Vandaag is het al twintig jaar geleden dat de Amerikaanse folk- en protestzanger Derroll Adams is gestorven. Enkele jaren geleden werd over hem de documentaire “I was born in Portland Town” gedraaid, want Adams is inderdaad geboren in Portland Town in de VS (in 1925), maar gestorven in Antwerpen (in 2000), want het is n.a.v. Expo ’58 dat Adams in ons land is blijven “plakken”. Het verhaal wordt (naast vele andere) hieronder verteld…

WE WANT BREAD, AND ROSES TOO
De eerste protestliederen in de Verenigde Staten kwamen uiteraard van de bevolkingsgroep die er het meest reden toe had en die bovendien steeds een traditie had lief en leed muzikaal te verwoorden: de zwarten. Reeds toen ze nog slaaf waren zaten in hun worksongs, blues en gospels vormen van protest verscholen, want dat kon natuurlijk niet openlijk omdat ze totaal onbeschermd waren en overgelaten aan de willekeur van hun meesters. Pas wanneer ze – althans op papier – hun vrijheid hadden veroverd na de Civil War (1861), konden ze hun grieven duidelijker verwoorden. Bekende protestblues zijn b.v. “Bourgeois blues” van Leadbelly (Huddie Ledbetter) en “Get back” van Big Bill Broonzy.
De eerste grote bekende blanke protestzanger is Woody Guthrie (1912-1967). Ondanks alle toegevoegde Hollywood-romantiek is de filmische biografie van Hal Ashby “Bound for Glory” een aanrader, al was het maar ter kennismaking met deze man.
De arbeidersliederen in de Verenigde Staten hebben steeds zeer nauw in contact gestaan met de syndicale beweging. De eerste Amerikaanse arbeidersliederen dateren uiteraard nog van vóór Woody Guthrie. Daar de zogenaamde “unions” er op een zodanige manier gestructureerd zijn dat ook de patroons erin vertegenwoordigd zijn en er zelfs de eerste violen spelen, moesten de echte syndicalisten in de eerste plaats déze organisaties bekampen vooraleer te kunnen overgaan tot de oprichting van échte, strijdbare arbeidersorganisaties.
Zij deden dit meestal op een pacifistische manier, wat sterk contrasteerde met het beestachtige geweld waarmee ze bestreden werden.
Een vorm van pacifistische actie is natuurlijk het zingen van liederen en dat is wat de Zweedse immigrant Joël Hillström, beter bekend als Joe Hill, deed in het Amerika van vóór de Eerste Wereldoorlog (cfr.de textielstaking uit 1912 met de slogan “We want bread, and roses too”). Velen zullen zich wel de film van Bo Widerberg herinneren over hoe hij met een valse aanklacht door het Amerikaanse gerecht ter dood veroordeeld werd. (*)
Joe Hills voornaamste “misdaad” was echter dat hij een militant was van de “Industrial Workers of the World”, een anarcho-marxistische syndicale organisatie, want zoals gezegd zijn de officiële “unions” in de Verenigde Staten (“The American Federation of Labor”) geen arbeidersorganisaties zoals bij ons, maar corporatistische en solidaristische verenigingen. Dat wil zeggen dat ook de werkgevers erin vertegenwoordigd zijn en dat er geen contacten zijn tussen de verschillende vakverenigingen (aan de basis toch niet). Dat betekent dus dat mogelijke opposities dikwijls reeds binnen de bond zelf worden onderdrukt (door de aanwezigheid van de patroons) en dat als een bepaalde bond dan toch een actie voert, deze meestal niet op de steun van de andere kan rekenen. Die AFL bestaat nu nog en is o.m. erg belangrijk bij de presidentsverkiezingen. Zij hebben banden met de mafia (cfr. de film “On the waterfront”) en steunen daarom meestal de meest rechtse kandidaat.
De IWW werd geregel­d op bloedige wijze uiteengeranseld (dat is b.v. te zien in de film van Widerberg en ook Guthrie heeft er een aangrijpend nummer over geschreven) door de gorilla’s van de AFL, terwijl de IWW zelf nogal pacifistisch te werk ging. Zo was een van hun strijdwapens dus liederen maken (b.v. “Mister Block” over de AFL).
REVENGE SONGS
Maar veel leverde dat niet op. Men kan zich afvragen waarom. Jacky Huys stelt die vraag in “De Morgen” van 9/1/1988 aan de (verstandige) popzanger Billy Joel: “Je stamt zelf uit een arbeidersmilieu (bovendien is zijn vader een Duitser en zijn moeder Britse, RDS). Heb je er enig idee van waarom socialisme – laat staan communisme – op een paar perioden na geen schijn van kans heeft gehad in Amerika?”
Het antwoord van Joel is veelzeggend: “In de crisisjaren ’30, tijdens de depressie, was die kans er – éven maar – toen de vakbonden een reële macht hadden en men socialisme als een valabel alternatief begon te bekijken. Maar het is de Amerikaanse mentaliteit: de arbeiders hier willen niet dat iedereen evenveel heeft, nee, ze willen allemaal wat de baas heeft. Da’s de levensstijl hier: het is niet nodig dat iedereen een auto heeft, als zij maar een slee hebben zoals de baas. En dat noemen ze: de Amerikaanse droom. In Rusland heb ik gemerkt dat men het ook materieel beter wil voor zichzelf en zijn kinderen. Kijk, socialisme is een briljant idee. Op papier. Maar het is moeilijk om iedereen de idee te laten ondersteunen.”
De mentaliteit die Joel hier schetst vinden we ook terug in de zogenaamde revenge songs, een typisch verschijnsel in de volksmuziek: de knecht die tijdens de afwezigheid van de baas diens plaats in het echtelijke bed inneemt b.v. Dat dit anderzijds niet helemaal uit de lucht was gegrepen, moge blijken uit het feit dat het een dergelijke dame was die Joe Hill blijkbaar wilde beschermen, toen hij weigerde zijn alibi bekend te maken.
