zingen, maar ze maken zich alleen maar belachelijk.
So out goes Bob Allen and in comes Ken Maynard, maar dit was eerder een doorsnee-cowboy die terloops wel eens een liedje kweelde. Het is wel uitgerekend in een film, waarin Maynard de hoofdrol speelt (“In old Santa Fe”) dat voor het eerst Gene Autry te horen valt in een zogenaamde “barn dance”. Cynisch is dat deze later concurrentie zou krijgen van Roy Rogers en dat deze op zijn beurt dan in een film van Autry debuteerde, namelijk in “Sagebrush troubadour” van Joseph Kane.
Roy Rogers heette eigenlijk Leonard Slye, maar dat klonk niet sympathiek genoeg. Hij was in het geheel geen cowboy, want hij werd op 5 november 1911 in Cincinnati, Ohio, geboren. Als tiener verhuisde hij wel naar Californië voor de fruitpluk, maar hij kwam er al snel aan de kost in de zanggroep The Sons of the Pioneers. Het was in 1935 dat hij voor de film Roy Rogers werd.
De western is ondertussen een B-film geworden, het typische genre om jong talent uit te proberen. Zo debuteert Clark Gable b.v. in een western als de “slechte” tegenover William Boyd, overigens de eerste die een western-serie op TV zou lanceren (“Hopalong Cassidy” in 1949).
Michael Curtiz draait in 1938 de gangsterfilm “Angels with dirty faces”. Hierin maakt James Cagney komaf met het gebruik in de film dat men met scherp schoot. Uiteraard schoot men wel nààst de acteurs, maar een ongelukje was natuurlijk rap gebeurd. In Roemeense westerns zou de Olympische schutter Marcel Rosca nog wel met scherp schieten, want ook in het Oostblok werden westerns gedraaid. De Amerikaanse rocker Dean Reed, die om ideologische redenen naar de DDR was uitgeweken, vertolkte daar vaak de hoofdrol in westerns, die uiteraard de kant van de indianen kozen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.