Vandaag is het zestig jaar geleden dat “Lolita”, het geruchtmakende boek van de Russisch-Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov, werd gepubliceerd (in twee delen). Dit gebeurde in Parijs, bij Olympia Press, een uitgeverij die gespecialiseerd was in porno. Het boek was allicht tot obscuriteit gedoemd, ware het niet dat Graham Greene bij de gebruikelijke nieuwjaarsvraagjes in de Sunday Times dit als zijn meest geliefde boek van het jaar opgaf. (*)

Het boek, “Lolita” dus, handelt over de bijzondere verliefdheid van een oudere man (Humbert Humbert) voor een meisje in haar prepuberteit (Lolita). Nabokov gebruikt daarvoor dus de termen nymfolepticus en nymfijn, nymphet in de originele versie (**). “De Nabokov-nymfijn”, zo schrijft Staf De Wilde die het Lolita-syndroom in het werk van Louis Paul Boon bestudeerde, “is een jonge demoon. De memonie is het wezenlijke onderscheid met de (pre-)puber, en gaat uit van de ambivalentie, de uiterlijke en innerlijke dubbelzinnigheid van dit meisjestype. Zij is een kind, naïef, seksueel onverschillig en lichamelijk nog onvrouwelijk. Maar zij is ook een vrouwelijk diertje, met een nukkig negativisme, pervers nieuwsgierig en seksueel bedreven…”

