Het is al vijftien jaar geleden dat Dirk van Esbroeck is overleden aan blaaskanker, een week voor hij 61 zou worden.

Drie jaar later verscheen van de hand van Dree Peremans bij uitgeverij EPO zijn biografie. Dree: “Drie jaar lang zat Dirk bijna dagelijks mee aan mijn schrijftafel. Ik ken zijn oude agenda’s onderhand beter dan de mijne van vandaag. Stapels foto’s leerden mij veel over zijn gelukkige jeugd in Argentinië, de brieven en knipsels allerhande heb ik – hopelijk – correct in mekaar gepuzzeld. Zijn tweede leven in België was er een van muziek in vele vormen. Voorzichtige probeersels voor hij met RUM de wereld zou veroveren, het koesteren van tango’s en andere milonga’s als herinnering aan zijn jeugd en de gezongen poëzie waarvan hij in het Nederlandse taalgebied een genre zou maken, zijn het muzikale raamwerk van zijn volwassen leven. Het staat allemaal op de vele elpees en cd’s die hij in alle mogelijke combinaties heeft opgenomen. Het is zijn muzikale erfenis. Zijn zwerftocht door het leven, de landschappen, de literatuur en de muziek heb ik proberen samen te vatten in ‘Reiziger’. Het moet helpen om hem niet te vergeten.”
Bij leven en welzijn heeft Dirk steeds zijn medewerking verleend aan initiatieven van Dree Peremans. Zo b.v. op de CD met opnamen uit het liedboek van Jan Frans Willems of “Het Zwarte Goud”. Hij heeft samen met Peremans trouwens het Patagonisch Genootschap opgericht. Midden de jaren zeventig is hij daar zelfs geweest, in Patagonië.
Kort daarvóór fungeerde Dree Peremans als producer van de eerste solo-CD van Dirk, “Van op de hoge brug”. Hierop brengt Dirk gedichten van Richard Minne en Jan van Nijlen. De CD werd opgenomen in studio 6 van de VRT en verschijnt dan ook in coproductie met Radio 1. De firma die de CD uitbrengt is echter Myron (naar de Griekse maker van “De discuswerper”), eigenlijk een coproductie van Leon Lamal en Dirk van Esbroeck (*). Men brengt dus ook bijna uitsluitend werk uit van van Esbroeck of van groepen waarvan Leon een tournee verzorgt, zo b.v. ook de eerste CD van de groep van Paul Rans, die overigens net als Dirk nog deel heeft uitgemaakt van de folkgroep RUM.
Naar aanleiding van zijn boek is Dree Peremans ook mij komen opzoeken, maar ik vrees dat ik hem niets speciaals te vertellen had. Bij het verschijnen van die eerste solo-CD heb ik weliswaar met Dirk een lang gesprek gevoerd (nadat er al kortere ontmoetingen waren geweest op het Feest van de Rode Vaan en later ook in Arca of op andere plaatsen waar Dirk optrad) maar alles wat ik daarover te vertellen had, heb ik hier op mijn blog neergeschreven.
De ouders van Dirk van Esbroeck komen weliswaar uit de buurt van Brussel (Londerzeel, Meise), maar hijzelf is geboren in Gent op 1 juni 1946. Dat verblijf in Gent is echter slechts een aanloop naar een vertrek naar Argentinië, dat uiteindelijk (na een eerste uitstel) twee jaar later zal plaatsvinden, in 1948 dus. 1948, een merkwaardig jaar, zal u zeggen en u heeft gelijk: “Mijn vader werd beschuldigd van collaboratie, maar eigenlijk was hij een klein garnaaltje en ze hebben hem dan ook moeten laten gaan. Hij is er wel verbitterd door geraakt en hij zei altijd: ‘Ik heb nooit een vlieg kwaad gedaan’. Het verstevigde in elk geval een gevoel dat hij al lang gekoesterd had: wegtrekken.” (Dirk in “Doen”, het blad van de SP.A, in juni 1998)
In het boek van Dree Peremans vernemen we dat dit verhaal niet helemaal klopt. De vader van Dirk was inderdaad “een kleine garnaal” (de aanklacht luidde: een Vlaams koor dirigeren), maar langs moeders zijde was er wel wat anders aan de hand. De hele familie Vos had zich ironisch genoeg in nesten gewerkt via het VOS, de vereniging van Vlaamse Oudstrijders uit de Eerste Wereldoorlog, en emigreerde bijna volledig naar Argentinië en het was in dié context dat ook het vertrek van de familie Van Esbroeck dient te worden gezien. Vader Van Esbroeck liet zelfs met tegenzin de rest van zijn familie achter.
