Het is ook alweer tien jaar geleden dat de Nederlandse dichter Leo Vroman is overleden. In 2008 pakte hij nog uit met een dichtbundel die hij de toepasselijke titel “Nee, nog niet dood” meegaf. Een jaar later werd hij zelfs wat overmoedig en noemde hij een nieuwe bundel “Soms is alles eeuwig”. Nou, eeuwig is hij niet meegegaan, zoveel is zeker, maar anderzijds doet het mij plezier dat de man, althans geestelijk, in goede gezondheid net geen honderd jaar geworden is.

Gewoonlijk leg ik er de nadruk op dat ik absoluut niet geschikt ben voor het onderwijs. Maar dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat dit altijd het geval is. Zo moest ik op donderdag 20 mei 1976 (van 8.05 uur tot 8.30 uur staat er zelfs bij) een examenles geven in de 1ste LWT-WB van het Koninklijk Atheneum Gent-Centrum (Ottogracht, lokaal 23). En die les ging over het gedicht “Nacht” van Leo Vroman (in het handboek De Gouden Poort VI, p.311). En blijkbaar heb ik dat goed gedaan, want de dame die mij moest quoteren, werd zowaar lyrisch. Zij nodigde mij bij haar thuis uit en vroeg mij om samen met haar een handboek voor het gebruik in de lessen Nederlands te schrijven. Uiteraard is daar nooit iets van gekomen, aangezien ik me zelfs de naam van die mevrouw niet eens meer herinner. Achteraf gezien denk ik trouwens dat zij een crush had op mij. Een oude schuur, weet je wel… Zij was immers een al wat oudere dame, die ik op dat moment als jonge blaag gewoon als “te oud” kwalificeerde en ik zag de erotische mogelijkheden van een dergelijke situatie helemaal niet zitten. Bovendien was ik in die tijd te monogaam voor woorden.
Enfin, ik ben mezelf nu weer aan ’t afbreken, want ik heb hier mijn lesvoorbereiding voor mij liggen en daar sta ik toch wel zelf een beetje van te kijken. Vele jaren later zou ik eens een negatief inspectierapport krijgen omdat ik gewoonweg geen lesvoorbereiding hàd. Dan was dit toch andere koek. Dus daarom tot lering en instructie, hier gaan we:
Leerdoelstellingen
Leerattitude: verwondering
Tweeledig: vorm vs. inhoud
– vorm: esthetisch (dit gedicht, maar ook – en vooral misschien – de parabel uit “De Kleine Johannes” die eraan ten grondslag ligt);
– inhoud: metafysisch (vragen oproepen).
Expressieve lectuur (aangezien het een ernstig, beschouwend en ontroerend gedicht betreft, houdt dit meteen ook een bijdrage tot affectieve of emotionele vorming in)
Bouw en gang van de les
1.Inleiding: motivering van de leerlingen
Aanknopen bij hun belangstellingssfeer: op de lp “Tussen Hemel en Aarde” van Dimitri Van Toren (zijn tweede, dus rond 1969) staat een nummer op tekst van Leo Vroman, “Vrede”. Hierin komt de slagzin “Vrede, godverdomme, vrede!” voor, waarvan een poster in omloop is. Even verwijzen naar het feit dat Leo Vroman tijdens W.O.II in een Japans krijgsgevangenenkamp heeft gezeten.
2.Lectuur van het gedicht door mezelf. Leerlingen volgen met boek open of gesloten naar keuze.
(Heel) korte woordverklaring: talrijke (gedachten) keren niet
Even informeren of voor het overige alles duidelijk is in lexico-grammaticaal opzicht.
Oppervlakkige vragen: rijm of niet? prosodie (versmaat, scandering, regelmatig aantal lettergrepen, regelmatige afwisseling beklemtoond/onbeklemtoond) of niet? even kijken naar geboortedatum en jaar van publicatie; slotsom: tracht het gedicht te situeren.
Oplossing: voorloper van de vijfitgers (derde vernieuwing in de Nederlandse Literatuur: eerste was Nieuwe Gids/Van Nu en Straks; tweede na W.O. I, het expressionisme)
Een paar namen: Paul Rodenko, Lucebert, Simon Vinkenoog, Jan Walravens, Louis Paul Boon, Hugo Claus
Vroman zelf is niet volledig onder te brengen bij de een of andere richting; zoals bijna alle auteurs na de Tweede Wereldoorlog heeft hij wel de invloed van het existentialisme ondergaan (Sartre, Camus, absurditeit, humanisme)
3.Karakterisering van Vromans poëzie aan de hand van dit gedicht.
