Het is al vijf jaar geleden dat de Vlaamse auteur Eriek Verpale door zijn werkster dood werd aangetroffen. Over de doodsoorzaak kan ik nog altijd niks terugvinden op het internet. Alleen bij Frans Van Acoleyen, dokter van Geneeskunde voor het Volk in Zelzate, heb ik enige aanduiding gevonden: “We wisten dat hij ernstig ziek was, maar toch kwam zijn overlijden nog plots.” Op bovenstaande foto: Eriek Verpale met Moeder Zulma in haar café “De Moedige” in de wijk De Katte, Zelzate 1990. De cafébazin is een belangrijk personage in Verpale’s meesterwerk “Alles in het klein”. De foto werd genomen door Michiel Hendryckx, maar werd door hemzelf op Wikipedia geplaatst met toestemming tot vrije overname.

Ik herinner me Verpale als één van de medewerkers van Germaniak en ook wel als medestudent slavistiek van Miriam Vanhee, zijn “Russiese Prinses” (hij vernoemt haar in “Gitta”, p.133, en herhaaldelijk in “Katse nachten”, vooral p.182-183), maar ik geloof niet dat ik hem destijds ooit persoonlijk heb ontmoet. Hij zat toen op kot in de Baudelostraat (1) en al is dat nu in mijn buurt, in mijn studententijd ben ik daar nooit ofte nimmer geweest. Mijn vriend Johan de Belie was totaal wég van Johan Daisne, maar ik deed zelfs geen moeite om die te gaan opzoeken in de Stadsbibliotheek, die toen in die straat was gevestigd en waar Verpale hem wél ooit eens tegen het lijf is gelopen (2).
Eriek Verpale werd geboren in Zelzate op 2 februari 1952. “Waarom ik Eriek (eigenlijk: Eric) heet? In februari 1952 waren mijn ouders geabonneerd op Het Laatste Nieuws waarin de toen populaire stripheld Eric de Noorman voorkwam (H.G.Kresse). Voor hetzelfde geld had ik ook Bommel kunnen heten.” (Katse nachten, p.188)
Hij werd opgevoed door zijn uit Litouwen afkomstige joodse overgrootmoeder, die vlak naast het ouderlijk huis woonde. Hierdoor werd zijn belangstelling gewekt voor de joodse cultuur. Verpale heeft dan ook verscheidene vertalingen uit het Jiddisch en Hebreeuws op zijn naam staan. Hij volgde moderne humaniora als interne leerling bij de broeders in Oostakker (ook wel bekend als “de school van pater Omer”) en studeerde daarna aan de Gentse Rijksuniversiteit één jaar Germaanse filologie en één jaar slavistiek. Ik had dan ook een schok van herkenning toen Verpale in de romanversie van “Olivetti 82” bekende dat in die tijd zijn stamcafé ’t Kantientje was, “een smal en lang café op het inmiddels totaal verkraterde Wilsonplein” (3), want dat was ook het café waar ik destijds menig uur heb gesleten samen met Stanne, vooral omdat het bier er zo goedkoop was (ben ik nu totaal kierewiet als ik me meen te herinneren dat een pintje er toen zeven frank kostte?). Maar Verpale heeft het over 1972 toen ’t Kantientje, “ooit begonnen als (…) een studentencafé (…) al verworden (was) tot een duistere louche pijpenla waar ’s avonds laat de maquereaux hun whisky’s en de wijvekens (van het nabijgelegen Glazen Straatje, RDS) ’s uchtends vruug hun koffie kwamen bestellen.” (4) Dat is dus twee à drie jaar na Stanne en mij, Stanne was trouwens tegen die tijd al van d’unief verdwenen (5) en zelf bleef ik wellicht juist weg van ’t Kantientje wegens die “change of atmosphere“. Ik ben er dan ook nooit Johan Stolz tegenkomen, zoals dat met Eriek Verpale wél het geval was (6). Wel herinner ik me inderdaad dat het cafeetje aan zijn einde kwam toen “amper een paar maanden later Zan den Bokseur ’t Kantientje zou binnenstappen om drie of vier van de vijf aanwezigen paf! een kogel door de kop te jagen” (7).
De enige plaats waar onze paden dus eventueel kunnen zijn gekruist, moet in Studio Skoop geweest zijn, waar zowel Verpale als ik naar “Don’t look back” en “Elvira Madigan” zijn gaan kijken (8).
ALLES IN HET KLEIN
