De Franse opera-zanger Roberto Alagna wordt vandaag 55 jaar.
Op zoek naar de naam van de eerste vrouw van Roberto Alagna (verder dan haar voornaam, Florence, ben ik nog altijd niet geraakt) struikelde ik over een interview in Le Figaro van 8 oktober 2009, waarin Alagna bekend maakte dat het “sprookjeshuwelijk” met Angela Gheorghiu “over and out” was: “Il y a longtemps que nous ne faisions plus de choses ensemble. Chacun mène sa carrière. Je pensais que ce serait dur, mais je me sens plus serein et libre. Je n’ai plus le souci de rendre des comptes et à donner des conseils, tous les soirs. C’est difficile vous savez d’être en couple avec un artiste. Alors deux chanteurs d’opéra dont le métier est si difficile…C’est la première fois depuis le décès de ma première épouse Florence qui est décédé quand j’avais 29 ans me laissant seul avec notre fille Ornella qui était bébé, que je connais une sorte de sérénité. Je vois enfin la beauté de l’instant. Angela ne veut pas entendre parler de divorce. On verra. L’essentiel est qu’elle soit heureuse et ait la force de monter sur scène.”
Ik ontmoette Roberto Alagna toen hij nog “de vierde tenor” werd genoemd (na het trio Domingo-Pavarotti-Carreras), maar niet lang daarna ontpopte Roberto Alagna zich tot “de eerste tenor”. Of zoals Nicolas Blanmont het in “La Libre Belgique” formuleerde: de drie musketiers, dat is allemaal goed en wel, maar hij is d’Artagnan!
De vergelijking kan zelfs doorgetrokken worden want Alagna is van bescheiden Siciliaanse afkomst en heeft geen echte zangopleiding gekregen. Hij heeft b.v. nooit conservatorium gelopen. Hij is een natuurtalent dat begon te zingen omdat hij zot was van films met Luis Mariano (in 2006 heeft hij nog een CD uitgebracht met diens grootste successen). Later bekwaamde hij zich door platen van Beniamino Gigli en Nicolai Gedda na te apen.
Hij werd eerder toevallig ontdekt in het nightclub-circuit door de Cubaanse jazz-bassist Rafael Ruiz, die een passie had voor opera en inzag dat deze knaap daar aanleg voor had. Hij werd meteen op de scène gegooid (in Glyndebourne): “Je zou bijna kunnen zeggen dat de eerste keer dat ik naar de opera ging kijken, ik op dat ogenblik zelf op de scène stond. Dat was tijdens de repetities van La Traviata, ik had de avond tevoren Falstaff gezien.” (Knack, 30/10/96)
Kort daarop stond hij reeds in de Scala in een productie van Riccardo Muti! Over de live-opname die toen van “Rigoletto” werd gemaakt, is hij echter niet tevreden, omdat hij toen wel andere dingen aan het hoofd had (de ziekte van zijn vrouw namelijk). Een ruzie met Muti was dan ook het gevolg. De Scala lijkt overigens wel een verdoemde plaats voor Alagna want tien jaar later werd hij er uitgejouwd tijdens “Aida”. Hij verliet op staande voet het podium en de opvoering kon pas verder gaan toen invaller Antonello Palombi (in jeans) zijn plaats innam.
Op het einde van 1994 werd Alagna de gedoodverfde opvolger van “de drie tenoren” bij zijn vertolking van “Roméo et Juliette” in het Londense Covent Garden, al dient gezegd dat hij reeds in 1988 de Pavarotti-wedstrijd had gewonnen (iets wat Pavarotti zelf “vergeet” te vermelden in zijn onlangs gepubliceerde autobiografie).
De Franse tenor was 33 jaar, toen hij in 1996 in ons land was om twee nieuwe opnames voor te stellen: “La Bohème” van Puccini en “Don Carlos” van Verdi in de Franse versie (overigens de eerste maal dat het werk in deze versie werd opgenomen). Deze voorstelling gebeurde in de Muntschouwburg en dat was uiteraard niet toevallig want tegelijk liep daar dezelfde enscenering van “Don Carlos” (namelijk die van Luc Bondy) als deze welke op de CD te horen is. Te horen, jawel, want het betreft een live-registratie van een opvoering in Parijs. “Er is slechts gedurende twee avonden opgenomen. Dat is eigenlijk niet genoeg, maar het is wel uitputtend. Het is immers waar dat je je dan extra inspant. Maar zelfs als een zanger slecht is, dan is-ie die avond nog zo goed mogelijk. Dat zouden recensenten toch wel eens mogen inzien.”
Helaas was het in de Munt niet Roberto Alagna die de titelrol vertolkte (wel Vinson Cole) en ook van de andere rollen vonden we enkel “onze” José Van Dam terug als Filips II. De dirigent was wel nog steeds Antonio Pappano, toen nog muziekdirecteur van de Munt. Die had ook de leiding in handen van “La Bohème”, niet enkel een studio-opname, maar zelfs een “CD-extra”, dat wil zeggen dat ze ook op PC afspeelbaar is (dat was toen nog een nieuwigheid, wat gaat het toch ontzettend vlug op dat vlak!), waardoor het mogelijk wordt tijdens het beluisteren het libretto te volgen of wat meer te vernemen over de uitvoerders.
Roberto Alagna was vol lof over Pappano: “Als Italo-Fransman voel ik mij verwant aan een Italo-Amerikaan. Bovendien houdt Pappano van zangers. Ik zoek altijd de eenvoud van het zingen in de badkamer en hij heeft mij daarin gestimuleerd.”
