Vandaag is het 65 jaar geleden dat de Amerikaanse auteur Eugene O’Neill is overleden. Hij was al gedeeltelijk verlamd na een slopende ziekte, maar hij werd ook geveld door het verdriet om zijn oudste zoon die in 1950 zelfmoord pleegde.
Eugene O’Neill (°New York, 16/10/1888) is nog altijd de enige Amerikaanse toneelschrijver die ooit (in 1936) een Nobelprijs kreeg. Toch was zijn liefde voor het theater zelf erg klein. Hij was beginnen schrijven vanuit een diepe afkeer voor het frivole theateramusement waarmee hij was opgegroeid. De vader van Eugene, een Ierse immigrant, was een rondreizend acteur die populair werd als de romantische held in “De Graaf van Monte Cristo”. De schrijver O’Neill wilde realisme op het toneel en dus schreef hij over gezinnen die verscheurd zijn door oorlogsleed en alcoholisme, over sociale spanningen, over de verdoken kanten van het menselijke driftleven en dies meer.
Op dat moment baseert hij zich nog vooral op zijn eigen ervaringen, want tot dan toe leeft hij in de marge van de maatschappij. Als hij in 1912 in een sanatorium beland wegens tuberculose, vindt hij echter de tijd om de Grote Meesters te ontdekken: het Griekse theater, Shakespeare, Ibsen en vooral Strindberg.
Als hij in 1916 dan ook doorbreekt met de eenakters “Bound East for Cardiff” en “Thirst”, wordt dit jaar zowat beschouwd als het geboortejaar van het “ernstige” theater in de Verenigde Staten. Tamelijk snel heeft O’Neill er echter genoeg van om “in the picture” te staan en na zijn eerste avondvullend stuk (“Beyond the horizon” in 1920) trok hij zich uit de openbaarheid terug.
In 1926 ondergaat de 38-jarige O’Neill een zes weken durende psychotherapeutische behandeling die hem van zijn alcoholisme moet genezen, een kwaal waaraan hij al 23 jaar lijdt en die door de geboorte van zijn dochter Oona (de latere vrouw van Charles Chaplin) is verergerd. De therapie heeft het beoogde resultaat en kort daarna vertrekt O’Neill met vakantie naar de Bermuda’s. Hij zal er tot over zijn oren verliefd worden op Carlotta Monterey (die in 1929 zijn derde echtgenote wordt) en zijn 29ste toneelstuk op papier zetten: “Strange Interlude”.
Het stuk van negen bedrijven blijkt bij de première op 30 januari 1928 negen uur te duren (met een pauze van anderhalf uur voor het souper), maar wordt desondanks een gigantische kaskraker. In plaats van de voorziene zeven weken blijft het zeventien maanden volle zalen trekken en het tekstboek wordt een bestseller. Het succes galmt nog even na in 1932, als Robert Leonard het stuk verfilmt. Maar na de Tweede Wereldoorlog werd “Strange Interlude” als onspeelbaar gebrandmerkt, net als het gros van de vijftig stukken die O’Neill naliet. Toch stond O’Neill hier in Vlaanderen nog vaak op het repertoire in de jaren tachtig en negentig. Zo speelde Julien Schoenaerts “A long day’s journey into the night” in Arca en Hugo Vandenberghe “The hairy ape” in het NTG. Het werd als een black comedy, een zwarte komedie, aangekondigd, maar in het N.T.G. voert Eddy Vereycken alweer een regie die veel te zwaar op de hand is, zodat we hier net het tegenovergestelde effect krijgen.
Niet dat wijzelf voor een groteske, zeg maar Verbist–Gilis-achtige versie zouden geopteerd hebben, nee wij zouden dit stuk gewoon nooit op het programma hebben genomen. O’Neill schreef het in 1921 en alhoewel het de tijdeloze problematiek van de mens « die zijn oude harmonie met de natuur verloren heeft, de harmonie die hij vroeger als dier wel had en die hij nog niet verworven heeft op geestelijke wijze » behandelt, is het stuk hopeloos gedateerd. Het wordt immers verteld als de parabel van de stoker Yank die (zonder het zelf te willen toegeven) verliefd wordt op de dochter van de staalmagnaat, die echter van hem dodelijk is geschrokken als van een « harige aap », zodat hij eerst op haar zelf, dan op haar klasse en tenslotte op de hele wereld weerwraak wil nemen.
Overigens moeten we hier meteen reeds aanstippen dat de vertaling van Carla Hoogewijs op z’n zachtst gezegd niet helemaal katholiek is. Om de belediging ongedaan te maken, wil Yank immers vanalles doen « om gelijk te komen » met haar, zo hoorden we voortdurend. We vroegen ons reeds af wat ze daarmee eigenlijk bedoelde. Ondertussen hebben we vernomen dat de oorspronkelijke uitdrukking « to get even with » is, wat toch iets heel anders betekent (namelijk: « iemand iets betaald zetten ») !
Wat nu het gedateerd zijn betreft, voor communisten is dit wellicht het meest opvallend in de passage waarin Yank zich wil aansluiten bij de Industrial Workers of the World, de zogenaamde Wobblies. Hij heeft over hen gehoord in de gevangenis via een artikel van een bepaalde senator die deze syndicalisten de gebruikelijke verdachtmakingen van terrorisme e.d. toedicht. Yank gelooft dit en gaat zich spontaan als « bommengooier » aandienen. Uiteraard wordt hij als provocateur zelf aan de deur gegooid, maar O’Neill gebruikt deze passage eerder om aan te tonen dat de paradijselijke natuurmens ook in de linkse beweging eigenlijk niet welkom is. Filosofisch valt daarover misschien nog wel het een en het ander te zeggen, maar theatraal (en daarom is het ons hier toch te doen) wordt dit op z’n minst erg zwak geargumenteerd. Voor ons is het dan ook een raadsel waarom het stuk in het Rusland van na de revolutie een gunstige receptie kende.
Dit alles maar om aan te duiden dat Eddy Vereycken voor een haast onoverkomelijke taak stond, waarbij hij dan nog zelf een paar keer in de fout is gegaan. Zo wordt het op een bepaald moment eerder een « luisterspel ». De karikaturale weergave van de « high society » is gewoon slecht vormingstheater en de zeer realistische aap die Eddy Spruyt daartegenover op scène moet zetten, mag dan nog een gewilde tegenstelling zijn, ze wekt toch eerder ergernis op.
De conclusie kan dus alweer onmogelijk positief zijn en dat ondanks een glansprestatie van Hugo Van Den Berghe in de titelrol en een prachtig decor van Luc Goedertier. Bij dit laatste dient evenwel vermeld dat technisch ook deze keer niet alles « op wieltjes » liep. In deze tijd van bezuinigingen moet men blijkbaar steeds een keuze maken : ofwel een sober maar goed functionerend decor, ofwel een mooie constructie met het risico van technische mankementen.
En tot slot ook nog dit: Anneke Tuts speelt in deze productie een onooglijk klein rolletje. Na haar triomf in « Romeo en Julia » krijgt ze dus al meteen een harde wet van het theater voorgeschoteld. Zoals in alle andere beroepen wordt ook hier voor nieuwkomers niet meteen de rode loper uitgerold, ook al zijn ze dan langs de grote poort naar binnen gekomen. Yank zou zeggen : « Da’s zeker da! »
Referenties
Ronny De Schepper, Help, de directeur is gek! De Rode Vaan nr.24 van 1988
David Koning, Eugene O’Neill (in het Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur)
Edward Van Heer, Eugene O’Neill (in Knack)