Het is vandaag 25 jaar geleden dat mijn eerste artikel in de Gentse editie van Het Laatste Nieuws is verschenen. En de verschillende invalshoek was al meteen duidelijk, want de titel luidde: “Vorstenpaar bewondert Otello”. Ik kan me overigens niet voorstellen dat ikzelf die titel heb verzonnen. Maar alleszins is het niet bovenstaande foto die erbij is verschenen, zó ver gingen we nu ook weer niet. Welke foto er dan wél bij stond, herinner ik mij niet meer.
Het kersverse vorstenpaar heeft bij zijn eerste officiële bezoek aan de stad Gent dan meteen ook de opera voor de tweede maal geopend: deze keer werd er met “Otello” van Giuseppe Verdi immers voor het eerst weer opera gebracht!
Bij het openingsconcert was het reeds duidelijk: in tegenstelling tot elders is in Gent opera nog steeds een volks gebeuren. En dit werd niet enkel aangetoond door het concert met Gentse opera‑parodieën, maar ook reeds op de openingsavond toen honderden liefhebbers het concert volgden op een reuzescherm op de Kouter. Ook voor “Otello” van Verdi konden die daar nu terecht, want de opera zelf was uitverkocht. De intendant van de Vlaamse Opera, Marc Clémeur, is er nog steeds niet goed van hoe heftig de Gentenaars reageerden op het feit dat ze het openingsconcert niet in de opera zelf konden bijwonen.
“Er is maar één avond op het hele seizoen die bedoeld was om de mensen die al hun energie, hun geld of hun politieke beslissingsmacht hebben geïnvesteerd om dit monsterproject van een miljard frank tot een goed einde te kunnen brengen (wij hebben immers een miljard frank moeten lenen om er 800 miljoen te kunnen uitgeven) hiervoor te bedanken. Dit lijkt me toch een vorm van elementaire beleefdheid? Vandaar ook dat het een openingsconcert was en géén opera. Dat was eigenlijk een avant‑première, zoals dat ook b.v. in de Bastille in Parijs is gebeurd. Dat is immers een internationaal gebruik, waar men nergens aanstoot aan neemt. Alleen in Gent veroorzaakt dat zo’n heibel. Dat begrijp ik niet.”
Voor “Otello” geraakt men echter ook niet zo maar binnen…
“De Vlaamse Opera is reeds voor het hele seizoen uitverkocht, zowel de abonnementen als de losse kaartenverkoop. Op 15 augustus waren de 3500 abonnementen in Gent allemaal verkocht. Vier dagen later is de verkoop van losse kaarten gestart en door een nieuw geautomatiseerd systeem kon men reeds kaarten voor een gans seizoen kopen i.p.v. telkens maar voor één productie. Dat bewijst dus dat de Gentenaars massaal op het aanbod hebben gereageerd op een manier die ik in mijn stoutste dromen niet voor mogelijk had gehouden. Dat wil ook zeggen dat b.v. voor Otello op de duizend stoelen er achthonderd door abonnementen of losse verkoop zijn toegewezen. Slechts tweehonderd zijn voorbehouden voor pers en genodigden, wat heel weinig is, zeker als men ermee rekening houdt dat de koning en de koningin komen!”
“Dat is overigens nog een verhaal op zich. Al maanden geleden had ik gevraagd of de toenmalige koning en koningin de première konden bijwonen. Dat was toegezegd, maar dan is koning Boudewijn dus overleden en heeft het nieuwe koningspaar beslist de bestaande agenda zoveel mogelijk over te nemen, met dat verschil dat zij meteen ook beslist hebben daarvan hun koninklijke intrede te maken in Gent en de provincie Oost‑Vlaanderen, wat met zich meebrengt dat er nog allerlei andere bezoeken en optochten die dag zullen plaatshebben.”
“Ik wil er ook op wijzen dat 200 van die 1000 plaatsen toegewezen zijn aan jongeren die lid zijn van Cherubino (**). Men heeft dus wel degelijk de kans gehad. Maar ik begrijp dat met dat bezoek van het koningspaar er nog méér belangstelling gaat zijn en daarom juich ik het toe dat er weer met zo’n scherm wordt gewerkt. Wij zijn nu eenmaal het slachtoffer van ons succes.”
“Meer voorstellingen spelen? Iedereen weet dat dit ook meer geld kost, want zelfs een uitverkochte zaal moet nog gesubsidieerd worden, opera is immers nooit zelfbedruipend. Daarbij moet je er ook nog rekening mee houden dat wij met ons één koor en één orkest de opera’s van twéé steden moeten bespelen! Ook daardoor zitten we reeds aan onze limiet van het aantal voorstellingen, want er moet natuurlijk ook nog gerepeteerd worden en je kan die mensen moeilijk tachtig uur per week laten werken, nietwaar? En je zou natuurlijk het aanbod aan producties kunnen inperken en dat minder aantal vaker spelen, maar dan versmal je weer het aanbod. Kortom, het blijft hoe je het ook draait of keert een vicieuze cirkel.”