Fastforward naar twintig jaar later: Liliane Vertessen heeft zeer weinig met literatuur te maken. Uit vroegere gesprekken herinner ik me alleszins dat ze weinig leest. Desondanks maakte ze in december ’92 zowaar deel uit van de “lezersjury” (samen met Fred Brouwers en Wilfried Hendrickx) voor de NCR-prijs, die uiteindelijk werd toegekend aan Eriek Verpale (“Alles in het klein”). Een uitverkiezing waar Liliane ongetwijfeld wel zal achter gestaan hebben…
Alhoewel de titel zogezegd op Zelzate slaat, waar ze zowel een Klein Sicilië als een Klein Rusland of Klein Amerika hebben, is het uiteraard ook een hint naar een van de belangrijkste motieven in Verpales werk, namelijk zijn belangstelling voor kleine (en liefst ook jonge) meisjes.
Ook over de structuur (of eerder het gebrek daaraan) dient iets te worden gezegd. Eigenlijk is het boek een samenvoeging van een paar aparte stukken (en brieven), waarbij de eindredacteur er een beetje met zijn of haar pet heeft naar gegooid. Zo kan je b.v. voor de Nederlandse lezers een verklarende voetnoot vinden voor het Vlaamse “poepen” dat uiteraard “neuken” betekent, maar het probleem is dan dat in het vorige hoofdstuk al dan niet “poepen” juist een belangrijk gegeven was in het verhaal. Dààr was die toelichting dus veel meer op z’n plaats ofwel had men ze helemaal moeten weglaten. Idem voor Gent dat in het ene verhaal gewoon “Gent” heet en in een ander dan weer “G***”. En tot tweemaal toe sleept Eriek ook hier “karrevrachten lectuur weg uit Daisne zijn boekentempel” (tweemaal letterlijk dezelfde wending, de tweede keer p.65, de eerste keer heb ik het niet genoteerd, want toen vond ik dit natuurlijk gewoon een mooie zin). En dat het Academisch Ziekenhuis nu Universitair Ziekenhuis wordt genoemd, komt ook als een running gag een paar keer terug…
OLIVETTI 82
Op 19 april 1993 zag ik in Arca de toneelversie van “Olivetti 82”, de eerste samenwerking van Eriek Verpale met Bob De Moor. Bob levert een schitterende prestatie als Bernard Van de Wiele, de natuurlijke zoon van de Joods-Canadese soldaat Uri Krakower, die door z’n moeder wordt gepest omdat ze hem verantwoordelijk acht voor de moord (door een zigeuner) op z’n halfzuster Claudine (de dochter van haar dokter, De Vlaeminck, wiens suikerzieke vrouw Louise hem niet meer seksueel “van nut” kan zijn). Bernard vindt z’n echte identiteit bij de ouwe Gentse jood “Mossel” (Moshe) Greenberg, die hem jiddisch leert en waardoor hij belangstelling krijgt voor de jiddische literatuur.
Als hij dan Germaanse gaat studeren bij Schrickx (8) “die Engels doceert in het Antwaarps” (Verpale schuift hier handig autobiografische elementen in, maar omdat Bernard een oorlogskind is, vergist hij zich wel op één punt: in die tijd kon men Duits nog niet “laten vallen”, dat kon pas het jaar vóór mij), wordt hij verliefd op de joodse Rachel De Vries, maar die wijst hem af omdat hij geen “echte jood” is.
Op basis van een elpee van Leonard Cohen (waarover hij als Canadese jood zijn thesis had gemaakt; iets wat ook fantasie is, want precies Yoke Massa uit het jaar vóór mij had dit gevraagd maar heeft ze uiteindelijk nooit ingeleverd) maakt hij dan kennis met Suzanne (!) Van Beveren, de dochter van een collaborateur die nog in de leeuwenkooi is opgesloten in de Antwerpse zoo.
Het huwelijk loopt verkeerd wegens het drankprobleem van Suzanne, maar Bernard concentreert zich volledig op de opvoeding van zijn dochter Evelyne. Als Suzanne naar de Ardennen trekt voor een ontwenningskuur, maakt Bernard daarvan gebruik om met zijn dochtertje naar de zoo te trekken, wat hem normaal door zijn schoonvader is verboden. Nadien dansen ze een jiddische tango in een sjiek restaurant. Diezelfde nacht wordt echter John Lennon doodgeschoten op dezelfde manier als die jiddische dichter en dat ontroert hem zozeer dat zijn 11-jarig dochtertje hem vraagt de tango te dansen. En dat had ze beter niet gedaan? Want wie heeft er tien jaar later eigenlijk Dr.Daniel Greenberg vermoord en waarom? Een prachtige tekst, waarin poëzie, dialect en jiddisch schitterend in elkaar vloeien en, nogmaals, een ongelooflijk knappe prestatie van De Moor.