Wat Dirk daar zelf van vindt, van heel die politieke context, dat vinden we bij Peremans merkwaardig genoeg terug in de marge van de dood van kleinkunstenaar Jan Puimège, een neef van Dirk: “Toen Jan stierf aan een hartkwaal (op 22/5/1982, RDS) had Dirk al afscheid genomen van de eerste RUM en was hij volop bezig zijn Argentijnse repertoire te onderbouwen. ‘Tante Sof’ (Sophie Vos, de jongste zus van Dirks moeder Julia en moeder van Jan Puimège, RDS) nam het Dirk wel eens kwalijk, zeker toen Dirk na de dood van Jan niet wou meedraaien in de postume carrousel. En dat had dan onder meer te maken met de al te uitgesproken flamingante schaduw van neef Jan en tante Sof.” (p.17)
En dus groeide Dirk op in Argentinië. Thuis sprak Diki (zoals hij daar werd genoemd) half Spaans, half Nederlands. En met zijn twee broers sprak hij altijd Spaans, ook toen ze reeds terug in België waren.
Dirk van Esbroeck: “Ik heb altijd graag poëzie gelezen. Toen ik een jaar of 14, 15 was, was ik zeer anglofiel. Wij kregen op school wel een beetje Engels, maar dat stelde niet veel voor. Eigenlijk leefde ik toen op straat. Ik heb mezelf dan ook Engels geleerd door naar de bioscoop te gaan met een kaartje om boven de onderschriften te houden. En dan heb ik naast Spaanse poëzie ook veel Engelse poëzie gelezen. Nederlandse poëzie ben ik pas hier beginnen lezen. Het enige wat wij in Argentinië in het Nederlands lazen dat waren de allereerste Suskes en Wiskes, waarvan we dan achteraf vernamen dat ze eigenlijk in ’t Aantwaarps waren geschreven!”
Als 18-jarige had Dirk Van Esbroeck reeds werk op een bureautje in Argentinië toen zijn ouders besloten terug naar hier te komen wonen. “Wij waren arm. Wij waren zo arm dat onze familie in België uiteindelijk onze terugreis heeft moeten betalen. Wij hadden ons zelfgebouwd huis ginder verkocht, maar de levensstandaard was zo laag dat we zelfs met de opbrengst ervan geen ticket voor ons allemaal konden kopen.” (Doen, juni 1998)
Zijn ouders vroegen hem mee te komen “voor een maand of twee” om te zien of het hem niet zou bevallen, maar ondanks het feit dat hij hier twee jaar tegen zijn zin heeft rondgehangen, is hij uiteindelijk toch gebleven. “Tango-muziek spelen en zingen heeft me geholpen om hier beter te aarden,” zegt hij. Bovendien keerde hij bij leven en welzijn om de twee jaar eens terug naar Argentinië, al herkende hij zijn geboortedorp niet meer: in de jaren zestig waren er immers 23.000 inwoners en nu telt men er meer dan 300.000 inwoners.
En de zogenaamde macho-cultuur? “Dat is een mythe. Vlamingen zijn zeker even grote macho’s als Latijns-Amerikanen. Het enige verschil is dat deze laatsten veel extroverter zijn en dat het er daardoor veel dikker opligt.”
Een paar van die tango’s vinden we terug op “Liberata”, de CD van Tango Al Sur, de groep die Dirk samen met Juan Masondo stichtte. Maar de spilfiguur werd uiteindelijk bandoneon-speler Alfredo Marcucci (°1929, Buenos-Aires), die vele nummers ontleent uit de orkesten waar hij nog heeft gespeeld (Julio de Caro, Julian Plaza, Enrique Mario Francini), maar die na zijn verblijf bij Los Paraguayos uit de muziekwereld was verdwenen. Hij bepaalt vooral het geluid van de groep, al geeft ook de Roemeense Daniela Rapan met haar viool er een air van salonmuziek aan.
Buiten “Libertango” van Astor Piazzola, hier vooral gekend als “I’ve seen that face before” van Grace Jones, zeggen de namen ons meestal niks, maar b.v. de muziek van “El Once” van Osvaldo Fresedo zal de meesten toch wel bekend in de oren klinken. En al deze tango’s, milonga’s en walsen zijn alleszins een welkome afwisseling voor de verbasteringen die er hier te lande vaak moeten voor doorgaan.
