Ik stel vast dat ik helaas net te laat kom om nog iets zinnigs te doen voor het Sfinksfestival van dit jaar (het is gisteren juist afgelopen), maar vandaag is het wel dertig jaar geleden dat ik een interview heb gedaan over dit festival. Ondanks de uitgebreide aandacht die De Rode Vaan destijds hieraan heeft besteed, ben ik niet naar het festival zelf geweest (misschien is er iemand in mijn plaats geweest? wil die zich nu dan alsnog bekend maken?). Vele jaren later heb ik een korte maar aangename relatie gehad met een jongedame die verslingerd was aan dit festival, maar ook zij heeft mij niet kunnen overhalen. Het spijt me om het te moeten toegeven (of eigenlijk spijt het me niet, als ik eerlijk ben), maar ik ben nooit een fan geweest van wereldmuziek.

« Ze hebben onze dromen gestolen ». Onder die titel besteedden we begin 1981 aandacht aan de Nigeriaanse « superstar » Fela Anikulapo Kuti. Het was een parafrase van een uitspraak van Kuti zelf, waarmee hij bedoelde dat nadat de blanken eeuwenlang Afrika hadden beroofd van zijn natuurlijke grondstoffen, nu precies hetzelfde verschijnsel zich voordeed met de muziek. In het begin van de jaren tachtig was het duidelijk dat de westerse platenmarkt « rijp » was voor Afrikaanse muziek. In eerste instantie waren het echter vooral westerse groepen die daarvan profiteerden. Zij incorporeerden de Afrikaanse « beat » in hun muziek (vandaar de term afrobeat die toen opgang maakte) en mochten langs de kassa passeren (denken we maar aan Bow Wow Wow of Adam and the Ants). Aangezien echter ook een aantal integere muzikanten zoals Peter Gabriel en David Byrne van Talking Heads niet alleen met die invloeden maar ook met Afrikaanse collega’s zelf begonnen te werken, opperden we voorzichtig dat deze afrobeat uiteindelijk toch het tij zou kunnen doen keren: de import van Afrikaanse muziek zou in de jaren tachtig wel eens kunnen worden vervangen door de export van Afrikaanse muzikanten. Hebben we gelijk gekregen of hebben we gelijk gekregen? Al gedurende een paar jaren, maar vooral tijdens deze periode van zomerfestivals worden we werkelijk overspoeld door Afrikaanse muziek, zelfs zodanig dat we er eerlijk gezegd een beetje een indigestie aan overhouden: the sound of the city wordt werkelijk versmacht door the sound of the jungle.
NADRUK OP HET MELODIEUZE
Trendsetter daarbij is zeker het Sfinksfestival in Boechout geweest. En ook dit jaar is het opvallend dat de organisatoren in heel deze Afrikaanse rage toch hun artistieke integriteit wensen te behouden door enerzijds met nieuwe horizonten uit te pakken (waarover we het hier nu niet zullen hebben) en anderzijds in Afrika zelf naar nog onontgonnen terrein uit te kijken…
Een en ander wordt duidelijk als we het programma overlopen. Op zaterdag 30 juli 1988 wordt er al meteen begonnen met de Zambiaanse groep Shalawambe. De muziekscene in Zambia werd tot voor enkele jaren overheerst door religieuze en volksmuziek. De Kalindulamuziek, gebaseerd op de ritmes en melodieën van de Bimba-stam bracht hier verandering in. Door het gebruik van moderne instrumenten werd Kalindula al snel de belangrijkste « pop »-muziek. Shalawambe is hierin één van de belangrijkste schakels. Ze zijn afkomstig uit Luanshya en brengen melodieuze, vrolijke gitaarmuziek. Voor hun Europese tournee worden ze begeleid door de Surinaamse gitarist Cecil Nmoussah.
