Het is vandaag negentig jaar geleden dat Arthur Conan Doyle, de schepper van Sherlock Holmes, is overleden (foto YouTube).

De krantenfeuilletons hebben een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van de “canon” van het detectiveverhaal. Arthur Conan Doyle stelde namelijk vast dat de bladen twee soorten verhalen opnamen: enerzijds ellenlange feuilletons en anderzijds kortverhalen. Beide hadden hun nadelen: als je een aflevering miste van het feuilleton, dan kon je niet meer volgen, maar de kortverhalen lieten je vaak op je honger. Daarom vond hij een “kruising” van de twee uit: telkens afgeronde verhalen, maar wel met enkele personages (Holmes, Watson, Moriarty…) die steeds weerkeerden (*).
Arthur Conan Doyle schreef zijn verhalen rond de eeuwwisseling (zijn eerste, “A study in scarlet”, dateert van 1888) omdat hij als oogarts zonder patiënten zat, maar hij werd vooral in de jaren twintig erg populair. Zelfs Umberto Eco brengt in “De naam van de roos” hulde aan het Conan Doyle-duo door zijn hoofdfiguur William van Baskerville te noemen en zijn jonge assistent die alles optekent voor de lezer, Adson de Melk.
Dit eerbetoon is opmerkelijk want de faam van Arthur Conan Doyle (1859-1930) kreeg wel zware klappen na de Eerste Wereldoorlog en het zou nooit meer goed komen. Zo wees men er bijvoorbeeld op dat de eerste verhalen van Doyle niet enkel onder de invloed stonden van Edgar Allan Poe, maar dat hij soms stukken gewoon had overschreven! Idem wat Emile Gaboriau betreft, de auteur van de verhalen van speurder Monsieur Lecoq. Niemand minder dan Alfred Douglas, de vriend van Oscar Wilde, beschuldigde hem hierbij van plagiaat.
Nochtans is het voornaamste incident van een heel andere aard (**): Doyle moeide zich namelijk in de discussie rond het bestaan van elfen en feeën. Toch wel merkwaardig voor een wetenschappelijke geest die bijvoorbeeld de recente ontdekking van de uniciteit van de vingerafdruk van de Duitser Robert Heindl tot gemeengoed zou maken.
De feeëndiscussie (“The Cottingley Fairies”) was in 1917 gestart na foto’s van de 12-jarige meisjes Elsie Wright en Frances Griffiths. Uiteraard bleek later, zij het pas in 1983, dat de meisjes de foto’s hadden getrukeerd, op een uiterst eenvoudige manier zelfs: de gefotografeerde elfjes waren krantenknipsels! Eén van de redenen waarom ze hun geheim zo lang hadden bewaard, had juist te maken met hun respect voor Conan Doyle: zij konden de man niet erger op zijn bek doen gaan als reeds het geval was. Houdini daarentegen was één van de grote tegenstanders van heel dit gedoe. Ook van Doyle’s eerste echtgenote, Louise Hawkins, die beweerde een medium te zijn. Daarom is het zo erg dat in de biografische film over deze boeienkoning, geschreven en geregisseerd door Pen Densham in 1998, op het einde gesuggereerd wordt dat er toch geesten bestaan die contact kunnen opnemen met de overlevenden.
Anderzijds is het wel merkwaardig dat bij het zien van “The lost world” uit 1925 deze Harry Houdini dacht “levende” dinosauriërs op het scherm te zien evolueren. Deze film – en eigenlijk àlle dergelijke films die dinosauriërs en mensen samenbrengen, wat wetenschappelijk gezien natuurlijk onmogelijk is – was namelijk gebaseerd op het gelijknamige kortverhaal van… Arthur Conan Doyle uit 1912. Arthur Conan Doyle, a close friend of Percy Fawcett, modeled the character of Professor Challenger in The Lost World on him. Fawcett disappeared in 1925, but his legend endured in fictional form. Zelfs in 2016 werd er nog een film gedraaid, gebaseerd op zijn leven: “The Lost City of Z”.
Politiek gezien valt Doyle als Brits nationalist ook in het rechtse kamp te situeren, maar dat belette hem niet om uit te varen tegen onze eigen Leopold II. Deze opinies ventileerde hij vooral in lezersbrieven, alles samen goed voor zo’n vierhonderd pagina’s (John Michael Gibson & Richard Lancelyn Green, “The unknown Conan Doyle: letters to the press”, Seeker & Warburg, 1986), waarbij dan nog veel van die (vrij onnozele) spiritistische brieven zijn weggelaten (al is de – voor ons – leuke polemiek over het feit waarom geesten gewaden dragen, wél opgenomen). Eigenlijk heeft hij op dat vlak maar één concurrent: George Bernard Shaw. Opmerkelijk is hun beider polemiek over het zinken van de Titanic. Volgens de socialist Shaw hadden de mannen uit eerste klasse weinig of geen voorrang verleend aan de vrouwen uit tweede en derde klasse, de conservatief Doyle bestreed dit uiteraard, net zoals hij het vrouwenstemrecht verwierp.

Ronny De Schepper

(*) Julian Barnes, Arthur & George, p.61.
(**) Martin Gardner, The Irrelevance of Conan Doyle (in “The Night is Large”).

Een gedachte over “Arthur Conan Doyle (1859-1930)

  1. ben toevallig het verzameld werk aan het lezen van Doyle (de verhalen van Holmes), en wat andere zaken zoals zijn boek over de Boer-oorlog: het leukste aan Holmes ‘(naast de verhalen op zich) zijn de dialogen en zijn aforismen, onvoorstelbaar knap schrijver die Doyle. het verhaal over de baskervilles is één van de leukste verhalen om te lezen

    Dat sommige mensen van Holmes een homo maken, al dan niet serieus of parodie, is onbegrijpelijk: de verhalen zijn de meest aseksuele die ik ken (het relationele/seksuele gaat ook helemaal voorbij aan het doel van die verhalen), en los daarvan is er daar geen enkel aanleiding voor. Zulk een vertekening weerspiegelt enkel de ideologische obsessies van onze culturele elites.

    toevallig dat ik deze verhalen juist lees, maar ik vond het informatief leuk artikel

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.