Andere Lolita’s (naast Boon uiteraard) vinden we terug in de beginnende liefde tussen Amadour en Floride in de Heptamerone, in de geschriften van Casanova en bij Ronsard: “Quand ma nymphette en simple verduage…”. In “Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan” van Louis Couperus is de figuur van Anton opmerkelijk. En dan is er ook nog “Grillige Kathleen” van René Gysen uit 1966, geen denderend werk (vooral het gegeven zelf komt niet duidelijk genoeg naar voren), maar toch ook niet te onderschatten.
René Gysen (1927-1969) is onder het pseudoniem John T.Lamoureux ook de auteur van de Engelstalige erotische roman “The French Way”, die in 1963 bij Tower Publications in New York werd uitgegeven. Daarnaast vertaalde hij samen met Freddy De Vree en Gust Gils in 1965 “Juliette” van Markies de Sade, die hij trouwens reeds uitgebreid had verdedigd in een lang essay uit 1961: “De slecht befaamde Markies de Sade”.
Gysen maakt overigens een grote fout bij zijn bespreking van “Lolita”. Humbert neemt Lolita immers niet voor de eerste keer om zes uur ’s morgens, maar wordt genomen door Lolita in de wagen, de avond ervóór. Bovendien hoort geslachtsgemeenschap volgens mij niet inherent bij nymfolepsie. De onvoldaanheid, het onbevredigd zijn zowel van de nymfet als van de nymfolept is immers een constante en het kind in de nymfet blijft even belangrijk als de vrouw (in tegenstelling tot kindvrouwtjes à la B.B.). Daarom is gemeenschap steeds verkrachting en leidt ze niet zozeer tot onvoldaanheid maar tot vernietiging. Zowel van zichzelf, als van de nymfet (ze is na de ontmaagding namelijk geen nymfet meer, maar een gewone, al dan niet aantrekkelijke, jonge vrouw) én van de relatie, het raakpunt, het magische, het mysterieuze.
Een vrouwelijke tegenhanger van “Lolita” werd in 1993 gepubliceerd door Geneviève Dormann: “La petite main” (Albin Michel, 1993, 306p.). Het werk is geïnspireerd door haar gerechtsjournalistiek, waarbij ze wel vaker volwassen mannen heeft terecht weten staan die eigenlijk het “slachtoffer” waren. Dat ze dus ontkent dat haar boek een vrouwelijke “Lolita” is omdat “de perversiteit bij het meisje ligt”, is dus eerder een bevestiging dan een ontkenning! “De duivel bestààt,” zegt Dormann, “in die zin dat er mensen zijn die er echt op uit zijn anderen schade te berokkenen. Mijn hoofdpersonage is er zo één.”
Dat kan men ook zeggen van Ewa uit “Meisje Niemand” van Tomek Tryzna. Alhoewel ze haar vernietigingskracht vooral op haar vriendinnetjes uitoefent, komen – gewoon als spel – soms ook volwassen mannen aan bod. Er is trouwens ook een klein nevenverhaal over één van die vriendinnetjes, Magda, die om schulden af te betalen haar kutje laat likken door een oude man van zo’n zeventig jaar. Ook als hij geen dollars meer ontvangt uit het buitenland, gaat ze er toch mee door.
In 1993 verscheen ook “Nude men” (“Mannelijk naakt”) van Amanda Filipacchi, waarin Jeremy Acidophilus (!) wordt verleid door de elfjarige Sara, dochter van een kunstenares die zich Lady Henrietta laat noemen en die Jeremy als naaktmodel heeft gevraagd. Het grote verschil met “Lolita” van Nabokov is dat Jeremy juist verliefd is op de moeder en niét op de dochter (al geeft hij wel toe dat ze hem seksueel opwindt, p.86). Toch is er anderzijds een parallel omdat Lady Henrietta verliefd is op Damon, de broer van een zekere Laura, en om bij hem op een goed blaadje te komen staan, tracht zij Laura aan Jeremy te koppelen. Maar juist om Laura te ontlopen, komt Jeremy meer en meer in contact met Sara…
En in 1994 veroorzaakte Gabriël Matzneff (°1936) ophef met zijn “La prunelle de mes yeux”, over zijn (waar gebeurde) verhouding met de 14-jarige Vanessa (in 1974 had hij het in “Isaïe réjouis-toi” ook al gehad over zijn verhouding met een 15-jarige jongen).
Mstislav Rostropovitsj verliet in 1994 het National Symphony Orchestra van Washington om in Stockholm een opera te dirigeren, regisseren en zelfs scenograferen naar “Lolita”. Hij had op de koop toe zelf het onderwerp aan de hand gedaan aan de componist Rodion Schedrin. Hij verklaarde die ietwat pathetische belangstelling door het feit dat Nabokov eigenlijk toch een Russische schrijver is. Er werd gezongen in het Zweeds omdat de Engelse versie nog onder het copyright van Hollywood ligt. De sopraan die Lolita vertolkte, ging uit de kleren. Zij deed dat op zeer verdienstelijke wijze.
In 1996 tenslotte (voorlopig) verscheen “Dagboek van Lo” van de Italiaanse Pia Pera. Zij vertelt exact hetzelfde verhaal als Nabokov, maar dan vanuit het oogpunt van Lolita.
Ook de Belgisch-Franse schrijfster Jacqueline Harpman vertelt in “Het strand van Oostende” een Lolita-verhaal vanuit het standpunt van de Lolita in kwestie. En dat die niet altijd “slachtoffer” zijn, wordt bewezen met de openingszin: “Zodra ik hem zag, wist ik dat Léopold Wiesbeck de mijne zou worden. Ik was elf jaar, hij vijfentwintig.” Deze zin wordt met heel veel nadruk geciteerd door Eriek Verpale in De Standaard der Letteren van 30/1/1997, ongetwijfeld omdat ook hij in zijn boeken voortdurend het Lolita-thema ter sprake brengt…
En dan is er ook nog “Lolita lezen in Teheran”, het waargebeurde verhaal van zeven jonge vrouwen en hun verboden leesclub. Ieder mens heeft een droom – en dit is het verhaal van de droom van Azar Nafisi. Twee jaar lang kwamen zeven jonge vrouwen elke donderdag in het geheim bij haar thuis bij elkaar, om te praten over de verboden boeken uit de westerse literatuur die ze gelezen hadden. In het begin waren ze terughoudend, en waren ze bang om uit te spreken wat er in hun hoofd omging. Maar het vertrouwen groeide en al snel spraken ze vrijuit over hun dromen en hun teleurstellingen, terwijl hun geschiedenisssen zich vermengden met de verhalen die ze lazen: THE GREAT GATSBY, PRIDE AND PREJUDICE, en vooral LOLITA – hun Lolita, zoals zij zich die voorstelden in Teheran. “LOLITA LEZEN IN TEHERAN” is het onvergetelijke verhaal van deze jonge vrouwen en hun verboden bijeenkomsten – een bijzonder boek over moed en verdriet, en over de triomf van de verbeelding.
Een merkwaardige variante op het Lolita-thema vinden we tenslotte bij de Amerikaanse Anne Rice (°1941) en dan wel in haar bekendste roman “Interview with the vampire” (1976), waarin de jonge Claudia aanpapt met hoofdfiguur Lestat. Hoe ongelooflijk het ook mag lijken, dit boek was een vorm van therapeutisch schrijven en dan nog wel als reactie op het overlijden aan leukemie (!) van haar zesjarig dochtertje Michelle. Dit wordt uiteraard gereflecteerd in Claudia, het kleine vampiertje. Claudia was trouwens de bijnaam van Michelle. Rice onderscheidt zich dan ook van andere “vampierenauteurs” door er ook de “positieve” kanten van te zien (het eeuwige leven, de eeuwige jeugd). Dat ze daarvoor vers bloed nodig hebben wordt als een noodzakelijk kwaad gezien en sommige vampieren trachten zich zelfs met dierenbloed te behelpen, ook al schijnt dat vreselijk slecht te smaken. Anderzijds zit er aan die “eeuwige jeugd” ook een keerzijde: Claudia verwijt Lestat dat hij er de oorzaak van is dat ze wel geestelijk maar niet lichamelijk evolueert (waardoor er een erotische spanning ontstaat) en ze zal dan ook wraak nemen.
Het zou evenwel zonde zijn om Nabokov tot dat ene boek te herleiden. Zoals Wojciech Skalmowski schrijft in De Standaard van 19/7/1974: “Nabokovs literaire kritiek is niet minder schokkend dan zijn ‘Lolita’ het was – en niet minder briljant. Zijn genre bestaat uit een zeldzame combinatie van pedanterie en originaliteit. Men hoeft over Gogol niets te weten – of zelfs niets te willen weten – en toch het boek boeiend vinden. Het is niet ‘nog een boek over Gogol’, het is een boek van Nabokov: met de schaduw van de ‘vader van het Russische proza’ vermengt zich hier de schaduw van de Engelsschrijvende kleinzoon, die alles behalve klein is.”