Alagna verraste de aanwezigen wel met de mededeling dat hij nog meer Franse Verdi-opera’s op plaat wil zetten. Zo b.v. “Le Trouvère” (beter gekend als “Il Trovatore”).
In Brussel was ook zijn kersverse echtgenote, de Roemeense sopraan Angela Gheorghiu, aanwezig, waarmee Alagna een nieuw leven wil beginnen nadat in 1994 zijn eerste vrouw aan een hersentumor is gestorven (hun dochtertje was toen drie jaar oud). Samen met Gheorghiu bracht hij kort daarna een aantal liefdesduetten uit, waarin de passies hoog oplaaien. Dat was overigens een van de zeven CD’s die Alagna dat jaar heeft uitgebracht, zodat sommigen vrezen dat zijn relatief jonge stem het zal begeven als hij aan dit tempo verder gaat. Alagna heeft altijd beweerd dat hij dit hoge ritme nodig had om de dood van zijn vrouw te kunnen verwerken.
Nadat hier eerst een tijdje euforisch werd over gedaan, keerde deze publiciteit zich na een tijdje tégen hem in de gespecialiseerde pers. Die kon het b.v. maar matig appreciëren dat Alagna zich niet verdiept in een rol door te studeren, maar door naar oudere opnamen te luisteren. “Dat is nu eenmaal een hobby van mij,” verdedigt hij zich. Bovendien heeft hij niet helemaal ongelijk als hij zegt dat het weinig zin heeft b.v. de historische Don Carlos te bestuderen als Schiller en Verdi daar toch helemaal iets anders van maken!
In Brussel bleek ook dat Alagna niet naast zijn schoenen gaat lopen en b.v. nog heel veel belang hecht aan repetities voor opera-producties. Het zal dus wel loslopen. Het komt er vooral op aan te weerstaan aan de druk van de media. “In plaats van jonge zangers schrik aan te jagen, zouden ze moeten weten dat ik enkel berekende risico’s neem,” aldus een wat verbitterde Alagna op de persconferentie in de Munt. José Van Dam suste meteen: “Dat gebeurt enkel in Parijs.”
In een gesprek met Lukas Huybrechts in “Knack” verduidelijkte Alagna dat het vooral met hedendaagse muziek is dat je moet uitkijken: “Ik heb een uitstapje gemaakt in de muziek van de twintigste eeuw op een plaat met religieuze gezangen, met muziek van Lili Boulanger. Interessant, maar je moet daarmee opletten. Als jonge artiest riskeer je niet lang te zingen als je hedendaagse muziek brengt. Voor je vocale techniek moet je enkele basisregels respecteren. Die zitten allemaal in het belcanto. Je moet ervaring hebben met het belcanto en je instrument ten voeten uit kennen vóór je kan beginnen met dit soort werk. De hedendaagse muziek is de basisregel vergeten dat het belcanto goed doet aan de stem. In de hedendaagse muziek schrijven ze voor een atmosfeer, voor instrumenten, voor alles behalve voor de stem. Je mag daaraan pas beginnen als je een echte technische basis hebt.”
Ook popmuziek zal hij niet zo gauw opnemen. Alhoewel hij niets heeft tegen mega-manifestaties zoals die van de drie tenoren, die het opera-publiek gevoelig kunnen uitbreiden, vindt hij dat een schoenmaker bij zijn leest moet blijven: “Il ne faut pas amener le classique vers le pop, il faut amener le pop vers le classique.” (La Libre Belgique)
Daarom kwamen er in 1997 alweer twee nieuwe Puccini-projecten met Pappano: “La Rondine” en “Il Trittico”. Telkens met Angela Gheorghiu deze keer, het koppel wordt nu immers gezamenlijk gemanaged door de manager van Charles Aznavour. Volgens sommigen zou het feit dat “La Bohème” niet met Gheorghiu is opgenomen maar met Leontina Vaduva te wijten zijn aan het feit dat Alagna in de dood van Mimi zijn eerste echtgenote heeft geprojecteerd. Anderzijds had hij in Covent Garden destijds geen moeite om diezelfde Leontina Vaduva terzijde te laten schuiven om Gheorghiu als zijn Juliette te hebben. En dat loopt nochtans ook slecht af! Dat Vaduva en Gheorghiu niet echt in mekaars buurt kwamen in Brussel, was dus voor één keer eens niet aan “diva”-capriolen toe te schrijven.
In de toekomst hoopt Alagna nog meer Franse opera’s op te kunnen nemen als “Werther”, “Lakmé” of “Mireille”. “Je pourrais chanter des choses en russe, mais il y a des russes qui le feraient mieux que moi, et il en va de même pour l’opéra allemand. Je préfère chanter en italien et en français. Je comprends exactement ce que je dis, et c’est là que j’ai mes plus beaux rôles.”
En omdat hij z’n roots helemaal niet vergeten is, bracht hij in 1997 een CD uit met Italiaanse liederen, begeleid door zijn jongere broers David en Frederico op gitaar. Die twee zijn decorateurs en soms eist hij dat ze samen met hem en Gheorghiu in een operaproductie worden opgenomen, want ja, zo gaat dat nu eenmaal als je een vedette bent geworden…
Referentie
Ronny De Schepper, De vierde tenor of… de eerste? Het Laatste Nieuws 5 oktober 1996