Zogenaamde “kenners” waren na het openingsconcert niet helemaal tevreden over de akoestiek van de hernieuwde zaal. “We hebben nu wel een mooie zaal, maar geen goeie zaal,” hoorde men hier en daar…
“De akoestiek van de Gentse opera is altijd erg droog geweest. Dat is nu nog zo, dat klopt, maar akoestiek is nu eenmaal geen positieve wetenschap. Je kan berekeningen maken op papier, uiteindelijk zal je pas echt weten hoe het klinkt als de eerste noten worden gespeeld. Net zoals dat b.v. in De Singel het geval was zullen wij nu nog een aantal correcties moeten aanbrengen. Er zijn nu al verbeteringen merkbaar wat de lage en middentonen betreft, maar de hoge tonen hebben inderdaad nog altijd te weinig nagalm. Dat komt o.m. omdat er nu meer voltapijt werd gebruikt dan vroeger.”
Dat is misschien meer voor specialisten, maar waarvan iederèèn kan meespreken is de verluchting. Ondanks het feit dat het concert betrekkelijk kort was, liepen de temperaturen nogal op. Een lange opera is op die manier niet uit te houden, zegt men…
“Zelfde opmerking. Zo’n klimatisatiesysteem kun je heel netjes op papier berekenen, maar uiteindelijk kan je pas met een volle zaal vaststellen hoe het echt werkt. Maar wees gerust, dat kan allemaal bijgestuurd worden, zelfs de plaatjes op de w.c.’s, waar per ongeluk de geslachten waren verwisseld, zullen nu in orde zijn!”
“Otello” werd gebracht in een regie van Gilbert Deflo met zijn vaste decorbouwer William Orlandi. Een duo dat doorgaans heel hoog staat aangeschreven, maar vorig jaar werd “Falstaff” niet zo goed ontvangen…
“Het was net bijna dag op dag een eeuw geleden dat Falstaff in de Scala werd gecreëerd en Orlandi en Deflo hebben toen zeer bewust een historiserende voorstelling willen brengen. Hun opvatting was: die creatie in de Scala was zo goed dat men die honderd jaar later nog altijd kan brengen. Vandaar b.v. het gebruik van een deur die op een doek wordt geschilderd, iets wat we nu uiteraard niet meer zouden aanvaarden. Maar dat was een éénmalige gebeurtenis, dat zal voor Otello zeker niet het geval zijn.”
Vaak komen regies van “Otello” in het nieuws omdat ze de erotische toer opgaan…
“We hebben in de laatste akte wel al eens naakte Desdemona’s gezien, inderdaad, maar meer op het toneel dan in de opera, moet ik zeggen. Nu ja, het gaat dan ook om heel grote passies. Otello wordt meestal het drama van de jaloezie genoemd, maar volgens mij komt dit slechts op de tweede plaats. Hij is een gemakkelijke prooi voor de jaloezie die Jago hem influistert omdat hij met dat gevoel van minderwaardigheid zit dat hij wegens zijn huidskleur toch niet helemaal die erkenning krijgt, waarop hij meent recht te hebben. Op die manier is het stuk dus heel actueel!”
Maar toch zal een Roemeense tenor, Corneliu Mugru, die rol vertolken…
“Kent u soms een zwarte tenor die Otello kan zingen? Er zijn er sowieso maar een handvol die het kunnen. De meest gekende is Placido Domingo, dat weet iedereen, maar die kunnen we uiteraard niet betalen. Maar telkens hij niet beschikbaar is, raadt hij juist Corneliu Mugru aan als vervanger.”
Het succes van Simon Halsey maakte het bij het begin van het seizoen 1993-1994 wel noodzakelijk dat nog een tweede koorleider diende te worden ingeschakeld om het werk te verdelen. De Britse dirigent en pianist Andrew Wise is afgestudeerd in Cambridge en de Royal Academy of Music in Londen en heeft reeds in Nederland gewerkt (zowel Amsterdam als Operaforum), maar ook in de Munt.
“Het is geen echt debuut aangezien hij vorig jaar reeds Attila en Parsifal heeft gedaan, maar het is juist dat hij dit jaar als vaste koorleider is aangetrokken naast Simon Halsey, die hoe langer hoe meer aanbiedingen krijgt in de concertsector, ook als orkestdirigent. Vandaar dat ook wij eerder op hem een beroep zullen doen voor concerten, terwijl Andrew Wise de opera’s voor zijn rekening zal nemen, aangezien hij daarin vooral in Nederland veel ervaring heeft opgedaan.”