Ronny De Schepper

(*) Niet helemaal onverwacht trouwens, want Greene is ook diegene die over Shirley Temple in “Wee Willie Winkie” schreef: “Infancy with her is a disguise”. Hij sprak ook over haar “desirable little body” en had meteen een proces aan zijn been… In “The power and the glory” laat hij zelfs een seksueel actief meisje van zeven jaar optreden!
(**) A nymphet is a sexually attractive girl, or young woman. The first recorded use of the term, defined by The Century Dictionary as “a little nymph”, was by Michael Drayton in Poly-Olbion (1612): “Of the nymphets sporting there In Wyrrall, and in Delamere.” Nabokov herneemt de term, ongetwijfeld met in zijn achterhoofd, het populaire boek van Margaret Kennedy (1896-1967) uit 1924, “The constant nymph”. Het grote verschil is dat in dit verhaal over de “infatuation” van de veertienjarige Tessa Sanger voor Lewis Dodd, een componist die lessen volgt bij haar vader, er nergens sprake is van een seksuele connotatie. Maar uiteraard heeft dit alles te maken met de preutsheid van de periode waarin het boek is geschreven. Een fragment: “He had always thought her the pick of the bunch. She was an admirable, graceless little baggage, entirely to his taste. She amused him, invariably. And queerly enough, she was innocent. That was an odd thing to say of one of Sanger’s daughters, but it was the truth. Innocence was the only name he could find for the wild, imaginative solitude of her spirit.” Ook “The constant nymph” werd een paar keer verfilmd en wel in 1928 door Adrian Brunel met Ivor Novello als Lewis Dodd en Mabel Poulton als Tessa Sanger; in 1933 door bewerker Basil Dean (ook al de scenarist van de eerste versie) met Brian Aherne en Victoria Hopper, die de rol ook nog eens in 1938 speelde in een obscure film waarover verder weinig is geweten, en tenslotte in 1943 door Edmund Goulding met Charles Boyer en Joan Fontaine.

Selectieve bibliografie
Amanda Filipacchi, Mannelijk naakt, Baarn, Anthos, 1993.
Erica Jong besteedt een hoofdstuk aan de bespreking van Lolita in “What do women want?” (Bloomsbury, 1999)
Marco Kamphuis, “Tamara” (Kwadraat, 1999)
Vladimir Nabokov, Gogol, Amsterdam, Meulenhoff, 1974 (de eerste versie van dit essay dateert uit 1944)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.