Na zijn dood werd Joe Hill vereerd als een held en werd er een lied geschreven waarin gesteld wordt: “Neen, Joe Hill, neen je bent niet dood, je leeft overal waar de arbeiders opkomen voor hun rechten”. Dit lied wordt onder andere gezongen door Paul Robeson en Joan Baez (**).
WOODY GUTHRIE
Diezelfde syndicale strijd voerde ook Woody Guthrie tussen de twee wereldoorlogen. Hij ging echter verder dan Joe Hill, zowel wat de muziek als wat de teksten betreft. Joe Hill schreef zijn teksten op bestaande muziekjes, soms zelfs (zoals “Pie in the sky”) op muziek van het Leger des Heils, nogal zoetsappig dus, terwijl Woody Guthrie zich eerder baseerde op de echte volksmuziek van de arme landarbeiders. Zo wordt hij wel eens de vader van de blanke blues genoemd.
Ook zijn teksten waren concreter. Hij schreef een heleboel liederen over de burgeroorlog in Spanje, over Sacco en Vanzetti enzovoort. Een ander geliefkoosd thema van hem was de zoektocht naar “het beloofde land”, zoals in het liedje “Do-re-mi”. In Oost- en Midden-Amerika dacht men dat het beloofde land in het verre westen, meer bepaald in Californië lag. Vele arme mensen trokken er heen met de bedoeling er rijk te worden of althans toch wat comfortabeler te kunnen leven. Maar als je geen poen hebt, zo zegt Woody, dan kom je er ook dààr niet aan te pas. “The do-re-mi” is inderdaad het geld.
In 1946 werd een meer specifiek muzikale beweging opgericht: “People’s songs” en “People’s Artists” met hun fameuze hootenannies. De eerste hootenannies (meestal op campussen van universiteiten) waren dus wel degelijk politiek getint, nl. syndicalistisch en anti-fascistisch. Ze waren echter niet “puur” communistisch, zoals senator McCarthy het pers se wilde voorstellen tijdens zijn befaamde heksenjacht. Woody Guthrie b.v. schreef wel voor het communistische dagblad “Daily Worker” maar was eigenlijk sociaal-demo­craat, zegt men. Maar dan toch een heftige zoals blijkt uit zijn liederen over de Spaanse burgeroorlog. Op zijn gitaar stond: “This machine kills fascists“. De latere Engelse Dylan-kloon, Donovan, liet dan ook op zijn gitaar zetten: “This machine kills hypocrits“.
De naar België uitgeweken Derroll Adams (***) vertelt in “Portland Town” over deze toestanden. Het is immers de tijd van de oorlog in Korea en dit nummer is geïnspireerd op een echtpaar van zo’n zestig jaar uit Portland (Oregon) dat hun enige zoon in die oorlog had verloren. In die tijd, zegt Derroll, mocht men daarover echter niet klagen. Als men dat deed werd men voor het gerecht gebracht (het fameuze “Bureau van Onamerikaanse Activiteiten”) op beschuldiging dat men communist was. Dat etiket was voldoende om niet meer veilig op straat te kunnen lopen. Men kon dan afgeranseld worden en voor dood achtergelaten zonder dat de politie tussenbeide kwam…
Een lid van Woody’s groep (The Almanac Singers), Pete Seeger, zoon van een “muzikaal archeoloog” wat de volksmuziek aangaat en van de ten onrechte vergeten componiste Ruth Crawford, was wél communist (****). Het was precies déze man die verder ging met de hootenannies, nadat de People’s Songs verboden waren door Joe McCarthy, gesteund door de AFL en door een campagne van de “New York Times”. In de vroege jaren vijftig waren die zogenaamde “hootenannies” met mensen als The Weavers inderdaad zo links van signatuur, dat in deze periode van McCarthisme er andere “hootenannies” ontstonden, waarbij men eerst trouw moest zweren aan de Amerikaanse grondwet vooraleer te mogen optreden! Een comedy-duo Allen & Grier bracht hier zelfs een parodie over uit: “It’s better to be rich than ethnic”. Het mocht niet baten: Seeger vond dit “de meest smakeloze folkgroep ooit” (Leo Blokhuis, Het Plaatjesboek, p.118). De mannelijke helft van het duo was Jake Holmes, die later o.a. de componist zou worden van “Dazed and confused” van Led Zeppelin. (Pete Seeger zou later ook het protest tegen de elektrische Dylan aanvoeren.)
THE TIMES THEY ARE A-CHANGIN’
Ondertussen was Amerika echter (muzikaal) in beroering gebracht door iets heel anders: de rock’n’roll. En alhoewel er weinig “protestrock-teksten” zijn (misschien een paar van Chuck Berry), toch wierpen de heksenjagers zich nu op deze muziek omdat ze als muziek subversief werd beschouwd. En eigenaardig genoeg werd door rechts nu juist de folk ingeroepen als “remedie” tegen deze nieuwe kwaal. Met veel barnumreclame werden mensen als Harry Belafonte, het Kingston Trio en Peter, Paul and Mary de ether ingeslingerd. Het bleek echter een misrekening te zijn. Niet alleen kenden deze mensen slechts heel weinig succes bij de jeugd, bovendien zat een nieuw venijn in hun staart. Eén van de grootste successen van Peter, Paul en Mary was immers “Blowin’ in the wind” van ene zekere Bob Dylan, die overigens ook reeds mondharmonica had gespeeld op een elpee van Harry Belafonte. Zijn eerste elpee dateert al van 1961, maar hij zou pas doorbreken nadat The Byrds met “Mr.Tambourine Man” het aangezicht van de popmuziek hadden veranderd. De tijden waren er immers rijp voor: de oorlog in Viëtnam, de dienstweigeraars, de beweging voor de burgerrechten, de anti-atoommarsen…
Opnieuw moest de Amerikaanse regering in het defensief spelen: op last van het Ministerie van Buitenlandse Zaken werden groepen in elkaar gestoken zoals “Sing Out ’65” (toppunt van perversie: Sing Out was namelijk een bestaand, links, muziekblad) en de bekende “Up With People”.

