Vandaag viert de Gentse musicus Florian Heyerick zijn zestigste verjaardag.
Florian Heyerick mocht in 2000 de Cultuurprijs van de Stad Gent in ontvangst nemen. Om de vijf jaar wordt die prijs toegekend aan iemand die zich met muziek bezig houdt. De vorige winnaar, Frank Nuyts, maakte overigens net als Jan Rispens, Marcel Ketels, Roos Van Driessche, Joos Claus en Wim Wabbes deel uit van de jury, die werd voorgezeten door Joris De Zutter.
Eigenlijk had men de gelegenheid moeten te baat nemen om Heyerick in de Pacificatiezaal tot ridder te slaan. Men doet dit immers met zoveel beroemdheden, terwijl hij misschien de enige is, die daartoe een “opleiding” heeft gehad…
“Wij hebben een Franse oom die wereldkampioen is geweest met de sabel en dus zijn wij allemaal lid geworden van de Confrèrie Saint-Michel. Wij, dat zijn dan mijn drie broers en twee zussen. Ik persoonlijk ben zeer tevreden dat ik die lessen heb gevolgd. Ze brachten ons een sportieve mentaliteit bij, want het is een echte ‘gentleman’s sport’, maar daarnaast ook de nodige discipline en een goede houding, iets wat me nu nog altijd van pas komt bij optredens. Ik ben wat men noemt nogal ‘podiumvast’.”
In het persbericht wordt Heyerick een “muzikale omnivoor” genoemd. Terecht, zelfs al toont men maar de helft van het plaatje. Men heeft het immers enkel over Heyericks veelzijdigheid als klassiek musicus, maar men “vergeet” te vermelden dat hij ooit nog is gedebuteerd als saxofonist bij de rockgroep Spoof (bedrog).
Heyerick: “Dat was eigenlijk de groep van mijn oudste broer Johan, die binnen de popmuziek is blijven doorgaan. Op dit moment is hij bijvoorbeeld toetsenist bij Kommil Foo, maar zijn ‘moment of fame’ heeft hij gehad met de reggaegroep van Buadee, waarvoor hij het hitje heeft geschreven. Naast Johan was de drijvende kracht bij Spoof vooral de bassist François Sirjacobs, die nu naam maakt als plastisch kunstenaar. Maar goed, hoe zit dat nu juist in mekaar: wij hebben allemaal een klassieke opleiding gehad, maar Johan was achttien in het fameuze jaar 1968 en begon daartegen te rebelleren en ik, zijn jongste broer, keek geweldig naar hem op. Ik herinner me nog hoe hij een elpee van Ekseption als eerste niet-klassieke plaat mee naar huis bracht. Niet lang daarna richtte hij die popgroep op. Ik volgde op dat moment al fluit en piano op het conservatorium, maar in die popgroep heb ik jarenlang saxofoon gespeeld, zonder van het blad te spelen.”
“Met Spoof hebben wij ieder weekend zowat alle jeugdclubs langs de Kortrijkse steenweg aangedaan. Ik ben er uiteindelijk mee gestopt omdat popmuziek eigenlijk nog veel meer tijd en energie vraagt dan klassieke muziek. Men is daar echt met de essentie van muziek bezig, namelijk het muziek maken vertrekkende van bijna niets: een riff, een thema of een ander idee. Alleszins heeft deze ervaring mij veel verrijkt en ze is zelfs van belang geweest als ik me later ben gaan toeleggen op barokmuziek en vooral dan de notatie daarvan. Die vertoont opvallende parallellen met de popmuziek. Ik citeer altijd het voorbeeld van een songbook van The Beatles. Wat staat daarin, behalve de tekst van de liedjes? Een ruwe schets van de melodie, een akkoordenschema en da’s al. Het is immers de uitvoerder die moet invullen en interpreteren. Als er nu over tweehonderd jaar geen enkele opname van The Beatles meer zou bestaan, zou men op basis van zo’n songbook zeggen: is dat alles? Zijn dat nu die beroemde Beatles?”