Daarna treedt Sooliman Ernest Rogie op. Geboren in de jaren twintig in Fomikoh in Sierra Leone als zoon van een zangeres leerde hij al snel gitaar spelen. Om zijn muzikale kennis te verbreden, ging hij bij het leger met het idee naar Engeland te kunnen vertrekken om daar verder te studeren. Toen hierin geen schot kwam, werd hij « oncontroleerbaar » en ontslagen. Toch scoorde hij in 1961 een eerste pan-Afrikaanse hit met « My lovely Elisabeth ». Sinsdien verschenen er van zijn hand niet minder dan 46 singles, waarbij hij stilaan een eigen stijl had ontwikkeld die Palm Wine Music werd genoemd, een vrolijke Afrikaanse variante op de vroege Amerikaanse twist en rock. Na problemen met zijn platenlabel waagde Rogie de overtocht naar de Verenigde Staten, waar hij zich inzette voor de Afrikaanse cultuur. Via zijn ontelbare voordrachten en publicaties werd ook zijn muziek opnieuw ontdekt. Met name in Engeland verscheen in 1987 van hem een compilatie-elpee die een groot succes kende, waardoor zelfs mensen als Jonathan Richman of Barrence Whitfield cover-versies van zijn nummers uitbrachten.
IMG_0004Ramiro Gomes Dias werd dan weer in Sonako, Guinée Bissau, geboren en wel in 1955. Op zijn zestiende reeds vormt hij de groep N’Kassa Cobra die zijn composities vertolkt. In 1980 verlaat hij echter zijn land en begint een bescheiden carrière in Parijs. Acht jaar en vier elpees later heeft Ramiro Naka (zoals hij zich nu laat noemen) reeds een wat grotere reputatie, terwijl N’Kassa Cobra op zijn beurt er reeds een tournee door Afrika, Europa en zelfs de Sovjetunie heeft opzitten. Tijdens die tournee loopt de groep haar vroegere leider opnieuw tegen het lijf en het blijkt beter te klikken dan ooit tevoren. Samen zullen ze in Boechout Goumbé-muziek brengen: meeslepende, dansbare, door salsa beïnvloede melodieuze nummers.
Daarna komt Andy Sheppard met zijn kwintet aan de beurt. Deze saxofonist uit de Britse nieuwe jazz valt uiteraard buiten het bestek van dit artikel. Dat geldt ook voor David Rudder & Charly’s Roots uit Trinidad, al is de calypso-muziek die deze mensen brengen uiteraard zeer sterk beïnvloed door de muzikale bagage van de Afrikaanse slaven (de enige bagage die ze mochten meenemen trouwens…). Hetzelfde kunnen we zeker zeggen bij Nina Simone, behalve dan dat deze Grote Dame van de jazz, blues en soul uiteraard uit de Verenigde Staten afkomstig is, voor zover jullie dit nog niet wisten.
IMG_0002Helemaal in Afrika zitten we echter opnieuw met de hekkensluiter voor zaterdag: Thione Seck en Le Raam Daan. Seck begon zijn carrière bij een folkloristisch ensemble voor hij zich aansloot bij het Orchestre Baobab de Dakar. Na muzikale meningsverschillen richtte hij samen met zijn broer Mapenda en een paar andere muzikanten Le Raam Daan op. Zoals vaak in Afrika het geval, namen zij geen elpees, maar cassettes op (er wordt sowieso toch tegen de sterren op gekopieerd en piratenversies uitgebracht, dus who cares ?) en na amper vier van dergelijke dingetjes hadden zij het in Senegal reeds helemaal voor mekaar en werden ook in Europa de eerste geruchten opgevangen. Vorige zomer kwamen ze dan ook naar Parijs voor een tournee, maar tevens voor de opname van een eerste elpee, eigenlijk een compilatie van zijn grootste successen. Ook hier betreft het melodieuze songs (lijkt wel hét kenmerk van Sfinks ’88) maar dan toch op de zo typisch Afrikaanse ritmische basis. Enfin, zo typisch nu blijkbaar ook weer niet, want salsa- en reggae-invloeden zijn Thione Seck niet vreemd.
IMG_0003MUZIKAAL-ARTISTIEK AVONTUUR
Na de Nicaraguaanse groep Yemeya is het zondag de beurt aan de West-Afrikaanse bluesgitarist Ali Farka Toure. Hij combineert traditionele Afrikaanse liedjes en ritmes met allerlei invloeden en komt zo tot een heel individuele stijl. Afkomstig uit een vooraanstaande familie vervulde hij heel zijn omgeving met afgrijzen omdat hij muzikant wilde worden. Hij begon als gurkelmuzikant (een Afrikaanse éénsnarige
gitaar) op occulte ceremonieën. Via banjo en accordeon kwam hij uiteindelijk tot de akoestische gitaar. Na de onafhankelijkheid in 1960 kreeg hij de verantwoordelijkheid voor het culturele leven in Mali.