Pat Boone

Oudgediende Pat Boone deed ook z’n duit in het zakje met het nummer “Wish you were here, buddy” met onder andere de passage:

“Ik ben op vakantie in Zuid-Vietnam
Met alle onkosten vergoed
Ik heb mijn eigen geweertje, een fantastisch uniform
En een taak die moet volbracht worden
En we moeten echte kogels ontwijken
Jongens, dat is nog eens fijn!”

Uiteraard verwijt Boone de draft resisters dat ze te laf zijn, maar hij doet dat dan ironisch door nota bene een vergelijking te maken met Cassius Clay, die zélf een draft resister was (en daarvoor zowaar zijn wereldtitel boksen werd ontnomen)!

“Oh, I know you’re not scared
You’re a real brave guy
You’re a regular Cassius Clay”

Maar gewoonweg om te kotsen wordt het, wanneer mijnheer Boone ook nog meent zowaar met doodsbedreigingen uit te pakken:

“And when the whole
Durn mess is through
I’ll put away my rifle
And the old uniform
And I’ll come looking for you”

En natuurlijk wie zijn de eersten op zijn lijstje?

“I wanna introduce
You to them Comms”

23 fascist threat and commie lies

Meer van hetzelfde vind je bij Janet Greene met “Commie lies”.
Maar nog erger (want veel succesvoller) was sergeant Barry Sadler met zijn “Ballad of the green berets”, een ode aan de Amerikaanse troepen die in Vietnam vochten. (*****)
1968 VIEL IN 1963
Dat Dylan nog een belangrijker rol heeft vervuld dan Guthrie lijdt geen twijfel. Hij heeft immers op wereldvlak bereikt wat Woody enkel binnen de eigen grenzen lukte. Toch moeten we ook kunnen toegeven dat Robert Zimmerman (zoals hij echt heette) nooit Bob Dylan zou geworden zijn, indien Guthrie er niet was geweest, noch de zwarte voorbeelden waarop Woody zelf zich reeds had beroepen. En ook op tekstueel gebied (Guthrie bleef steeds zeer eenvoudig en zou de ingewikkelde teksten van de latere Dylan zeker verworpen hebben) moeten we vaststellen dat Dylan eigenlijk toch niet zo origineel was. Zoals we trouwens uit zijn pseudoniem kunnen afleiden was hij beïnvloed door dichters als Dylan Thomas, T.S. Eliot, Allan Ginsberg, Lawrence Ferlinghetti…
Maar zoals gezegd: Dylan heeft internationaal een kettingreactie doen ontstaan die vooral in de jaren zestig aanleiding heeft gegeven tot protestliederen tegen de atoombom, tegen de oorlogsdreiging, tegen de bewapening, tegen het fascisme…

Joan Baez

Slechts enkele namen van artiesten die zijn invloed hebben ondergaan: Joan Baez, Donovan, Simon and Garfunkel, The Byrds, Buffalo Springfield, The Kinks, Country Joe and the Fish (heette oorspronkelijk “Mao and the Fish”, wellicht naar aanleiding van Mao’s zwempartijtje). Om Beatles en Stones niet te vergeten! En dan was er nog Bruce Springsteen, die ooit eens gezegd moet hebben: “Zoals Elvis ons lichaam bevrijdde, zo bevrijdde Dylan onze geest.”
De vaagheid van protestzangers die van politiek eigenlijk geen benul hebben, moest uiteindelijk wel uitmonden in redelijk zwakzinnige teksten als “Eve of destruction” van Barry McGuire (******) en tenslotte zelfs in een alternatief dat eigenlijk ongevaarlijk is voor de kapitalistische maatschappij en daarom rustig kan worden gepromoot: de flower power. The Mama’s and the Papa’s kunnen hier als voorbeeld gelden, maar ook Donovan komt hiervoor in aanmerking.
Anderzijds mogen we niet vergeten we dat de rage van de protestsongs uit 1963 dateert en de muziek de studentenbeweging dus met een paar lengten voor was. Toen zij in 1968 “le pavé” begonnen open te breken om te ontdekken dat daar “la plage” verborgen lag, lagen diezelfde baanbrekers van vijf jaar tevoren reeds uitge­breid op de “plage” van San Francisco van een kanjer van een joint te genieten. Hun revolutionaire aspiraties waren a.h.w. in rook opgegaan…
Een goed voorbeeld daarvan is Judy Dunaway. Begonnen als protestzangeres kwam ze tot de overtuiging dat “the answer is blowing in the wind” en sedertdien maakt ze muziek met lucht die ontsnapt uit ballonnen! (*******)
DE KUNST NAAR DE DOKWERKERS BRENGEN
Al zijn in Amerika de meeste folksingers uiteindelijk dus gezwicht voor de dollars (en wie het niet deed, werd soms tot uiterste wanhoop gedreven, denk aan de zelfmoord van Phil Ochs, die op een bepaald moment toch een klein hitje had maar dan gezongen door Crispian St.Peters, nl. “Changes”), het “onheil” was niet meer te bezweren: de protestrage waaide over naar West-Europa.

