Het is zal morgen al zestig jaar geleden zijn dat de Franstalige auteur van Vlaamse origine, Michel de Ghelderode, is overleden. De Ghelderode was eigenlijk één van de pseudoniemen van Adémar Adolphe Louis Martens, andere, minder bekende, waren Philostene Costenoble, Jac Nolan en Babylas. Hij schreef meer dan zestig toneelstukken, honderd verhalen, artikels over kunst en folklore en 20.000 brieven. Zijn stijl typeert zich door een verontrustende fantasie, vaak macaber, wreed en grotesk. Zelf heb ik niet zoveel ervaring met het werk van de Ghelderode. Ik heb enkel een korte recensie over een TV-spel gevonden en enkele bedenkingen bij de monoloog van Jo Decaluwe.

Het TV-spel van Zdenek Kraus naar Michel De Ghelderode over de « dissidente » schilder-monnik Huigen Van der Goes (17-2-1982) was een nogal hysterische bedoening, maar met « klasbakken » als Frank Aendenboom, Nolle Versyp, Vic De Wachter, Rudi Van Vlaenderen en… Marcel Van Daele kon het natuurlijk niet echt mislopen. Het richtte zich weliswaar tot een beperkt publiek, maar kom, het moet niet alle dagen Alan Ayckbourn zijn die wordt opgevoerd. Bovendien moest Huigen zoveel klappen van zijn mede-broeders incasseren dat het verhaaltje een goede inleiding vormde op het laatavondprogramma over Leopold Sacher-Masoch dat erop volgde. (*)
Bijna twintig jaar later bracht Jo Decaluwe in het kader van het Keizer Kareljaar “Keizer Karel Komiek”, een adaptatie van vier verhalen van Michel de Ghelderode. In zijn inleiding maakte hij alweer een allusie op het feit dat Arca in Het Laatste Nieuws altijd slechte kritieken kreeg. Nu, ook voor déze opvoering zal het niet anders zijn. Alhoewel er wel tien try-outs aan vooraf waren gegaan, was ook de officiële première eigenlijk nog een try-out, waarin Decaluwe zoals gezegd niet alleen nog eens uithaalde naar mezelf en mijn collega’s, maar ook de toeschouwers werden verzocht om hun commentaar op bierviltjes (!) te schrijven. Overigens mochten ze alleen positieve dingen schrijven. Ik heb dan ook mijn kaartje blanco gelaten, want Decaluwe had het zich echt veel te gemakkelijk gemaakt.
De “adaptatie” (waarover hij naar eigen zeggen bijzonder fier was) bestond uit niets anders dan dat àlles, maar dan ook àlles, wat min of meer in de actualiteit stond erin gedropt werd. Soms voelde men ze van mijlenver reeds aankomen en als er dan toch al eens moest worden nagedacht, dan gaf Decaluwe zelf onmiddellijk de invulling (zoals met de atoma-schriftjes van Leo Delcroix), want je mag de mensen niet te veel vermoeien. Het feit dat hij met een Kroatische technicus werkte (uit het vroegere Karlstadt – heeft u ‘m?), werd zeer onhandig aangebracht. Op een bepaald moment dacht ik zelfs dat we op donkerbruine toestanden afstevenden, maar, toegegeven, niet alleen heeft hij dat ontweken, in de vierde monoloog (over Keizer Karel in Oudenaarde) verwerkt hij zelfs kritiek op het Blok. Samen met de “Gentse wandeling” in de derde monoloog (uiteraard ook door de Keizer Karelstraat) was dat nog het meest positieve, maar meer kan ik echt niet verzinnen.
Kortom, Decaluwe is spitsvondiger op zijn persconferenties dan tijdens zijn voorstellingen. Het was dan ook totaal ongepast van na te trappen naar de “gemakkelijke” moppen van “nar” Geert Hoste (die na vele succesjaren in Arca tijdens de Gentse Feesten naar andere oorden en dan nog vooral aartsvijand NTG is vertrokken), want zelf reikt hij als stand-up comedian nog niet tot de enkels van Hoste. Maar goed, omdat ik dacht dat hij zo niet Waardig Ouder zou Worden, hij op z’n minst toch Waardig Afscheid zou Nemen, was ik zowaar de enige journalist die erop af was gekomen, de anderen gaven de voorkeur aan de première van (zoals zou blijken ook niet al te beste) “The Cocktail Party” van De Tijd in de Minard. Omdat Decaluwe toch weer zal vinden dat het allemaal onterecht is, zal ik hem zelf de (Toatsjes)pap in de mond geven: toen ik in dronken toestand in Moscou “De Moorsoldaten” aanhief (cfr.zijn tweede monoloog), vond men dat óók ongepast…
Enfin, humor, je kan erover blijven discussiëren.

Ronny De Schepper

(*) Deze korte recensie uit de televisierubriek van De Rode Vaan nr.9 van 1982 lijkt mij van mijn hand te zijn en niet van Lode De Pooter, die dit gewoonlijk deed. Toch begrijp ook ikzelf – dertig jaar na de feiten – niet meer waarom er zo drie verwachtingsvolle puntjes voor de naam van Marcel Van Daele stonden. Ik weet zelfs niet eens meer wie Marcel Van Daele wàs! (Of zou dit dan toch mijn “geliefde” Lambik geweest zijn?)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.