Daarnaast hebben zowel Dirk als Juan nog hun eigen inbreng met lijzige, nostalgische melodieën. Ze doen dat meestal samen, afwisselend in een hoofdrol. Daarbij krijgen ze soms de steun van andere muzikanten, zoals pianist Paul Bessemans, klarinettiste Christel Borghlevens en Johan Vandendriessche die op “Elsa”, de enige eigen compositie (van Masondo) op deze CD, zijn basklarinet zowaar als een langoureuze saxofoon doet klinken. Een stevige aanrader voor de liefhebbers! (Tango Al Sur – Liberata – Myron LAM 1011)
Dirk Van Esbroeck: “Ik heb geen specifieke muziekopleiding gehad, ik heb immers regie-assistentie gestudeerd aan het HRITCS en nadien bij Roland Verhavert gewerkt, ten tijde van Rolande met de bles. Maar al vlug bleek dat bij film 90% van uw energie gaat naar het bijeenzoeken van geld. Het resultaat van wat je brengt is daar teveel afhankelijk van het budget waarmee je kan werken. En ik heb toen maar voor de muziek en voor Rum gekozen. Voor de langspeeldocumentaire ‘Brussel’ van Marc Sibille heb ik nog wat filmmuziek gemaakt, maar muzikaal heb ik steeds zowat op mijn eentje zitten prutsen, juist daardoor heb ik een eigen stijl gekregen. Pas later ben ik in het conservatorium van Mechelen hobo gaan studeren. Maar ik gebruik dat instrument niet zo vaak omdat het heel moeilijk is om dat af te wisselen met zang. En alle twee tegelijk is het natuurlijk helemààl onmogelijk!” (lacht)
Met Rum was Dirk ook o.a. te gast in Jeugdclub Broebelke in Temse (onderstaande foto Erik Westerlinck), maar dat was nog maar het begin: “Met Rum zijn we vaak in Frankrijk of in Zwitserland op tournee geweest. Of je daar in het Nederlands of in het Engels zingt, maakt immers geen verschil, ze verstaan het toch allebei niet. En het had het voordeel enerzijds dat het iets exotisch had en anderzijds dat we in hun taal konden uitleggen waarover die liederen gingen.”
Reeds op het einde van de jaren zeventig probeerde hij bij Rum eigen teksten te maken en meer hedendaagse dingen te brengen i.p.v. de bewerkingen van traditionele Vlaamse liederen waarmee ze van start waren gegaan. Er werden een paar dingen geschreven, maar die werden nooit op plaat gezet. Vera Coomans, die Paul Rans had vervangen en later samen met violist Wiet van de Leest naar Madou zou trekken, zong wel reeds nummers van haar man, Jan Devos, getoonzet door Wiet. Dat was trouwens de directe aanleiding voor de split van “Rum 2”.
Dirk Van Esbroeck tegen Jon Misselyn in “De Muziekkrant”: “We kwamen niet overeen welke richting we zouden uitgaan. Persoonlijk vond ik dat er nog genoeg dingen waren waar we alle vier achter stonden om er mee door te gaan. Dat was echter niet de mening van Wiet en Vera, en zij hebben dus besloten om er mee te stoppen. Het is allemaal begonnen toen er (…) kritiek kwam op bepaalde nummers. Concreet waren dat twee liederen waarbij de tekst (van Jan Devos, RDS) voor ons, Juan en ik, niet aanvaardbaar was. Waar we niet achter konden staan. Zij wilden daar helemaal geen rekening mee houden. Zij hebben toen gezegd dat wij geen bevoegdheid hadden om daarover te oordelen. Wij hadden ons niet met ‘teksten’ bezig te houden. Dat hebben we niet genomen. Ik wil geen meeloper zijn. Ik (…) heb altijd dingen willen doen die ik op een of andere manier moest laten vallen, omdat Wiet het niet zag zitten. En omdat ik Wiet toen beschouwde als de muzikale spil van de groep, heb ik toen toegegeven. (…) Maar op bepaalde momenten vonden wij dat het een richting uitging waar wij helemaal niet achterstonden. (…) Ik wil geen kwaad vertellen over Jan Devos. Ik vind wel dat hij zeer goeie teksten kan maken, maar de algemene lijn lag mij niet. En Juan ook niet. (…) Jan Devos is een theaterman, en ik vond dat hij dus een theatereffect in de teksten verwerkte. Ik denk dat hij het me niet kwalijk zal nemen als ik zeg dat hij bepaalde dingen erin bracht om de mensen te shockeren. En ik heb daar niets tegen, ik vind dat zelfs goed dat het gebeurt. Maar wat er dan overbleef, wat de tekst te vertellen had, en de ondertoon ervan, daar kon ik niet achter staan.”