Miel Appelmans


Eind jaren zestig zou Tliedboek (een tijdschrift met in de redactie zowel Miel Appelmans als Dree Peremans, om Johan Thielemans niet te vergeten, evenmin als Miel Swillens, André De Bruyne, Walter Moens, Jan Braet en ondergetekende) ertoe bijdragen dat het “luisterlied” uit de sfeer van het kampvuur (Miel Cools, pater Mestdagh, Corneel Bracke…) zou worden gehaald. “Een zanger heeft gevoelens, en daaruit puurt hij poëtische liedjes; hij heeft echter ook gedachten, en daaruit puurt hij kritische liederen,” was één van de credo’s van Tliedboek.
Men is niet blind (of moeten we zeggen: doof?) voor de kritiek die vaak hierop volgt: “Dit is het risico dat je met dergelijke teksten loopt: ze zijn van de eerste tot de laatste letter begrijpelijk en vatbaar voor kritiek. Onvermijdelijk zal de ene ze dus te links en de andere te rechts vinden. Poëtische teksten daarentegen spreken je al dan niet aan, maar ze worden zelden of nooit ontleed of op hun werkelijke waarde getest, zogezegd bij gebrek aan objectieve criteria.” Miel Appelmans en Miel Swillens brachten deze theorie ook in de praktijk via hun teksten voor Miek en Roel.
In Nederland schreef Lennaert Nijgh dergelijke teksten voor Boudewijn De Groot. Aangezien wij destijds onvoorwaardelijk geloofden in het oprecht engagement van “Welterusten mijnheer de president”, zongen wij dat uit volle borst mee en zagen wij de onzin van “en vergeet het vierde van die tien geboden” (“vader moeder zult gij eren”???) door de vingers met als argument dat ze in Holland de tien geboden wat door elkaar hadden geklutst. Maar als ik veel later een interview van Boudewijn De Groot uit die tijd zie, waarin hem voor de voeten wordt geworpen dat de visie die wordt ontwikkeld in het lied “eenzijdig” is, gaat hij daar volledig mee akkoord en zegt letterlijk: “Dat is waar: de Vietcong is even schuldig.”
Ja, zij hebben de Amerikanen uitgenodigd hun land binnen te vallen, zeker? Goe bezig, Boudewijn!
Als het in Amsterdam regent, druppelt het in Antwerpen. De plaatselijke revobeweging was – in tegenstelling tot wat hun naam laat vermoeden – heel wat makker dan provobeweging.
Ludo Loose, de ondertussen overleden voorzitter van de Vlaamse Communistische Partij, weet er alles van…