Titel: letterlijk of niet?
Daar hij als beeld voor God een lamp gebruikt, die schijnt in de duisternis, is het in tweede instantie natuurlijk wel “letterlijk”, maar in feite is het natuurlijk figuurlijk, meer bepaald zijn negatieve ervaringen bij het herhaaldelijk zoeken naar een bewijs voor het bestaan van God en meteen ook naar een bestaansreden voor deze wereld, dit leven, zijn eigen leven.
Haal dit “negatieve” uit de tekst: dieper, niet buigen, wereldrand (roept beeld van afgrond op), spaarzaam, blinde duisternis, niet overtuigen, verste nadering, hol gebied, keren niet, verlies, pijn, verminkte, wreed, blindelings, stilste, zieke, te pletter
Toch haalt hij juist uit al dit negatieve ook iets positiefs: waar zit de omslag? (v.9; geaccentueerd door de break midden in een zin)
Is dit niet paradoxaal? (schijnbare tegenstelling) cfr. pijn = lust; wreed en zeker
Verklaring? (Hij vindt geen verklaring voor Zijn bestaan, maar ook niet voor zijn bestaan, hij wéét dat hij bestaat, analoog zou Hij dus ook kunnen bestaan. M.a.w. hij klampt zich vast aan dit geloof (koppig spelen; pijn die tot een lust verdooft) omdat hij een reden zoekt voor zijn eigen bestaan en er anders geen kan vinden. Als een dia projecteert hij zijn leven op een wand, vóór en dank zij een goddelijke lamp/lichtbron.
Is hij dus een existentialist? Neen.
Is hij beïnvloed door het existentialisme? Ja. De twijfel + moderne strekking in de theologie (Paul Tillich): God is dood, de communicatie met God (net als die tussen de mensen onderling) is uitgevallen. We staan er alleen voor, we tasten blindelings rond in de nacht.
Tegenstelling tussen de eerste twee en laatste drie verzen:
v.1-2: cfr. Leo Vroman is bioloog, wis- en natuurkundige (werkzaam in de VS); bios = leven, in essentie zoekt hij dus naar de oorsprong van het leven; hij vindt die niet in de fysica (dieper naar voren … wereldrand) maar misschien wel omdat het onderzoek nog niet ver genoeg gevorderd is (spaarzaam verlicht). Hij zoekt het dus “boven” de fysica en komt zo op het meta-fysische plan terecht.
V.14-16: de mens kan niet meer in contact treden met God maar “wellicht hoort” God wel onze “gedachten” (pogingen). Uitgaande van het gegeven dat God al-machtig is, dus alleszins machtiger dan de mens, veronderstelt Vroman dat Hij de kloof wél kan overbruggen.
4.Vergelijk met een passage uit “De Kleine Johannes” die bewust of onbewust aan de oorsprong ligt van dit gedicht.
Ik ga zeker niet beweren dat Vroman dit gedicht geschrevenheeft met het boek van Frederik van Eeden op zijn schrijftafel, maar het is wel bijna ondenkbaar dat een literator als hij op 34-jarige leeftijd het boek nog niet zou hebben gelezen en dan kan het best zijn dat hij zonder zich ervan bewust te zijn bijna een identiek beeld heeft gebruikt. De gelijkenis is op z’n minst frappant en het bestuderen waard. Overigens is de parabel uit “De Kleine Johannes” en het boek zelf een pareltje uit onze literatuur en mogen we niets onverloet laten om deze “stof” steeds opnieuw te laten actualiseren (p.34).
Terzijde: wat is een parabel? “gefantaseerd verhaal met moraliserende strekking, dat zijn werking uitoefent door analogie”. Cfr. bijbel, Japanse Steenhouwer (Multatuli).
Verschil met fabel: meer verheven toon; religieuze of morele strekking; geen dieren.
Dus hier fabel? Ik vind van niet…
C.Oefeningen en toepassingen
Expressieve lectuur
D.Gebruik van het bord
Eventueel voor moeilijke woorden. Normaal zou ik ook een leerling het gedicht op het bord kunnen laten schrijven (ikzelf heb een afschuwelijk geschrift, sic) om dan de belangrijke woorden met verschillende kleurkrijtjes te laten onderstrepen; wegens tijdsgebrek vervalt dit echter.
E.Welk ander didactisch materiaal werd gebruikt?
Frederik van Eeden, De Kleine Johannes, Manteau.

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.