En dus viel de groep uit elkaar. Vera en Wiet stichtten Madou, waar ze à volonté nummers van Jan Devos konden zingen. Dirk zelf kwam op dat vlak pas aan zijn trekken in de jaren tachtig toen eerst Juan Masondo en later een paar blazers (Frakke Arn en Jean-Pierre Van Hees) bij Rum kwamen.
Juan Masondo (°1944, Cordoba, Argentinië) kwam naar Leuven om daar aan de universiteit als landbouwkundig ingenieur een stage te doorlopen. Een kennismaking met Van Esbroeck was onafwendbaar. (**)
Toen zetten ze ook reeds een aantal gedichten op muziek in het geval van Stefaan van den Bremt dan (zoals “Oude Jacob” of “De nomaden”), maar “Gelukkig ma non troppo” zelf en ook “Onder tafel” van Frank de Crits was speciaal voor hen geschreven. Ze wisselden die af met een aantal instrumentale stukken. Als men wil waren die elpees van Rum te vergelijken met “de dubbele witte” van The Beatles: men was nog wel een groep, maar eigenlijk deed ieder “zijn ding”. En net zoals bij The Beatles, betekende het even later ook de dood van Rum.
Dirk Van Esbroeck: “Commercieel was dat niet interessant. Er was te véél afwisseling. Er zat te weinig lijn in. De mensen luisterden er niet meer naar. Voor ons was het nochtans logisch. Wij deden zo’n rare dingen als een calypso op doedelzak spelen b.v. Maar dat doe je dan één keer, we wilden daar zeker geen hele elpee mee volsteken.”
– Ik weet dat het heiligschennis is, maar in de tijd van Rum heb ik altijd al willen vragen…
D.V.E.:
“…Wanneer gaan jullie nu eens elektrisch spelen? Jaja, ik weet het. Die vraag werd ons reeds in de jaren zeventig gesteld en Wiet is dat eigenlijk gaan doen bij Madou, maar hij is daar blijkbaar toch van teruggekomen. Nu is hij boswachter in het Zoniënwoud en in zijn vrije tijd speelt hij bij een strijkkwartet dat ‘Half en half’ heet, naar de befaamde drank in bepaalde Brusselse gelegenheden. Maar Jari de Meulemeester vroeg dat altijd: wanneer gaan jullie nu evolueren en elektrisch gaan spelen? Ik heb echter altijd gevonden dat elektrisch spelen geen echte evolutie is. Integendeel, als je in onze muziek basgitaar en drums zou gebruiken dan is het gevaar voor vervlakking veel groter. Maar het zou wel veel problemen van de baan ruimen vooral als we ’s zomers op festivals spelen. Enfin, nu zitten we in een overgangsgebied want Guido Desimpelaere speelt een elektrisch versterkte akoestische gitaar, daar waar wij vroeger uitsluitend klassieke gitaar speelden en dat is heel moeilijk om die te versterken. Frakke Arn speelde wel eens basgitaar, omdat hij dat bij Big Bill nog had gedaan. Frakke is een zeer onderschatte muzikant. Ik ken hem al van toen hij nog tuba speelde bij Luk Tegenbos’ Smartlappenensemble. Ach, ik had het misschien wel kunnen doen, maar nu ben ik daar te oud voor. Bovendien speelt iedereen nu ‘unplugged’. In feite waren we dus op onze tijd vooruit. Wannes heeft gezegd: ‘Als je niet uit de mode wil geraken, moet je zorgen dat je nooit met de mode meedoet’ en dat is nog altijd waar. Je moet gewoon jezelf blijven. Maar ik geef toe, soms was het moeilijk. ‘Wanneer gaan ze nu eindelijk eens stevige muziek spelen?’ zei men dan, maar eigenlijk bedoelde men gewoon luidere muziek. De klankrijkdom van akoestische instrumenten is veel groter. Kijk maar naar het gebruik van syntesizers dat enorm terugloopt.”
Toch wilde van Esbroeck toen al een programma maken rond bepaalde dichters. Een aantal daarvan kwamen tamelijk vlug naar boven, waarvan van Nijlen en Minne in de eerste plaats en dan nog een aantal anderen, zoals Gaston Burssens en Jan Slauerhoff, waarvan “Angustia” (op muziek van Dirk) trouwens reeds op “Gelukkig ma non troppo” stond. Op de CD “Vanop een hoge brug” blijkt vooral dat hij vocaal sterker is geworden.
Dirk Van Esbroeck: “Eigenlijk ben ik slechts de laatste jaren verzoend met mijn stem. In de beginperiode van Rum was Paul Rans eigenlijk de zanger. Wiet en ik deden enkel harmonische stemmen. Toen Paul opgestapt is, hebben we eerst nog Vera Coomans aangetrokken, maar toen ook die wegging, ‘moest’ ik wel de zang voor mijn rekening nemen.”