Ludo Loose_0001



Ludo Loose: In Antwerpen zijn de jaren zestig beduidend vroeger gestart dan pakweg in Leuven. In den beginne was er de VAGA, de Vrije Actie Groep Antwerpen. De leden daarvan cirkelden vooral rond de White Space Gallery en het Gouden Huis. Dit laatste was een associatie van een aantal kunstenaars en enkele progressieven die vonden dat de Antwerpse musea – en dan vooral het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten – maar een dooie boel waren en dat de kunst dringend naar de mensen moest worden gebracht. Zo zijn er toen een aantal initiatieven geweest om bijvoorbeeld in het Koninklijk Museum basketbal-wedstrijden te organiseren of demonstraties van fietsen op rollen. Men wou er een soort open museum van maken. Maar het brengen van kunst naar de dokwerkers bleef een moeilijke zaak en dus ging men naar andere middelen uitkijken. En zo komt het dat men in Antwerpen dan de eerste happenings is gaan organiseren.
– Want uit Nederland kwam Provo overgewaaid?
Ludo Loose:
In dit verband herinner ik me natuurlijk nog zeer goed Koen Calliauw, die zo’n beetje de animator was van de wekelijkse happenings op de Groenplaats. Ook is het zo, dat in het kader van de strijd voor vrede in Vietnam de Jongcommunisten, waarbij ikzelf aangesloten was, aan een reeks happenings deelnamen, waarmee ze zich heel wat problemen op de hals haalden met de Antwerpse partij-instanties…
– Die keken daar heel wantrouwig tegenaan?
Ludo Loose:
Dat zal wel zijn! Men zag het als een kleinburgerlijk gedoe, waarbij figuren op blote voeten en met een blikken trommel rond het standbeeld van Rubens liepen en daarbij in de waan verkeerden dat ze zodoende het kapitalisme omver konden werpen. Dat was ongeveer de teneur van de opmerkingen die we te horen kregen. Wij jongeren zagen die happenings echter als een zeer geschikt middel om bredere lagen van de publieke opinie te bereiken.
– Ook de politie was niet bepaald geestdriftig over jullie optreden…
Ludo Loose:
Met een dergelijke manier van actie voeren was het repressieapparaat op dat ogenblik helemaal niet vertrouwd en dus reageerde men vaak zeer agressief. Maar daartegenover stond dat die agressiviteit voor een stuk werd opgevangen door het uitgesproken ludieke karakter van deze acties. Zo herinner ik me nog zeer goed een demonstratie vlak na het bombarderen van Hanoi. Bij de happening die als protest hiertegen werd opgezet, werden de pankartes en al het ander materiaal onmiddellijk door de politie in beslag genomen. Nu was het zo, dat het nieuws van het bombardement in grote letters op de frontpagina van Volksgazet stond afgedrukt. En dus gingen wij allemaal een krant kopen en al krantenlezend – maar dan uitsluitend de laatste pagina – zijn wij de straat opgegaan. Tja, toen wist de politie helemaal niet meer wat ze moest aanvangen. Moest ze nu ook onze kranten in beslag nemen? Dat was een groots moment.
– Niet lang daarna stapt Koen Calliauw op zijn beurt naar de Jongcommunisten over en vinden we hem terug als animator van de “Duizend Appeltjes”…
Ludo Loose:
Nog een tijdlang hebben we samen een rol gespeeld binnen de Jongcommunisten, maar dan is het tot een breuk gekomen. De aanleiding voor die breuk werd zowaar gevormd door De Rode Vaan. Dat zat zo. Een hele tijd hadden de Jongcommunisten in De Rode Vaan een jeugdbladzijde gehad, maar op een gegeven ogenblik werd die ons afgepakt. Wij eisen onze bladzijde terug en toen Koen ook nog hoofdredacteur van De Rode Vaan werd, dachten we dat we die inderdaad zouden terugkrijgen. Maar dat bleek dus helemaal niet zo te zijn. Binnen de Jongcommunisten in het Antwerpse heeft dit dan tot een reeks spanningen en breuken geleid en uiteindelijk werd een deel van de jeugd uitgesloten, waaronder uw dienaar. Dat is dan het begin geweest van mijn Kabouterperiode.