“En daarom span ik mij in om onbekende barokcomponisten nieuw leven in te blazen. Want waarom heeft de negentiende eeuw Bach herontdekt? Omdat hij het dichtst bij hen aanleunde. Bach zette heel veel op papier, hij liet haast niets aan de verbeelding over. Eigenlijk schreef hij voor mensen van nà zijn tijd. Maar misschien is die onbekende muziek van andere barokkers net zo schitterend? Die componisten lieten echter veel meer over aan de inbreng van de uitvoerders. En daarom hou ik me daarmee bezig. Ik ben immers geïnteresseerd in levende muziek. Purisme of reconstructivisme laat me koud. Wat niet wil zeggen dat ik me niet goed zou documenteren over de muziek die ik breng, maar dan niet enkel over de muziek, maar ook over de maatschappij waarin ze is ontstaan en ook over onze maatschappij, waarin ik ze opnieuw tot leven wil brengen.”
Het is dan wel merkwaardig dat een voormalige popmuzikant als eerste instrument de blokfluit heeft!
“Maar een blokfluitist is niet noodzakelijk een wereldvreemd iemand, hoor, denk maar aan Frans Brüggen. Wist je dat die ook een goede saxofonist is? Maar het is waar, op dit moment speel ik bijna geen blokfluit meer. Ik beperk me tot het klavecimbel. En dirigeren natuurlijk! Blokfluit speel ik enkel nog op uitnodiging en dan bijna uitsluitend spectaculaire dingen van Vivaldi en zo op piccolo-blokfluit terwijl ik dirigeer. Ik haal die dan heel theatraal uit mijn binnenzak, dat maakt meestal wel indruk op het publiek. Overigens is blokfluit niet mijn eerste instrument, hoor, ik ben begonnen met traverso.”
Als dwarsfluitspeler ging zijn voorkeur vooral naar Georg Philipp Telemann en zo heeft hij het Telemann Consort opgericht. Naar eigen zeggen heeft Heyerick vooral de “progressiviteit” van Telemann in de kijker willen plaatsen, dat hij op bepaalde momenten reeds Mozart aankondigt bijvoorbeeld.
In 1995 maakte Heyerick ophef door een nog niet eerder opgenomen “Johannespassie” van Telemann uit te brengen. Een half jaar later deed hij dit nog eens over met “Der Tod Jesu”. Het verrassingseffect is een beetje weg (Telemann schrijft nogal eens meer in hetzelfde idioom), maar op zich blijft dit een kwalitatief hoogstaand product, wat bewezen werd door een live-uitvoering tijdens Festival van de Oude Muziek in Brugge. De uitvoerders waren dezelfde als op de CD, dit wil dus zeggen de sopraan Greetje Anthoni, de tenor Yves Saelens en de bas Stefan Geyer als solisten, bijgestaan door Heyericks eigen koor Ex Tempore en het Franse barokorkest Le Mercure Galant, waarvan zijn broer Simon concertmeester is.
In november ’96 speelde hij in de Bijlokefestivalhal een andere Johannespassie, namelijk die van Haendel (hierin was ook Goedele Heidbüchel, de vrouw van Florian, als soliste te horen). Of die Johannespassie wel van Haendel is, staat ter discussie. Heyerick (die ze als eerste opnam) denkt van wel: “Omdat er, behalve in de melodieën, zoveel compositorische slordigheden in zitten, een radeloos rondspringende baspartij bijvoorbeeld. Typisch Haendel, die men kan vergelijken met een hitgevoelige popcomponist. Fantastische melodieën bedenken, maar verder nogal nonchalant en veel minder inventief. Hij is ook een slechte retoricus. Zijn affectenleer is totaal misplaatst. Het staat allemaal schots en scheef maar op een bepaalde manier klinkt het toch goed.”
In 1996 stond, in het kader van Gynaika, Heyerick ook in voor de uitvoering van “La liberazione di Ruggiero dall’isola d’Alcina”, de eerste opera door een vrouw geschreven, namelijk Francesca Caccini alias La Cecchina.
“De verhouding met regisseur Peter Jonckheer was perfect, helemaal anders dan bij ‘Il Ritorno d’Ulisse’ bij de Vlaamse Opera waar de regisseur (Jean-Claude Auvray) de muziek helemaal verknipt had. Het was trouwens zelf een verknipte man, we hebben gedurende de hele voorbereiding amper met elkaar gesproken. Maar dat wil daarom nog niks zeggen. In Duitsland heb ik eens een opera van Conti, een andere onbekende componist, gedaan als assistent van René Jacobs. Die samenwerking was ook een hel, maar ik heb er wel geweldig veel van geleerd!”
In deze opnames leren we Florian Heyerick vooral kennen als koorleider. Eerst nam hij het vrouwenkoor de Capella Concinite over van Karel Aerts, wat voor hem de kennismaking met het Gregoriaans betekende, want hij komt niet uit de katholieke hoek.