Toen ook die formatie ter ziele ging, trok Dirk met Masondo alleen rond. Toch bleef het verlangen naar een grotere formatie bij hem spelen. Eerst werd bandoneon-speler Alfredo Marcucci aangetrokken, later werd de samenstelling uitgebreid tot een sextet, dat dan ook de benaming Sexteto Tango Al Sur meekreeg. Hier waagde Dirk zich ook al aan eigen teksten omdat melodie en tekst tot een “vanzelfklinkend” geheel te laten versmelten zijn streefdoel is.
Daarna probeerde hij dat doel dus te bereiken door muziek te zetten op twee “muzikale” dichters, Richard Minne en Jan van Nijlen. Dit wil zeggen: ze zijn muzikaal in hun schriftuur zelf.
Dirk Van Esbroeck: “Ik lees zo’n gedicht en meteen hoor ik er al muziek bij. En dat ligt dan aan het ritme van de tekst en ook aan de woordkeuze. Ik heb b.v. al dingen horen doen met Pablo Neruda die men beter niet had gedaan en dan heb ik het niet over Theodorakis, ondanks het feit dat hij een aantal klemtonen verkeerd heeft gelegd in de woorden, want er is toch heel wat overeenkomst tussen Grieken en Latijns-Amerikanen. Toch zijn die teksten niet geschreven om op muziek te worden gezet en als je die wil respecteren (wat je ook moet doen) dan is dat moeilijker dan zelf een lied schrijven.”
Vaak zit je dan met een onregelmatig metrum en toch wilde Dirk zo toegankelijk mogelijke muziek.
Dirk Van Esbroeck: “Het is vooral te wijten aan de beperkingen die ik heb als muzikant. Ik maak de muziek die ik aankan en die me het beste ligt. En dan zie je dat de dingen die het gemakkelijkste gingen uiteindelijk het meest gedraaid worden op de radio. Alhoewel. Bij Rum kenden we dat verschijnsel ook reeds. En dan werden na een aantal beluisteringen plots andere nummers ‘ontdekt’. Want doorgaans was dat dus puzzelen.
Ik had zelfs een paar gedichten die me zeer aanspraken maar die ik uiteindelijk niet heb kunnen afwerken. ‘Bericht aan de reizigers’ van Minne b.v., want de ‘trein’ is zowat de rode draad doorheen de CD. Maar ik vind wel dat ik zowel van Minne als van van Nijlen een paar van hun belangrijkste gedichten tot lied heb gemaakt, maar er zijn er ook bij die als je het leest nu niet direct tot hun beste behoren, maar waarvan je wel een zeer mooi lied kon maken.
Ik vind dat men zo’n gedicht reeds na één beluistering grotendeels moet verstaan. Vandaar ook dat ik af en toe herhalingen voorzie. Maar ’t zijn ook twee toegankelijke dichters vind ik. En dat helpt natuurlijk wanneer we op scholen gaan spelen voor 300 tot 400 leerlingen, die eigenlijk toch verplicht zijn om daar naartoe te komen. We hebben wel geen didactische bedoelingen, maar toch willen we bewust dat scholencircuit bespelen. Vandaar dat op de plaat wel mensen van Sexteto meespelen, maar dat voor die optredens meestal slechts twee mensen mij live zullen begeleiden, met name Guido Desimpelaere op gitaar en klavier en Christel Borghlevens op klarinet en accordeon, want die zijn ook overdag vrij. In andere gevallen kan het wel zijn dat iedereen meespeelt, zoals bij ‘Boterhammen in het park’ b.v., omdat in het tweede deel van het programma toch het Sexteto geprogrammeerd stond.”

Op de CD zijn naast Walter Poppeliers (contrabas), Frank Tomme (accordeon, piano) en Johan De Baedts (drums, percussie), ook Daniela Rapan (viool) en Rigo Messens (cello) van de partij. Die zitten dan weer meer in de klassieke hoek. Daniela Rapan speelt sinds 1984 bij het BRTN-Filharmonisch Orkest en vormt ook een duo met haar broer, pianist Angelo Rapan.
Dirk van Esbroeck: “Rigo Messens was solist bij het Nieuw Vlaams Symfonisch Orkest, waarmee ik als recitant naar Sevilla ben getrokken voor de creatie van de compositie van Dirk Brossé, ‘La soledad de l’America Latina’. Cello had ik tot hiertoe nog niet gebruikt en het was toch wel mijn droom om eens een cello bij de opnames te betrekken.”