– Maar ook nu waren de Antwerpse Kabouters van een heel ander ras dan hun Amsterdamse soortgenoten?
Ludo Loose:
In Antwerpen zijn de Kabouters onder heel specifieke omstandigheden en in een geheel eigen vorm ontstaan. Op een gegeven ogenblik kwamen enkele mensen waaronder Sieg Van der Kruys en ikzelf tot de constatering dat de jongeren in ons bestel maar heel weinig in de pap te brokken hadden. Ze hadden geen stemrecht en konden dus ook niet verkozen worden – toen zaten we nog met een kiesdrempel van 21 jaar. We wilden daar wat aan doen en wel door een jongerenlijst in te dienen, een lijst dus van mensen die eigenlijk niet verkiesbaar waren. De nieuwe beweging kreeg de naam van “Kurieuze-neuze-mostaardpotten”, aangezien het een beweging was van jonge mensen die overal hun neus wilden insteken. In dezelfde periode kreeg in Amsterdam de Kabouterbeweging rond Roel Van Duyn een bepaalde impact en algauw kwam er ook in Antwerpen zoiets tot stand. Die twee, de jongerenlijst en de prille Kabouters hebben dan samen met de resten van de Vrije Actiegroep Antwerpen een soort van fusie aangegaan, wat dan uiteindelijk geresulteerd heeft in de Kabouterbeweging in Antwerpen. Een verschil met Amsterdam was ook dat de beweging bij ons meer gepolitiseerd en dus ook meer gestructureerd was. In Nederland, waar de anarchistische invloed veel groter was, lag dat helemaal anders. Toen Roel Van Duyn en enkele anderen op de beruchte bijeenkomst in het Vondelpark met de gedachte uitpakten om de beweging toch iets of wat te structureren, betekende dit dan ook zo ongeveer het einde van de Nederlandse Kabouterbeweging.
– Hebben de ludieke acties van de jaren zestig in Antwerpen sporen nagelaten in de verhouding tussen gemeentelijke overheid en de burgers, meer bepaald de jongeren en de kunstenaars?
Ludo Loose:
Ik denk inderdaad dat er in Antwerpen sindsdien een redelijke tolerantie is blijven bestaan. Je kunt bij ons nog steeds heel veel doen op straat, zonder daarbij gehinderd te worden door de bureaukratische mallemolen. Straatzangers, straattoneel en dat soort dingen zijn in ons stadsbeeld een vertrouwd verschijnsel en tot op zekere hoogte worden ze zelfs gestimuleerd. Ook heel wat kunstgalerijtjes spelen in op het circuit van de Antwerpse straatcultuur. De terrascultuur tiert in Antwerpen dan ook welig. Maar natuurlijk is een en ander ook al sterk gecommercialiseerd. Sommige mensen uit de jaren zestig hebben nu hun eigen bruine kroeg of hun praatkroeg en hebben zich zodoende opgewerkt tot kleine middenstanders. En dus zien ze de terrascultuur vooral in functie van hun kassa. Maar dit gezegd zijnde blijft Antwerpen een plezante stad, ondanks de bekende evoluties van de laatste jaren…
Men ging ook op zoek naar een “woordvoerder”. Die vond men aan de tapkast van de Muze: Ferre Grignard. In tegenstelling tot de Nederlanders zong Ferre in het Engels. Enfin, het léék toch op Engels. Bovendien zong hij b.v. over racisme in de V.S. (“Ring, ring, I’ve got to sing”), maar niet over wantoestanden bij ons. Daarvoor was eerder iemand als Wannes van de Velde van belang. Toen deze op teksten stootte uit de vorige eeuw van de Gentenaar Karel Waeri gaf hij ze aan Walter De Buck en de folkrevival was vertrokken.