Daarna nam hij een ander amateurkoor over, Rundadinella, dat hij uitbouwde tot zijn eigen koor Ex Tempore, waarin o.m. ook Rik Debonne van Jummoo heeft gezongen.
Florian Heyerick is ook opnameleider in de Gentse Studio Steurbaut (“ik heb daar wel een duizendtal CD’s opgenomen”) en op die manier is hij in 1995 Dirk Vermeulen opgevolgd als leider van Sinfonia (hij had nl. de CD’s geproduceerd).
In 1996 veranderde de naam van het orkest dan eveneens in Ex Tempore en de CD’s werden voortaan op een eigen CD-label opgenomen “Vox Temporis” (gesticht in 1991).
Ondertussen zijn er daarop al een vijftigtal CD’s verschenen van diverse mensen. “Maar nu zijn we dat aan het afbouwen,” zegt Florian. “We zijn aan het omscholen naar het internet. Vanaf 1 maart 2001 bieden we daar gratis werk aan voor amateurkoren en echte melomanen. Bijvoorbeeld het volledige koorwerk van een of andere onbekende componist. Daarnaast zal er ook een site zijn waar men tegen betaling stukken kan downloaden.”
Ondertussen is Florian Heyerick ook vast gastdirigent bij het balletorkest in Amsterdam en dirigeert hij opera’s van Haendel en Lully bij de Komische Oper Berlin, die overigens helemaal niet komisch is. “Dat doe ik wel graag: werken met moderne orkesten die oude muziek met stilistische interesse spelen. Maar via Mozart, Mendelssohn en Beethoven ben ik ook al tot bij Puccini geraakt!”
Over Lully gesproken, in 2000 was hij betrokken bij de opname van “Le roi danse” omdat hij reeds vaker heeft samengewerkt met de Duitser Reinhard Goebel, waarop regisseur Corbiau een beroep deed, nadat hij alle bestaande opnames (dus ook die van b.v. Philip Herreweghe) had afgewezen als “te saai”. Goebel had dus nog geen muziek van Lully opgenomen en is, ondanks het terechte succes van de soundtrack-CD, ook niet van plan deze muziek buiten de context van de film (dus bijvoorbeeld op een concert) uit te voeren. Dat is misschien ook wel logisch, want Reinhard Goebel behoort normaal gezien tot de beweging van de “historische” uitvoeringspraktijk, maar de zwierige klank die hij de muziek van Lully meegeeft, heeft hij eerder op vraag van Corbiau geproduceerd. Wat de choreografe (Béatrice Massin) betreft geeft Corbiau alleszins zelf toe dat ze meer in functie van de film van de historische realiteit van de barokdans heeft gewerkt.
Heyerick: “Ik vond het een mooi spektakel, maar meer ook niet. Er zat bijvoorbeeld weinig emotie in, zeker in vergelijking met ‘Farinelli’. De muziek is zeer goed als men het in functie van de film beschouwt, maar dat gaat wel ten koste van de historische realiteit.”
En over wie mogen ze in de toekomst eens een film draaien?
“Ik vind de figuur van Monteverdi heel erg boeiend. En als ze dan een muzikale consulent nodig hebben, mogen ze altijd bij mij komen aankloppen. Wist je dat mijn broer Simon Nick Nolte leerde viool spelen voor de film ‘Jefferson in Paris’? Overigens een heel beminnelijke mens, die Nolte, helemaal geen sterallures. Het pleit trouwens voor de regisseur dat hij aandacht heeft voor dergelijke details. Want als je een beetje van muziek afweet, dan kun je je soms vreselijk ergeren aan wat er op dat vlak allemaal kan misgaan in een film.”
Zoals de manier waarop Juliette Binoche viool speelt in “Alice et Martin”! Om nog te zwijgen over Elvis Presley, die in “King Creole” een elektrische solo speelt op een akoestische gitaar…
Referenties
Ronny De Schepper, Heyerick nogmaals met Telemann, Het Laatste Nieuws 2 september 1995
Ronny De Schepper, Le Roi danse maar de toeschouwer niet, Film maart 2001
De twee websites waarover Florian Heyerick het heeft zijn http://www.extempore.be (gratis) en http://www.voxtemporis.be (tegen betaling).
Florian Heyerick was ook een van de eerste ondertekenaars van het Gravensteen-manifest.