– Toch is de cello niet zo prominent aanwezig als de klarinet b.v.
Dirk van Esbroeck:
“Een paar jaar geleden reeds heb ik aan Christel gevraagd of ze geïnteresseerd was om mee te spelen. Ik ken haar eigenlijk van bij het Brabants Volksorkest. Zij en Guido, die op plaat reeds met het Sexteto heeft meegespeeld, kenden elkaar weliswaar niet, maar het klikte toch onmiddellijk. Het is dus plezierig om met zo’n mensen te werken, want de optredens zijn voor ons het belangrijkste. Aan de platen verdienen we zo goed als niets. Als we wat geld in kas hebben, maken we een nieuwe plaat.”
– “Geslacht ligt dieper dan cultuur” is het enige gedicht dat wordt “gezegd” i.p.v. gezongen, en dan nog op muziek van Guido Desimpelaere…
Dirk Van Esbroeck: “Tijdens het programma gaan we er nog zo’n paar brengen, want dat duurt langer dan de CD. Maar ik geef toe, het was vooral een idee van Guido om dat te doen. Hij ziet het meer als een ‘poëzieprogramma’. Ik niet. Ik vind het een chanson- of liedjesprogramma.”
– “Uitkijk” gaat over iemand die in een boom zit, vandaar dat hij op het einde roept: “Volio una donna”, want dat is een referentie naar de gek in de boom uit “Amarcord” van Federico Fellini, wat op zijn beurt een referentie kan zijn naar het boek van Italo Calvino.
D.V.E.:
“Ik had dat oorspronkelijk op een heel andere manier, met een heel ander ritme gemaakt, maar Guido heeft hier iets heel anders van gemaakt, waarover ikzelf heel tevreden ben.” Ikzelf vind dat hier Nino Rota een beetje om de hoek komt kijken. En wellicht niet toevallig als men de referentie aan Federico Fellini in rekening brengt…
– “De burgemeester” doet aan Willem Vermandere denken.
D.V.E.:
“Dat tussenspelletje is van Guido en ja, hij kan het niet wegsteken dat hij jarenlang de arrangementen voor Vermandere heeft geschreven, hé.”
– Bij dit jazzy sonnet is ook Koen De Cauter nabij, die juist Guido Gezelle op muziek heeft gezet.
D.V.E.:
“Ik zou dat nooit kunnen, want ik vind dat je daar West-Vlaming voor moet zijn (***). Maar ik zou het wel heel interessant vinden, mochten we ooit samen eens een programma kunnen doen.”
Richard Minne (1891-1965) en Jan van Nijlen (1884-1965) zijn dus alle twee in 1965 overleden met vijf of zes weken verschil. Het waren ook vrienden, zij het dat zich dit niet in frequent contact uitte omdat het twee nogal eenzelvige mensen waren. Zeker van Nijlen was een zeer teruggetrokken mens. Minne heeft één jaar in Brussel gewerkt op het ministerie van justitie, met name op de vertaaldienst, waarvan van Nijlen de directeur. Ondanks het feit dat Minne zich daar ter plekke min of meer ongestoord met schrijven kon bezighouden, kon hij daar toch niet aarden en keerde hij terug naar het platteland in de omgeving van Gent. Daar leefde hij eerst als boer (om gezondheidsredenen), maar dat ging hem helemaal niet af. Je kan dat zien op oude foto’s en dat blijkt ook uit de ironie waarmee hij de natuur in zijn gedichten behandelt. Hij werd daarna dan ook journalist (bij Vooruit). Het was een manier om te ontsnappen uit de burgerlijkheid, maar toch in de stad te blijven wonen.
Bij van Nijlen was dat na Antwerpen eerst Nederland (tijdens W.O.I) en achteraf Brussel, waarover hij prachtige gedichten heeft geschreven. Hij had er ook een stamcafé, “De Spijtigen Duvel” op de steenweg naar Alsemberg. Zijn dochter woonde op het moment van mijn gesprek met Dirk Van Esbroeck nog altijd in Ukkel. Zijn zoon daarentegen is overleden in een Duits concentratiekamp. Hij heeft daarover nog een heel aangrijpend gedicht geschreven.
In beide gevallen lijken deze dichters te “pendelen” tussen twee toestanden, waarin ze zich eigenlijk nooit echt goed voelen. Want Minne was zoals gezegd op de eerste plaats een stadsmens (Gent), net zoals van Nijlen ook een stadsmens is, maar dan met Antwerpen als thuisbasis. Van Nijlen hield weliswaar heel veel van de natuur, want alhoewel hij in de Carnotstraat is opgegroeid, hield zijn grootvader daar een winkel van zaden en planten en die heeft hem de liefde voor de natuur bijgebracht.