Verder wordt bijna niets gewijzigd aan het gebruikelijke stramien voor de programmatie: acht voorstellingen, waarvan één concertant (Samson et Dalilah), één Puccini (La Bohème), één barokopera (Poppea), één hedendaagse opera (Billy Budd), één Verdi (Otello), één Wagner (Lohengrin) en één herneming (La Cenerentola). Nieuw is wel een operette omdat het Gentse publiek daarvan houdt, ook al is het niet zomaar “een” operette, maar wel dé operette, nl. “Die Fledermaus” van Johann Strauss. Om te bewijzen dat men ook dit genre “ernstig” wil nemen, wordt de muzikale leiding trouwens waargenomen door muziekdirecteur Stefan Soltesz.
Ook de programmatie van “Samson et Dalilah” van Saint-Saëns wordt door sommigen in het kader van de “vergentsing” geplaatst omdat het een Franse opera is. Hij wordt wel concertant gebracht, misschien omdat het in puin vallen van het gebouw nu ongepast zou zijn… Clémeur verantwoordt deze ingreep door te zeggen dat Saint-Saëns zelf deze opera eerst als oratorium had geconcipieerd. Concertant wil zeggen dat men de opera brengt als een concert, dus zonder decor en zonder echt te acteren. Daardoor zullen we wel de dansen van de Bacchanalen moeten missen én de sensuele verleidingsscène. Zou het overigens toeval zijn dat de mooiste liefdesaria door een vrouw gezongen meteen ook het supreme voorbeeld van huichelarij is? In “Mon coeur s’ouvre à ta voix” fluistert Dalilah zoete woordjes in het oor van Samson, gewoon om te weten te komen, waar het geheim van zijn formidabele kracht nu eigenlijk zit. Als Maria Callas dit voor mij had gezongen, zou ik ook meteen bereid geweest zijn eender wie te verloochenen. Alleen jammer dat ze deze rol alleen maar tijdens concerten heeft vertolkt, zodat de klagende stem op de achtergrond is vervangen door een klarinet. Zij het dat deze keuze toch van inzicht getuigt, want normaal is dat Samson, die zachtjes klaarkomt. Want let wel op: Samson is géén hond. En alleszins in de Vlaamse Opera wordt Dalilah ook niet vertolkt door Gert Verhulst.
Voor de beginners kunnen wij melden dat er zowaar zelfs een instrumentale versie van “Mon coeur s’ouvre à ta voix” ter beschikking is en dan nog wel door Julian Lloyd Webber, de broer van jeweetwel (op de CD “Serenade”). Aangezien deze knaap cello speelt, valt deze instrumentale bewerking veel beter mee dan wat we van Waldo de los Rios (om nog te zwijgen van James Last) gewend zijn! Webber volgde les bij Jacqueline du Pré, toen deze al getroffen was door MS.
En nochtans is hier toch sprake van “Grote Emoties”, zoals we die iedere week kunnen horen in de zondagse uitzendingen van Frans Van den Broeck. Frans mag dan helaas minachtend neerkijken op Janis Joplin, maar als Mimi in “La Bohème” van Puccini haar levensleed uitkweelt, dan zijn we wél beiden evenzeer ontroerd. Grappig is wel dat de aria die mij persoonlijk het meeste kippevel bezorgt “Mi chiamano Mimi” is, waarin ze eigenlijk gewoon zichzelf voorstelt. Zeker na ongeveer driekwart van de aria, als ze de hoogte ingaat, kan ik mijn tranen nog nauwelijks bedwingen en nochtans zingt ze dan enkel: “Maar als het lente wordt…” of zoiets. Alle voorstellingen waren uitverkocht, maar moedigen kunnen aan de kassa misschien toch nog proberen een niet-afgehaalde kaart te bemachtigen voor “La Bohème”. Laat je evenwel niet afschepen met een “laissez-passer”. Daarvoor betaal je 1.000fr en toch word je als de eerste de beste party-crasher voortdurend van je plaats verjaagd, als er weer een beotiër tussen twee bedrijven komt binnengewandeld.
Het loont echter de moeite: niet enkel is deze klassieker van Giacomo Puccini op zich reeds één van de mooiste bladzijden uit de muziekgeschiedenis, regisseur Robert Carsen en dirigent Silvio Varviso hebben zich weer eens overtroffen. Na “Manon Lescaut”, “Tosca” en “Turandot” is dit dus de vierde Puccini-parel aan de kroon van de Vlaamse Opera. Carsen heeft terecht voor een “optimistische” lezing geopteerd. Mimi is in zijn ogen geen “sloorke” dat vrij toevallig in dat kunstenaarsmilieu terechtkomt en er dan aan ten ondergaat, nee, zij verleidt heel doelbewust Rodolfo. Zij is ook niet tegengesteld aan Musetta, integendeel: ze kijkt er naar op, het is slechts haar ziekte die haar parten speelt. Een ziekte waarop ze dan reageert met overmatig drankgebruik b.v., zodat ze eigenlijk zichzelf nog wat sneller in de dieperik helpt en niet de anderen. Die anderen zijn anderzijds wel echt getroffen door haar dood, maar het leven gaat verder. Dàt is de boodschap als ze op het einde buiten het kader van het kleine kamertje treden en het gele bloembed inwandelen.
