Paddy Moloney van The Chieftains viert vandaag zijn tachtigste verjaardag. In 1986 had Marc Stevens een gesprek met hem voor De Rode Vaan.
The Chieftains, een ijzersterk, door de wol geverfd geheel, dat niet zonder reden twee decennia lang reeds als top of the bill van de Ierse folkscene wordt beschouwd. Een optreden van deze groep is een ultieme getuigenis van de verbondenheid met de culturele tradities van het groene eiland. Een verbondenheid die soms toeneigt naar een soort muzikale archeologie, maar er zeker niet kan van beschuldigd worden, haar oorspronkelijkheid te hebben prijsgegeven aan de popindustrie. Gezamenlijke optredens met o.a. Art Garfunkel, Eric Clapton en Van Morrison, bewezen dat het mogelijk is verder te kijken dan de folk-neus lang is, zonder de authenticiteit uit het oog te verliezen.
Hiermee worden dan ook de « notoire » muziekrecensenten of would-be kenners voor schut gezet. Het zwaaien met bolletjeszakdoeken en het minachtend refereren aan hossende klompendragers als het woord folk valt, wordt totaal irrelevant na een optreden van de Chieftains, nietwaar, Paddy Moloney ?
Paddy Moloney : Door het feit dat de volksmuziek bij ons in Ierland als het ware geïnstitutionaliseerd is, worden wij niet met het probleem van marginalisatie in de pers geconfronteerd. Als er iets slechts wordt uitgebracht zal daar uiteraard kritiek worden op gegeven. Maar folk op zich wordt als een niet te verwaarlozen stuk van onze cultuur beschouwd. Dat merk je b.v. op de radio, waar je op elk moment van de dag wel op de ene of andere zender, folkgeluiden kan opvangen.
— Ierland is een klein land, dat weinig impact heeft op de rest van de wereld. Hoe verklaar je dan de populariteit van de Ierse volksmuziek buiten de eigen grenzen ?
P.M. : Tja. Ik denk dat dit vooral te danken is aan de authentieke instrumentencombinaties die gebruikt worden, die klanken en melodieën produceren, die goed in het oor liggen. Verder is er de grote variatie aan muziekstukken, van melancholische ballades tot ophitsende jigs, met alles wat daartussen ligt. Elke song heeft ook zowat zijn eigen geschiedenis, wat het alleen maar boeiender maakt. Misschien dat al deze zaken samen, de Ierse volksmuziek ook voor niet-Ieren aantrekkelijk maakt.
— Dit bleek ook uit jullie recente tournee door de VS.
P.M. : Het is juist dat we daar voor uitpuilende zalen speelden. Maar dit dient enigszins gerelativeerd te worden. In feite speelden we daar een thuiswedstrijd voor massa’s Ierse immigranten die al plat lagen bij het zicht van een klaverblad.
— Op jullie repertoire staan opvallend weinig gezongen nummers, ondanks de niet onbelangrijke plaats die de ballades innemen in de Ierse volksmuziek.
P.M.: Ja, dat klopt. Ons werk is vooral instrumentaal. Het heeft het voordeel dat bij buitenlandse optredens de taalbarrière omzeild wordt.
— Aan die buitenlandse contacten schijnen jullie nogal wat belang te hechten.
P.M. : Omdat volksmuziek, evenals andere muziekgenres trouwens, een universeel karakter heeft. Omdat ik de confrontatie van twee verschillende culturen fascinerend vind, zeker op muzikaal vlak. Toen we vorig jaar in Griekenland optraden, integreerden we in ons instrumentarium een bouzouki, tot groot enthousiasme van het publiek. Het is pas op dergelijke ogenblikken dat je aanvoelt, hoe nauw de volksmuziek uit diverse landen soms bij elkaar aanleunt. Ons Chinabezoek in 1983 liet wel de diepste indruk na. Ik had reeds wat ervaring met Chinese muziek via enkele Chinese vrienden. Tot we dan in ’83 in het kader van een cultureel uitwisselingsprogramma, enkele concerten konden gaan geven in de Volksrepubliek. Het leuke daarvan was dat Chinezen geregeld jamsessions gaven met ons, waarbij beurtelings Chinese en Ierse nummers werden gebracht. Tot ieders verrassing zonder veel aanpassingsproblemen. De respons op dit initiatief was zo overdonderend, dat de concerten live op de Chinese TV werden uitgezonden. Overigens hebben we van ons verblijf gebruik gemaakt, om onze kennis van de bijzonder rijke Chinese volksmuziek wat uit te breiden. Als je weet dat de Chinezen over niet minder dan tweehonderd specifieke volksinstrumenten beschikken, dan krijg je het zelfs als Ier warm vanbinnen.
— Naast het overschrijden van de landsgrenzen, doorbreken jullie ook geregeld het folk-keurslijf.
P.M. (lachend): Ja, een teveel aan creativiteit verplicht je daar gewoon toe. Dat is ook de reden waarom we o.a. tekenden voor de filmmuziek van « Barry Lyndon », « The Ballad of the Irish Horse » en « The Grey Fox », en waarom we geregeld samenwerken met symfonische orkesten zoals in de TV-serie « The Year of the French ».
— Voor veel mensen is folk vaak synoniem met sociaal, politiek engagement. Geldt dit ook voor u ?
P.M. (aarzelend): Muziek is mijn leven. Dit is dus al een totaal engagement op zich. Maar daar waar andere Ierse formaties uitgesproken de link willen leggen tussen hun muziek en b.v. de politieke situatie in Ulster, is dit bij ons niet het geval. Daarvoor is de Ierse muziek te rijk om je daartoe te beperken. Ik denk ook niet dat ons publiek daarom vraagt. (Marc Stevens in De Rode Vaan nr.6 van 1986)