Beide dichters hadden ook een hang naar het Zuiden. Vooral Minne had liever aan de Middellandse Zee geleefd. Men bood hem dan ook de mogelijkheid om op een eilandje in het Como-meer te logeren in een soort “opvanghuis” voor schrijvers en artiesten, dat door ons ministerie van cultuur of hoe dat toen ook mocht heten werd gehuurd. Na een jaar is dat project mislukt, want je moet natuurlijk rekenen dat je in de jaren twintig, dertig niet zo makkelijk naar de Middellandse Zee kon reizen. Het enige wat Minne met de beurs die hij daarvoor heeft ontvangen heeft gedaan is een paar dagen in Gent gaan logeren.
“Het lijkt een beetje op naar Patagonië willen gaan en het nooit doen,” zegt Dirk Van Esbroeck. Dan wacht hij even en dan voegt hij eraan toe: “En dat is misschien maar goed ook. Je kan er beter blijven over dromen en gedichten over schrijven.” (****)
Van Nijlen wordt nogal eens afgedaan als een conventionele burgerman, maar het is op z’n minst toch vreemd te noemen dat hij zo’n 25 keer is verhuisd! Een onrustig figuur dus met een dichotomie tussen de burgerman en de dichter, zoals we dat ook bij Elsschot terugvinden. Nederland was het “literaire vaderland” van van Nijlen. Hij publiceerde er haast al zijn werk en had er ook zijn literaire vrienden: Bloem, Du Perron, Greshoff en Dubois. Deze laatste vatte zowel zijn miskenning als zijn karakter samen door te zeggen: “Hij had misschien even talrijke vrienden als lezers.”
– Was van Nijlen moeilijker op muziek te zetten dan Minne? Het zijn er ook minder: vier op een totaal van veertien!
Dirk Van Esbroeck:
“En dat terwijl ik er oorspronkelijk méér van van Nijlen op muziek wou zetten! Maar bij van Nijlen ben je inderdaad beter dat je de tekst ook nog eens léést. Minne zou wellicht een betere ‘liedjesschrijver’ zijn geweest dan van Nijlen, ja dat is best mogelijk. Hij is ook actueler. ‘Internationale treinen’ b.v. Vervang treinen door vliegtuigen en de Volkenbond door de Verenigde Naties en dan is dit gedicht zeker niet gedateerd.”
Minne heeft hoop en al 50 gedichten geschreven, waarvan een aantal dan nog gelegenheidsgedichten. Toen hij veertig was, is hij gestopt met schrijven, “omdat hij alles al geschreven had”. Minne was nog spaarzamer met woorden dan van Nijlen. Hij schreef heel korte dingetjes, die toch een hele wereld konden oproepen. Ondanks het feit dat hij zijn gedichten doorspekte met dialectwoorden werd hij toch, nog meer zelfs dan van Nijlen, geapprecieerd in Nederland. In zijn anthologie “De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten” uit 1979 nam Gerrit Komrij niet minder dan tien gedichten van Minne op, waarmee hij de best vertegenwoordigde dichter uit Noord én Zuid is! Typisch is b.v. ook dat er op het doodsprentje van Gerard Reve een gedicht van Minne stond. Minne wordt dan ook getypeerd als “wars van alle stromingen, eigenzinnig en modern en door zijn ironische kritiek verwant aan Nescio en Elsschot…”
Op “Afscheid van Pijper, commis-voyageur” gebruikt Dirk Van Esbroeck een samba-ritme om bij te dragen tot de Elsschottiaanse atmosfeer, want Pijper was de vader van Richard Minne. “Een salesman eigenlijk. Dus dit is een soort van ‘Death of a salesman’. Vandaar dat samba-ritme. Dat is bewust gedaan als contrast.”
“Adieu” gaat over een vriend van Minne die geëmigreerd is en het is weemoedig zoals de meeste liederen: “Dat ligt in de eerste plaats wel aan de dichters, maar ook aan de muziek, akkoord. Ik heb me b.v. nogal op fado’s geïnspireerd. Zij het dat ik er toch een paar andere, meer opgewekte dingen heb tussengestoken. Maar ik wil bewust geen Argentijnse dingen brengen, want dat wil ik toch gescheiden houden. Live zullen we trouwens ook nog afwisselen met instrumentale nummers en met gesproken teksten, maar dan wel eveneens van die beide dichters. Van Minne lees ik b.v. één van zijn kronieken voor die hij in de jaren vijftig voor Vooruit heeft geschreven, de rubriek ‘twintig lijnen’ die na hem werd overgenomen door Louis Paul Boon.”