Ook de zangrollen waren uitstekend bezet. De Amerikaanse Mary Mills is een geloofwaardige Mimi, terwijl Fabio Armiliato als Rodolfo niet meer hoeft voorgesteld te worden, want die was nu reeds voor de vijfde keer aan de slag in de Vlaamse Opera (na Don Carlo, Macbeth, Tosca en Manon Lescaut). Zijn vrienden zijn Ned Barth als Marcello (deze Amerikaan is ook al aan zijn vierde rol toe, na Edgar, La Rondine en Falstaff), Harry Peeters als Colline en “onze eigen” Werner Van Mechelen als Schaunard. Een andere bekende zanger van bij ons, Piet Vansichen, moet twee ietwat sullige personages ten tonele voeren: de huisbaas Benoit en de hoorndrager Alcindoro. De Amerikaanse Jean Glennon is Musetta. Deze keer was het decor van een andere Canadees, Michael Levine, die met Carsen o.a. reeds de veel geprezen enscenering van Brittens “Midsummernight’s dream” had gedaan in Aix-en-Provence.
“L’Incoronazione di Poppea” van Claudio Monteverdi werd gebracht door René Jacobs in een regie van Gilbert Deflo. Marc Clémeur legde er nogmaals de nadruk op dat men bij barok-opera’s weliswaar muzikaal naar een “authentieke” uitvoering streeft, maar dat dit zeker niet met de regie het geval zal zijn, “ook niet voor de dansscènes”. Het werd dan ook Wein, Weib und Gesang of noem het sex, drugs en rock’n’roll. Simen Van Mechelen wijst er immers op dat de zucht naar macht ook iets erotisch heeft. Vraag dat maar aan onze politici! Ondanks de weinige actie is er dus toch genoeg voor een regisseur om duimen en vingers af te likken. De regisseur in kwestie is Gilbert Deflo, die voor de decors zoals gewoonlijk samenwerkt met William Orlandi. René Jacobs dirigeerde het Ensemble Concerto Vocale, een zogenaamd “authentiek” orkest (een poging om het orkest uit de tijd van Monteverdi te reconstrueren), waarin ik o.a. Roel Dieltiens, Peter Pieters en Etienne Siebens herkende, want het orkest van de Vlaamse Opera is niet geschikt voor dergelijke oude muziek. Ann Panagulias is Poppea, Nero wordt vertolkt door Debora Beronesi (een vrouw, jawel, want ten tijde van Monteverdi was het een castratenrol), maar het is de Amerikaanse Jennifer Larmore die als Ottavia de show steelt. In de Vlaamse Opera kom je trouwens veel Amerikanen tegen. Alhoewel vooral in Oost-Europa sedert de val van het communisme de markt is ingestort met als gevolg een overaanbod, geeft Marc Clémeur toch de voorkeur aan de Amerikaanse scholing. “Die is immers zeer goed, maar er is weinig werkgelegenheid bij gebrek aan sponsoring. Opera is erg duur omdat je zoveel volk nodig hebt en dan kan je zonder subsidies bijna niet meer overleven. Er is dus een grote groep jonge Amerikaanse operazangers die op zoek is naar werk in Europa. Zo heb ik een paar jaar geleden aan talentscouting gedaan in New York via audities van drie dagen aan een stuk.”
Voor “Billy Budd” van Benjamin Britten ging Clémeur er prat op dat het hier een volledige mannenopera betreft (“waarom eigenlijk?” vraagt Stephan Moens zich af). Bovendien valt ook op dat een uitvoering van “Les Nuits d’Eté” van Berlioz door een bariton zal worden gebracht, nl. Jean-Luc Chaignaud. Andere concerten zijn o.a. “Le sacre du printemps” (wat ook in de Munt wordt uitgevoerd, maar dan door “wonderknaapje” Esa Pekka Salonen) en “Midsommernacht” van Mendelssohn (wat dan weer kan worden vergeleken met “Elias” in de Munt, o.a. met José Van Dam).
Ondanks protest van extreem-rechts verdween de Parsifal-traditie, maar niet enkel blijft een jaarlijkse Wagner een gegeven, van 17 tot 26 april worden ze nog beter op hun wenken bediend met “Lohengrin”. Het Vlaams Blok had reeds gevraagd om deze opera ter gelegenheid van Antwerpen ’93 op het programma te nemen, omdat de held in een bootje getrokken door een zwaan in die stad aankomt. Toen had men gelukkig die boot nog afgehouden, maar nu, vlak na de overwinning van extreem-rechts in de Italiaanse verkiezingen en tegelijk met “Schindler’s list”, is het toch hoogst ongepast om uit te pakken met een opera die in het libretto o.m. het begrip “der Führer” en vooral de kreet “Sieg Heil” met zich meedraagt (“Führer” werd in Antwerpen vervangen door “Schützer”). Zoals men weet schreef Wagner zélf zijn libretti, dus dààr kan men zich alvast niet achter verschuilen. Erger is dat regisseur Hans Neugebauer in zijn regie (oorspronkelijk voor de opera van Keulen, waar hij ook al “Wozzeck” had geënsceneerd, wat in de Munt was te zien) deze aspecten nog is gaan beklemtonen, althans volgens Stephan Moens in “De Morgen”. Zelfs de decors van filmregisseur René Allio vinden in zijn ogen geen genade. Dat de “goeden” blond zijn en de “slechten” zwart of ros, mag dan nog een filmcliché zijn, in de huidige omstandigheden is dit toch zeer bedenkelijk. Muzikale schoonheid is er dan toch weer vooral dankzij dirigent Silvio Varviso. De zangers, aangevoerd door Carsten Stabell, Gösta Winbergh, Andrea Trauboth, Oskar Hillebrandt en Ruthild Engert waren volgens Stephan (ikzelf had weer gebrost) van wisselende kwaliteit.