VERTELTHEATER
Tegen Pascal Verbeken vertelt Eriek Verpale in “De Gentenaar Magazine” van 21/2/1997 over deze samenwerking: “Onze ideeën over theater lopen nogal gelijk. Bob wil verteltheater brengen waarin het ongewone wordt gezocht in het alledaagse. Dat is ook precies wat mij bezighoudt. Je mag dit best een traditionele visie noemen. Met alle respect, maar het slag theater waarbij op scène tien kippen worden geslacht, interesseert me maar matig. Ik ben absoluut vóór het experiment, maar in het verleden is men te ver gegaan. Verstaanbaarheid, herkenbaarheid en vakmanschap waren te lang verdachte woorden waardoor het publiek zich van het theater heeft afgekeerd.”
Die belangstelling voor “verteltheater” gaat duidelijk terug op zijn frequente bezoeken aan een lokaal café “bij moeder Zulma”. Tegen Lut De Block vertelt hij hierover: “Ik sta daar altijd met mijn mond vol tanden te kijken en te luisteren naar mensen die doodgewoon naar de fabriek gaan, hun job doen, zich daarna vol gieten met een aantal trappisten, vette moppen vertellen en voor het overige gewoon gelukkig zijn. Probleemloos. Zappend an het ene sportprogramma naar het andere. Of naar de seksfilm op Filmnet.”
“Ik zou gerust met hen willen ruilen,”
verrast De Block ons met een confidentie, maar we moeten nog tot aan dat “verteltheater” geraken, dus laten we Verpale verder aan het woord: “Hier bestaat ook nog een praatcultuur, of beter een vertelcultuur. De mensen hier gaan gewoon bij elkaar zitten of zoeken elkaar op om te vertellen wat ze hebben meegemaakt op hun werk, of destijds in het leger,of in de oorlog, of ze vertellen van een zoon of een dochter die verongelukt is. Televisie en telefoon zijn natuurlijk prachtuitvindingen, maar het ellendige eraan is dat er toch iets heel menselijks en warms is verdwenen. De hele vertelcultuur is naar de verdommenis.
En daaraan wil Verpale wat doen: “Wat niet geschreven is, heeft naar mijn gevoel niet echt bestaan. Ik probeer al schrijvend een soort chroniqueur te zijn. Maar ik beschouw mezelf niet als een schrijver, en zeker niet als een literator. De noodzaak om te schrijven is er wel. Ik denk dat ik – wanneer ik niet meer zou kunnen publiceren – toch altijd zal blijven schrijven.”
GRASLAND
Eind 1996 stort Bob De Moor zich opnieuw in een Verpale-project met “Grasland”, het verhaal van Freddy Van Durme alias “Den Elvis” (de titel verwijst trouwens naar Graceland). Het procédé is hetzelfde als bij Olivetti: een zeer anecdotische, grappige vertelling leidt uiteindelijk tot een tragische ontknoping (dood van een kind, werkloosheid, overspel). Het wérkt, maar toch zat Olivetti beter in elkaar. Het ging dieper. Het thema van het racisme werd b.v. beter aangepakt.
In tegenstelling tot de aanpak van Jo De Meyere in Juvenalis, worden de cliché’s hier nochtans wél op hun plaats gezet (Van Durme werd ontslagen bij het openbaar vervoer omdat hij een Turk met een pak friet uit zijn bus had gezet; daar hield hij een wrok aan over, die natuurlijk niet afnam als bleek dat het een Turk was die zijn zoontje Aron had doodgereden; als echter blijkt dat die man daar echt niets kon aan doen, wordt uiteindelijk diens dochtertje nog een surrogaatkind voor het echtpaar Van Durme-De Koninck, tot zijn “Keuninkske” zich door een andere Elvisfan wél een kind laat maken – hijzelf mocht er niet meer aankomen sinds de dood van Aron), maar het is allemaal nogal voorspelbaar. Verpale voorspelde al tranen bij het schrijven, en jawel hoor (gezien in het PSK op 21/1/1997).
Daarna was er “Voor u geknipt” en dus niet “Kort geknipt” zoals oorspronkelijk aangekondigd, want deze werktitel werd uiteindelijk verlaten voor “Voor u geknipt”. Nochtans is kapper Ignace Huylebroeck gespecialiseerd in het knippen van een “brosse”, wel degelijk “kort geknipt” dus. Maar het meest is hij bekend als “de late coiffeur”. Omdat hij zo laat open blijft.
DE TRAGE COIFFEUR