Met een groep van 107 acteurs, muzikanten en zangers scoorde hij vaak zeer hoog. Verwacht echter uiteraard niet dat hij met zo’n bende naar Boekhout komt afzakken, de groep werd trouwens in 1968 opgedoekt na een staatsgreep. Ali van zijn kant raakte steeds meer geïnteresseerd in zwarte Amerikaanse muziek : Ray Charles, Otis Redding, Albert King en vooral John Lee Hooker. Al vlug haalde hij zich daarmee de bijnaam « de John Lee Hooker van Afrika » op de hals. In 1970 ontmoette hij zijn idool in Parijs, waarna de grote John Lee Ali als zijn enige troonsopvolger erkende. Een hele eer.
Na Ali Farka Toure komt een ambitieus project aan bod dat ook illustratief mag zijn voor het muzikaal-artistieke avontuur dat Sfinks telkenjare weer wil zijn. De nieuwe flamenco van Ketama, het koraspel van de Malinees Toumani Dibaate en de jazz-bassist Dany Thompson (die daarnaast ook reeds mensen als Rod Stewart, Donovan en Elvis Costello heeft begeleid) hebben elkaar nog maar pas ontmoet en toch heeft dit reeds geresulteerd in een elpee, zo geladen was de muzikaliteit die uit deze confrontatie te voorschijn kwam. Ketama is opgebouwd rond de Carmona-broers, jonge zigeuners die mee aan de wieg staan van de nieuwe ontwikkelingen in de Andalusische flamenco, met name de beïnvloeding door salsa en rumba. Toumani Diabate van zijn kant is de zoon van Sidiki, bij insiders gekend als « de koning van de kora ». Toumani is amper 23, maar reeds volop op weg om zich een waardige troonsopvolger te tonen. Uiteraard is ook bij hem de moderne rockmuziek niet onopgemerkt voorbijgegaan. In zijn kora-spel verwerkt hij dan ook rock, blues en reggae. Zo speelde hij o.a. mee met Kassav die nog pas daarvoor in ons land te gast waren.
Na deze toch wel uitzonderlijke jamsessie komt de nu stilaan ook bij ons beroemde Pakistaanse Qawwali-zanger Nusrat Fateh Ali Kahn aan bod. Zoals gezegd blijven we daar nu niet bij stilstaan, maar mij persoonlijk zou het niks verwonderen mochten we binnen enkele jaren artikels schrijven over Aziatische muziek en misschien wel met dezelfde indigestie. Je zou natuurlijk kunnen stellen dat dit nogmaals wijst op de armoede van de huidige popmuziek, maar anderzijds hebben onze westerse rockgroepen dan weer juist een enorm succes in de Sovjetunie, Japan en zelfs China. Exotisme zit de mens blijkbaar ingebakken. Het gras van de buren is nog altijd groener.
IMG_0001Maar opnieuw over naar de orde van de dag. Na Kahn is het de beurt aan Abdel Aziz El Mubarak. Hij is de bekenste ster uit Soedan en zijn muziek zit dan ook gevangen tussen Afrika en Arabië. Wat hij zingt zijn voornamelijk liefdesliederen en dat met begeleiding van een tien man sterk orkest. In de bezetting zitten heel wat instrumenten die we nu niet onmiddellijk gewend zijn in Afrikaanse orkesten weer te vinden: violen, accordeon, blazers en natuurlijk de nu stilaan ingeburgerde gitaar en bas. Dus geen romantiek á la Julio Iglesias, maar swingende meezingers. Zo te zien een uitstekend voorgerecht voor de Amerikaan Barrence Whitfield en zijn « Savages » die rhythm and blues brengen zoals de Stax-groten dat destijds deden.
Voor de apotheose zou echter Alpha Blondy zorgen, de ster uit de Ivoorkust die zich via Frankrijk stilaan in heel Europa een merkwaardige reputatie bij elkaar aan ’t zingen is. De reputatie is nu voornamelijk muzikaal, maar oorspronkelijk ging een andere hem vooraf (drugs, psychiatrische instellingen, gevangenis…). Deze reputatie wil hem ook nu nog wel eens parten spelen, zo liet hij het ook dit jaar op het laatste moment weer afweten. Als vervanger werd de Britse reggae-formatie Maxi Priest opgetrommeld.

Referentie
Jan Segers, The sound of the jungle, De Rode Vaan nr.31 van 1988

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.