Marc Clémeur reageerde furieus op de aantijgingen van Moens, vooral omdat hijzelf – naar eigen zeggen – op pamfletten van het Vlaams Blok als een linkse 68’er was afgeschilderd n.a.v. de afschaffing van de Parsifal-traditie. Ongelukkiglijk voor hem, kreeg hij, terwijl deze reeks aan het lopen was, de CDE-Europaprijs van de Werkgroep Christen-Democraten voor Europa. Alhoewel het eigenlijk unfair is, iemands politieke overtuiging af te lezen uit de prijs die hij krijgt, lijkt het me in dit geval toch overduidelijk dat men deze prijs niet aan een links iemand zou toekennen…
Het seizoen van de Vlaamse Opera werd terecht afgesloten met een “Midzomernachtsdroom”, zij het dat daaraan ook nog een ietwat laattijdige “Sacre du Printemps” werd gevoegd. Dit laatste werk van Igor Stravinsky hoeven we niet meer voor te stellen. De meeste mensen en zeker de balletliefhebbers onder hen kennen dit reeds méér dan voldoende.
“Ein Sommernachtstraum” van Felix Mendelssohn-Bartholdy wordt ook altijd als “bekend” verondersteld, maar bij nader inzien blijkt dat dan toch enkel de fameuze “bruiloftsmars” te zijn. Een jaar eerder kon ik kennismaken zowel met een nieuwe versie op CD door Nikolaus Harnoncourt als met een spetterende toneelversie door studenten van het conservatorium van Brussel. Alhoewel het hier nog studenten betrof, werd de versie van Harnoncourt toch ruimschoots overtroffen, waaruit blijkt dat dit op de eerste plaats “theatermuziek” is, waarbij men dus ook een beetje aandacht moet besteden aan de dramatische en de humoristische of samengevat de visuele aspecten van een uitvoering.
De Vlaamse Opera gaat niet zo ver, maar heeft toch twee “recitanten” (vertellers dus) ingehuurd in de gedaante van Jan Walravens en Annemarie Coebergh, een naam die voor luisteraars van Radio 3 wel bekend in de oren zal klinken. Voor de gezongen gedeelten staan twee landgenotes in. Enerzijds is er de bijna legendarische alt Lucienne Van Deyck en anderzijds is er de jonge sopraan Xenia Konsek, die nog steeds “een belofte” wordt genoemd, al heeft ze die belofte toch stilaan reeds waargemaakt.
Al deze voorstellingen gingen afwisselend in Gent en in Antwerpen in première en vertrokken onmiddellijk nadien naar de andere stad. Op die manier kan dezelfde cast aan het werk blijven en wordt ook de repetitiearbeid ten volle benut.
In totaal betekent dit dus een verdubbeling van het aantal voorstellingen, waarvoor 32 nieuwe personeelsleden (vooral in de technische sector) dienden te worden aangetrokken. Een meerkost van honderd miljoen. Aangezien de Vlaamse regering in kalenderjaren subsidieert is Clémeur wel tevreden met de zeventig miljoen die hij voor 1993 heeft bijgekregen, maar hij rekent er dan wel op dat er in 1994 ook nog eens extra dertig miljoen bijkomen. De subsidie zal dan voor de twee operahuizen samen toch maar zoveel bedragen als Lyon en Leipzig op hun eentje binnenrijven. De verbouwingen van hun kant hebben tot nu toe 810 miljoen gekost en er is nog zo’n 400 miljoen nodig om ook de Redoutezaal e.d. te restaureren. Hiervoor zal het geld door de Stichting voor Kunstpromotie worden gezocht bij privé-sponsors en men zal eraan werken naarmate het geld binnenkomt. Omwille van het zitcomfort zijn er in Gent nu wel nog slechts duizend plaatsen i.p.v. twaalfhonderd. In Antwerpen daarentegen zijn er op het parket vijftig plaatsen bij gekomen.