Tijdens de Gentse Feesten 1995 presenteerde Dirk van Esbroeck zijn nieuwe programma “De zee en haar oevers”. Dat merkte je al meteen als je binnenkwam, want dan kwam het ruisen van de zee je tegemoet. Maar ofwel ruiste de zee te hard, ofwel sprak Dirk te stil, maar zijn opening (een lange brief) ging daardoor totaal de mist in. Later herpakte hij zich met liederen op teksten van allerlei dichters. Meestal in het Nederlands, maar ook in het Spaans, Italiaans en het Engels. Met zijn verleden was het immers logisch dat Dirk Van Esbroeck een programma heeft gemaakt rond emigratie, gesymboliseerd door schepen als een brug tussen twee werelden. Hoogtepunten zijn het verhaal van La Valvanera (1919: “the wreck of the whores”), waaruit we o.a. leren dat “La Golondrina” eigenlijk een “zwaluwtransport” is van gastarbeiders van de Canarische Eilanden naar Cuba, vergezeld van de nodige hoertjes (we leren trouwens ook dat “op zwart zaad zitten” van het kweken van deze kanaries afkomstig is), het verhaal over het schip met de geweigerde joden en – van een heel andere aard – “A une passante” van Baudelaire. Hij werd begeleid door Guido Desimpelaere op gitaren en synthesizer en Christel Borghlevens op klarinet, sopraansax en ook natuurlijk accordeon, want een trekzak was nooit ver weg bij zeelui.
Op 25/7/1998 zag ik Dirk terug in de Tinnen Pot n.a.v. een programma over Federico Garcia Lorca (die honderd jaar geleden geboren werd) dat hij samen met Tine Ruysschaert had opgezet in een regie van Erik Wouters (remember Jan De Wilde & Prima La Musica maar ook “Brel Blues” onzaliger gedachtenis). Alhoewel ook Dirk bepaalde teksten bracht, toch was vooral zijn muzikale inbreng van belang. Naast eigen muziek die hij op teksten van Garcia Lorca heeft gezet, bracht hij ook nog composities van Amancio Prada, Carlos Cano en Louis Andriessen. Het meest merkwaardige was echter dat hij “Take this waltz” van Leonard Cohen bracht op de tekst van Garcia Lorca die aan de oorsprong ligt van Cohens bewerking.
In 2001 liep ik hem dan tenslotte nog eens tegen het lijf in Temse, maar dat was puur toevallig, want hij moest (met Juan Masondo) optreden in dezelfde zaal als waar net de vijftigjarigen uit de gemeente waren gehuldigd en daar was ik dus bij. Ik wist toen uiteraard niet dat dit de laatste keer was dat ik hem in levende lijve zou zien…

Referenties
Ronny De Schepper, Tango: de blues van Buenos Aires, De Rode Vaan nr.6 van 1988
Ronny De Schepper, Het zuiden voor stadsmussen, Knack, 9 december 1992
Ronny De Schepper, Dirk Van Esbroeck treedt aan in het Pakhuis, Het Laatste Nieuws, 9 november 1994
Ronny De Schepper, Tango in het bloed, Het Laatste Nieuws 9 maart 1996

Ronny De Schepper, Dirk Van Esbroeck overleden, Pogen september 2007

(*) Vijf jaar voor zijn dood schakelde Dirk over naar Huub Colla wat management betreft, omdat Leon Lamal zich niet langer met optredens bezighield. Ze bleven wel samen het CD-label runnen.
(**) Juan Masondo zorgt voor de komische noot in het boek van Peremans. Zijn vergeetachtigheid en slordigheid is hilarisch. Het gekke is dat ik daarbij steeds aan de Spaanse wielrenner Oscar Freire moest denken. Freire kon soms aan de start van een wielerwedstrijd staan zonder koersschoenen, net zoals Masondo naar een concert kon gaan zonder zijn gitaar. Maar als hij ze wél bij zich had, speelde hij wel fantastisch, net zoals Freire toch drie keer wereldkampioen op de weg is geworden!
(***) Al leer ik uit het boek van Dree Peremans wel dat hij naderhand toch “Dien avond en die rose” op muziek heeft gezet.
(****) Maar ook dàt zal hij uiteindelijk toch wel doen, lezen we bij Peremans, al gingen ze er niet tesamen naartoe.

57 Dirk Van Esbroeck in 't Broebelke

5 gedachtes over “Dirk Van Esbroeck (1946-2007)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.