Zijn voorganger stond bekend als “de trage coiffeur”, een naam die geen verklaring behoeft, maar die ook meegeeft dat deze man vele verhalen kwijt moest tijdens het knippen.
Dat zouden we ook kunnen zeggen van Eriek Verpale, de auteur uit Zelzate, die voor Bob De Moor deze derde monoloog schreef. Net zoals bij de twee vorige, krijgen we eigenlijk een wirwar van verhalen over kleine mensen, die uiteindelijk uitmonden in een pakkende ontknoping.
Deze ontknoping is bij elk stuk minder spectaculair, maar juist daarom staan de verhalen ook telkens dichter bij de luisteraars, die zichzelf steeds tegenkomen in de teksten van Eriek Verpale.
DE LATE COIFFEUR
Dat geldt dan vooral voor leeftijdsgenoten, zoals dat ook voor Bob De Moor zelf het geval is. Daardoor lijken deze verhalen hem wel op het lijf geschreven, al is er juist in de aanvangsfase bitter weinig contact tussen auteur en acteur. Zo wist Eriek Verpale helemaal niet dat de vader van Bob De Moor zelf een kapper was. Van zodra hij dat hoorde, vroeg hij Bob uitdrukkelijk hem geen anekdotes te vertellen die zich dan eventueel een weg konden banen naar het stuk. Degenen die zich dus aan verhalen hadden verwacht over het ontstaan van de Gentse Feesten komen bedrogen uit.
Niets belet echter dat Bob zelf een paar trekjes van zijn vader in zijn vertolking zou verwerken. “Maar dat is niet zo,” verzekert de Gentse acteur. “Mijn vader is nu reeds dertig jaar overleden en ik heb het daar heel uitdrukkelijk over gehad in een vorige productie ‘De Reis naar Dux’ die ik samen met Wannes van de Velde heb gemaakt, maar in dit stuk heb ik daar geen gebruik van gemaakt. Het had gekund, hoor, want mijn vader was een echte entertainer die meesterlijk kon vertellen. En in zijn salon heb ik inderdaad veel verhalen gehoord van allerlei mensen, want dat boeide me. Maar eigenlijk kon dit stuk net zo goed over een beenhouwer of een bakker gaan.”
Is het ook daarom dat er geen kapperstoel te zien is? Of was er gewoon geen voorhanden? “Oh, jawel hoor, een heel mooie zelfs,” verklapt Eriek Verpale, “maar uiteindelijk besloot Bob hem te vervangen door die dozen met zijn krantenknipsels.”
“Allemaal uit Het Laatste Nieuws,”
roept Bob. “Met dank overigens aan Dirk Dauw, die me geholpen heeft bij de samenstelling van mijn archief.
Dat knipselarchief is inderdaad een belangrijk onderdeel van het verhaal. De gewijzigde titel verwijst daar trouwens ook naar. Het publiek mag dan ook naar hartelust mee raden naar data van belangrijke gebeurtenissen. Waarmee het duo Verpale-De Moor het kunstmatige van zo’n monoloog (een kapper die in een gesloten kapperszaak tegen een publiek staat te praten!) handig heeft omgebogen naar een aantrekkelijke vorm van “publieksparticipatie”.
Het bewijst ook dat er tot op het laatste moment aan de voorstelling werd gewerkt. Tot een week voor de première was het immers nog altijd de bedoeling dat Bob zich tot een hond zou richten, die de leegstaande zaak was binnengedrongen. Gelukkig heeft men daarvan afgezien. Weet die hond immers veel wanneer de grote dijkbreuk in Nederland heeft plaatsgevonden of wanneer de Estonia gezonken is!
Bob De Moor mag dan nog beweren dat zijn personage net zo goed een beenhouwer of een bakker kon zijn, toch kan men niet ontkennen dat een kapperszaak bij uitstek een plaats is voor sociaal contact. Misschien is dat nog meer het geval voor vrouwen, waar de (liefst homoseksuele) kapper vaak een soort van psychiater is, maar ook mannen kunnen zich laten gaan als ze “een warm frictionneke” krijgen. Bovendien vormt het praten in een spiegel natuurlijk een mooie metafoor voor het publiek.
Ge denkt dat ze bij u komen omdat ge zo’n goede coiffeur zijt,” is zijn slotzin. “Maar ’t is eigenlijk gewoon omdat ge de enige zijt die tot tien uur ’s avonds open is.” Waarmee de hele tragiek van de voorstelling wordt samengevat. Een leven dat zo waardeloos is als een bijeengespaard archief over de twintigste eeuw, terwijl het nu allemaal op CD-rom staat…