De verbouwingen van de Gentse Opera zijn wegens gebrek aan financies stilgevallen, ook al omdat het verbeteren van de akoestiek extra geld opslorpt (tien miljoen voor het vervangen van het vasttapijt door parket en van de pluche rugleuningen door houten). Over de akoestiek heeft Clémeur een theorie die hij graag zou uitgetest zien. De Antwerpse opera heeft immers een uitstekende akoestiek en volgens hem is dit te wijten aan het feit dat de koepelschildering daar rechtstreeks op beton is gezet, terwijl dit in Gent op doek is gebeurd. Aangezien deze via privé-sponsoring (Honda) enkele jaren geleden pas is gerestaureerd, kan men ze natuurlijk niet zo maar verwijderen, maar het is misschien wel mogelijk een verhardende lak aan te brengen.
Ook belooft men beterschap voor wat de “zitbaarheid” van de balcons betreft. Enkel genieën met te korte beentjes kunnen daar op dit moment immers terecht. De oplossing ligt in “verkorte stoeltjes”. Hopelijk mag de voorzitster van de Muziekpers dus beneden in de zaal blijven zitten.
Bij de concerten noteren we dat zowat iedereen (ook Munt en BRTN b.v.) de negende van Beethoven wil doen, dus ook de Vlaamse Opera (n.a.v. de Bevrijdingsfeesten).
Beter nieuws is dat er met een nieuwe traditie wordt gestart en niet de minste! De Da Ponte-opera’s van Mozart brengen kan bezwaarlijk als een innovatie worden beschouwd maar met Silvio Varviso als dirigent en Guy Joosten als regisseur wordt het toch iets om naar uit te kijken. De start wordt gegeven door “Don Giovanni”. “Eindelijk Mozart, het werd zo stilaan tijd,” hoor ik mopperen, maar Clémeur beweerde (niet ten onrechte) dat hij tot nu toe niet tegen de programmatie van Mortier in de Munt was willen ingaan.
Tegelijk verscheen bij Roularta een overzichtsboek van vijf seizoenen Vlaamse Opera onder de titel “Op zoek naar de harmonie tussen denken en voelen”. In deze titel staat volgens auteur en intendant Marc Clémeur het denken symbool voor de theatraliteit, terwijl het voelen een metafoor is voor het lyrische aspect van de opera. “Bij sommige intellectuelen maakt alleen opera emoties los, die je elders enkel maar terugvindt bij bepaalde popconcerten,” aldus Clémeur op de persvoorstelling en precies om die emoties nog meer de vrije loop te kunnen laten, wordt er voor het eerst ook met ondertiteling (eigenlijk: boventiteling) gewerkt, overigens zeer tegen de zin van Guy Joosten.
Voor elke operaproductie bestaat de kunst erin om behoedzaam te balanceren op het broze evenwicht tussen deze twee uitersten. Guy Joosten heeft bij “Don Giovanni” de theatraliteit laten domineren op de zuivere muziek. Dat blijkt ook uit het decor van Johannes Leiacker. Ook bij zijn succesvolle “Cenerentola” had hij dat in de Vlaamse Opera reeds gedaan. Maar net als een Peter Sellars b.v. moet hij ondervinden dat dit toch makkelijker is bij een komedie dan bij een drama. Nu heet “Don Giovanni” officieel weliswaar een “dramma giocoso”, maar zowel de afloop als het grootste gedeelte van wat er op de scène gebeurt is allesbehalve “vrolijk”. Kortom, Joostens regie werkt het best op die “vrolijke” momenten, ook al begaat hij volgens sommigen wel de fout om het “jukebox-orkestje” niet op de scène te zetten (Sellars loste dit op met een “ghetto-blaster”: samen met de hellevaart één van de betere scènes in zijn voor de rest ook grotendeels mislukte regie). Erger wordt het natuurlijk wanneer Joosten zich met de partituur gaat bemoeien. Misschien herinneren sommigen zich nog de herrie met dirigent Silvio Varviso in een aflevering van “Geen kaas, geen spektakel” op televisie, waar hij vindt dat het te traag gaat. Het cynische is dat hij min of meer nog gelijk heeft ook. Varviso mag dan briljant zijn voor Puccini, van Mozart brengt hij een ouderwetse lezing.
Voor de eerste twee voorstellingen in Gent werd de titelrol nog gezongen door de Australiër Jeffrey Black, die de rol ook in Antwerpen zong, nadien nam Boris Martinovic van hem over. Voor de rest is de rolverdeling ongewijzigd: het theaterbeest Urban Malmberg als Mister Bean (of is het dan toch Leporello?), de winnaar van de Elisabethwedstrijd Thierry Felix als een eigenlijk té goede Masetto, Hillevi Martinpelto als Donna Anna, een rol die ze rond die tijd ook in Glyndebourne vertolkte, Gabriele Rossmanith als een preutse Zerlina, Barbara Madra als Donna Elvira, Harry Peeters als de Commendatore en Randall Reid-Smith als een (zo bedoelde) vervelende Don Ottavio.
Aan het kortstondige Mortier-interregnum (1989-90) van de Vlaamse Opera hebben we “Evgeny Onegin” van Peter Tsjaikovski te danken. Deze destijds zeer goed onthaalde productie in een regie van Adolf Dresen en een decor van Karl Ernst Herrmann werd hernomen, waarbij Gent het voorrecht had dat hier de enige voorstelling werd gegeven met dezelfde titelfiguur als vijf jaar geleden. Pavel Tchernykh zou op 23 november immers de taak van Ned Barth voor één keer overnemen. Op de andere dagen werd de hoofdrol dus gezongen door Ned Barth die we nog kennen uit “La Rondine”, “La Bohème” en “Falstaff”. De vrouwelijke hoofdrol Tatjana werd opnieuw gezongen door Galina Simkina, die ook een goede indruk naliet als Lisette in “La Rondine” en Liù in “Turandot”. Haar zus Olga wordt gezongen door Susan Maclean, terwijl Cristiane Young (de omvangrijke Mrs.Quigley uit “Falstaff”) de voedster blijft vertolken, evenals Chris De Moor als prins Gremin. De rol van Lensky wordt gezongen door Christopher Ventris (“King Priam”, “Threni” en “War Requiem”), terwijl Ans van Dam Madame Larina is en Chris Van Woerkom Monsieur Triquet. Het orkest wordt deze keer niet meer geleid door Rudolf Werthen, maar door Stefan Soltesz (**).
In 1904 was er de première van “Madama Butterfly”. Ondanks het feit dat rond de eeuwwisseling Japan erg populair was hier in Europa, werd de voorstelling slecht ontvangen. Puccini herschreef later zijn opera tot drie bedrijven, waarbij hij een slotaria van de tenor voegde. Robert Carsen en Silvio Varviso grepen, geheel consequent met hun herontdekkingspolitiek van Puccini, terug naar de eerste versie, die veel meer anti-Amerikaans heet te zijn. Nu, buiten het gebruik van het woord “smoelen” voor de Japanse inwoners (en men kan zich afvragen of dit geen vrijheid van de vertaler was, die overigens moet leren dat een bevel geen -t heeft in het Nederlands!), viel dat wel mee. Maar toch was het een goede ingreep, want het gaf Carsen de kans tijdens het lange intermezzo dat het tweede en derde bedrijf oorspronkelijk aan elkaar smeedde, een droomscène in te bouwen, waarin Cio-Cio-San de terugkomst van Pinkerton idealiseert. Een zeer sterk contrast met wat volgt! In de laatste scène schijnt Puccini nog te suggereren dat Pinkerton tot inkeer is gekomen, maar zijn schrijnende kreet “Butterfly!” komt te laat. Bij Carsen krijgt hij echter geen kans op berouw: net voor haar zelfmoord heeft Cio-Cio-San haar blonde zoontje een Japans masker opgezet en een Japanse vlag (overigens die van nà de Tweede Wereldoorlog, maar kom) in zijn handen geduwd. Als hij dan ook nog de dolk opraapt en die in de richting van zijn vader houdt, is het duidelijk welke toekomst Pinkerton tegemoet gaat.
Bij “Turandot” liet Carsen de “Chinoiserieën” achterwege, maar dat was perfect doenbaar omdat het hier een algemeen thema betrof, waarbij het niet echt terzake deed dat het zich in China afspeelde. Bij “Butterfly” is de tegenstelling tussen de beide culturen echter essentieel. Regie-assistent Joris Bultynck wees er dan ook bij voorbaat al op dat er wel degelijk kimono’s e.d. zouden te zien zijn. “Maar in tegenstelling tot andere regisseurs hanteert Carsen dit niet als couleur locale, maar wel om aan te geven dat die integere Japanse wereld wordt verstoord door het westerse imperialisme. De cultuurschok als het ware.”
Een ander steeds weerkerend probleem is Butterfly’s jeugdige leeftijd. Marc Clémeur heeft ooit eens gezegd: “Het is heel belangrijk voor de geloofwaardigheid om jeugd op de scène te zien. Mijn criteria zijn eerst en vooral dat ze er goed uitzien, dat is belangrijk. Uiteraard moeten ze ook een fantastische stem hebben. En als ik ze op een auditie goed heb bevonden, ga ik naar een van hun optredens om ze als acteur op de scène te zien.” Bij zo’n veeleisende rol verwachten we uiteraard geen tiener op de scène, maar “een ouwe tante” zal het zeker niet zijn, verzekerde Joris Bultynck. “Ook hier onderscheidt de Vlaamse Opera zich van meer oubollige instellingen, waar enkel de directeur en de dirigent de casting doen. Bij ons hebben ook de regisseurs inspraak en wordt er dus ook naar andere factoren dan louter zangtalent gekeken.” Was het misschien daarom dat Cynthia Lawrence in extremis werd vervangen door Cheryl Barker?