Ronny De Schepper

(1) Eriek Verpale, Olivetti 82, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1993, p.29.
(2) Ibidem.
(3) Idem, p.31.
(4) Ibidem.
(5) Het merkwaardige is dat Verpales definitie van “scheppend proza” (Katse nachten, p.105) dezelfde is als die van Stanne wat mijn familienaam betreft. En dat vormde op zijn beurt dat weer de inleiding tot het feit dat de afscheid nemende Willem Pée mij delibereerde na een slecht examen Nederlandse taalkunde in eerste kan. Maar dat verhaal vind je elders op mijn blog.
(6) Eriek Verpale, Olivetti 82, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 1993, p.33.
(7) Idem, p.32.
(8) Idem, p.206.

Referentie
Lut De Block, De rust van de zwerver, Standaard der Letteren, 19 november 1994.

10 gedachtes over “Eriek Verpale (1952-2015)

  1. Over die school van Oostakker. Ik heb daar ook heel kort lesgegeven. Ik deed dat graag. Naar het schijnt deed ik dat ook goed. Bij mijn sollicitatiegesprek in de Sint-Jan-Berchmans-normaalschool van de Broeders van Oostakker zei ik aan de broeder directeur, toen ik voelde dat ik virtueel aangenomen was, dat ik eerlijk wou zijn. Ik zei hem dat ik niet geloofde in het bestaan van God. Dan hebben we exact hetzelfde probleem, zei de man, maar we houden dat onder ons, het is zo al lastig genoeg. Ge kunt morgen beginnen.

    P.S. Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ikzelf deze reactie heb geplaatst, maar ze komt wél van de blog van Siegfried (RDS)

    Geliked door 1 persoon

  2. We waren collega’s toen ik een jaartje werkte in de Boekhouding van chemisch bedrijf PCUK (Kuhlmann) aan de Gentse kanaalzone. Jaren 1975-1976 geloof ik. Toffe gast. Helemaal geen wereldvreemde dikkenek. Na een nachtje stappen in Zelzate met de andere collega’s kon ik blijven slapen op de canapé aan de Langelede in Wachtebeke, waar hij toen woonde. Ik passeer daar vaak op de fiets maar ik denk dat het huis niet meer bestaat. Jaren later zag ik hem nog eens en toen vertelde hij me dat hij op het Groenplein in Zelzate woonde en nog altijd halftijds bij Kuhlmann werkte.

    Geliked door 1 persoon

  3. Mijn herinneringen aan Eriek Verpale zijn grotendeels versmacht in de plooien van de tijd. We zaten samen op kot in de Baudelostraat en hij kwam vaak in mijn kamer om de spelende straatkinderen in het Baudelopark te observeren. Ze duiken trouwens op in zijn eerste verhalenbundel, die ik nog aan Karel (een andere kotmaat) schonk, omdat hij er ook in voorkomt. Eriek en ik zijn ook samen eens naar het Kantientje geweest, een heel merkwaardig etablissement… Ik was meer een man van het Keetje, moet ik zeggen.

    Hugo Claus was een van Erieks grote helden. Hij is hem als jonge snaak nog gaan interviewen in Nukerke waar Claus toen woonde. Er zitten nog wel herinneringen ergens tussen de plooien, maar die wens ik vooral te koesteren. Hij had gerust wat meer kunnen publiceren, maar zijn onzekerheid zat hem wellicht in de weg…

    Geliked door 1 persoon

  4. Eriek heeft lange tijd ook op Lebbeke gewoond.. daar leerde ik hem kennen in 2001. Ik werkte bij de Colruyt en hij kwam daar zijn boodschappen doen. Het waren altijd heel fijne gesprekken.
    Tot ie verhuisde, terug naar Ertvelde…nadien las ik dat hij was gestorven. Ik zal hem nooit vergeten!

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.