De rol van Pinkerton was voor Frederic Kalt, de Amerikaanse tenor, die destijds op de valreep de rol van Calaf in “Turandot” moest overnemen van de zieke Stefano Algieri. Anne Collins is een oudere Suzuki (nergens staat geschreven dat Suzuki een leeftijdsgenote moet zijn van Butterfly, maar ik zag dat toch steeds zo, ze zou in mijn regie zelfs lesbisch zijn), Ruth Peel een Kate Pinkerton die op water kan wandelen (zie verder), Jorma Hynninen een uitstekende Sharpless, Chris De Moor een bulderende Bonzo, Piet Vansichen een chargerende Yakuside en Eric Raes verving Francis Egerton als Goro.
Dit bracht Mark Meersman naar de voorstelling, die niks van de symboliek van Carsen bleek te snappen. En dat terwijl hij het er volgens mij nu eens te dik opsmeerde. De opening met de boeg van de “Abraham Lincoln” die als een reusachtige penis het huis van Cio-Cio-San binnendringt is natuurlijk prachtig, maar op die manier moet je wel een heel bedrijf lang tegen een reusachtig zwart vlak zitten aankijken. Bovendien is ook de rest van het alweer schuin oplopende plateau moeilijk te bespelen omdat het wellicht de talrijke eilandjes moet voorstellen die Japan uitmaken. Of Japan zelf dat verbrijzeld wordt door de Amerikaanse invasie. In het tweede deel speelt men immers expliciet op de landkaart van Japan. Daar het land echter erg smal is, verhindert dit een vlotte beweging van de acteurs (alleen Kate Pinkerton kan zoals gezegd op het water wandelen, Christus achterna). De kleur is rood, of eerder roze, waardoor vooral in het eerste bedrijf die typisch Japanse waterbloemen worden opgeroepen, maar samen met de witte achtergrond en het blauwe water krijgen we natuurlijk ook de Amerikaanse vlag, die overigens ook in de kimono van Cio-Cio-San zit: zoals gezegd, allemaal een beetje té nadrukkelijk (zoals b.v. ook haar bekering tot het katholieke geloof).
Het was de bedoeling dat de hele Puccini-cyclus ook door de BRTN werd gecapteerd, maar voor “La Bohème” is men daar wegens problemen met de toneelbelichting niet in geslaagd. Voor “Madama Butterfly” zal het echter wel opnieuw gebeuren. Het betrof hier geen gewone captaties, maar een montage van de beste opnamen gespreid over verschillende dagen. Een duurder, maar artistiek meer verantwoord procédé.
Gent kreeg dit jaar dan toch een Franse opera waar het al zo lang naar heeft gevraagd. “Samson et Dalilah” in concertante versie kon de liefhebbers niet bekoren en daarom grijpt men nu naar “Roméo et Juliette” van Charles Gounod. Dat heeft alvast het voordeel dat ik u het verhaaltje kan besparen.
Referentie
Ronny De Schepper, Vorstenpaar bewondert Otello, Het Laatste Nieuws 17 september 1993
(*) De jongerenclub van de opera. De naam refereert natuurlijk aan het personage uit Mozarts “Nozze di Figaro”, waar de jongeman wel wordt vertolkt door… een meisje. Een misschien ietwat ongelukkige naamkeuze dus, want de opera baadt al in een sfeer van homoseksualiteit (dixit de homogroepering “Het Gehoor” zelf!). De naam werd overigens door Clémeur zelf bedacht “op het strand”. “In zijn bekende aria zingt Cherubino weliswaar dat hij met zijn gevoelens geen blijf weet, maar hij haalt wél uit alle situaties zijn voordeel.” Clémeur wenst trouwens nog eens te benadrukken dat men wel degelijk “Kerubino” moet uitspreken, dus niet met een zachte “ch” en zeker niet met een Franse “sj”!
(**) Aldus Lukas Huybrechts. Ikzelf kan me hierover niet uitspreken aangezien ik toen al een tijdlang niet meer naar de opera ging. Ik was immers beschaamd toen ik op een keer vaststelde dat Het Laatste Nieuws voor een première niet minder dan zes persplaatsen had geëist, terwijl klassieke muziek in het algemeen en opera in het bijzonder nog slechts heel karig aan bod kwam. Mijn toenmalige chef Jef Rosiers was er b.v. met zijn madam, ook al schreef hij helemaal niet over opera. Wellicht vond hij echter dat hij als chef van de afdeling Gent op dergelijk Gents society-gebeuren niet mocht ontbreken. Vanuit Brussel was David Davidse er met de leidster van de cultuurrubriek Ingrid Van der Veken. Davidse schreef toen inderdaad een kort stukje over de opera. En dan was ik er dus die de activiteiten van de Gentse opera verwerkte in mijn minuscuul (maar dagelijks) rubriekje “Cultuur in Gent”.
P.S. Het eigenlijke artikel is uiteraard enkel het begin van deze tekst. De rest heb ik er later aan toegevoegd.