Ronny De Schepper

(*) Merkwaardig genoeg werd ook Woody Guthrie ooit van moord verdacht, met name in 1947 toen het lijk van de 22-jarige actrice Elisabeth Short, bijgenaamd “The Black Dahlia”, vreselijk verminkt werd aangetroffen in Los Angeles. (Hoe lichtvaardig deze aanklacht werd geopperd, wordt mede geïllustreerd door het feit dat o.a. ook Orson Welles in aanmerking kwam als “moordenaar”.)
(**) Een en ander blijkt ook uit het lied “Joe Hill”, geschreven door Earl Robinson & Alfred Hayes en vooral bekend geraakt na de uitvoering ervan door Joan Baez op het Woodstock-festival.
(***) Derroll Adams (°1925, Oregon) verliet in 1957 zijn land, uit onvrede met de Amerikaanse maatschappij. Tijdens Expo ’58 trad hij samen met Ramblin’ Jack Elliott op als “The Cowboys” bij een rodeoshow door Sioux Lakota-indianen. De manager ging er met de kassa vandoor en zowel “cowboys” als indianen bleven zonder geld achter in Brussel. Toen Adams en Elliott via benefieten genoeg geld bij elkaar hadden om de indianen terug naar hun land te kunnen laten afreizen, bleven zij hier achter in België. Ramblin’ Jack Elliott keerde later toch terug naar de VS, maar Derroll Adams trouwde hier (met Danny Levy) en vestigde zich in Antwerpen. Pas in 1976 zou hij, samen met Donovan, nog eens een tournee maken door de VS. Hij stierf op 6 februari 2000 in Antwerpen.
(****) Seeger had eerst nog sociologie gestudeerd in Harvard (hij zat in dezelfde klas als John Kennedy), maar als het vak niet aan zijn verwachtingen beantwoordt, dropt hij out en begint een zwervend bestaan als protestzanger. Zijn eerste echte optreden is op het Grapes of Wrath-festival, een benefiet ten voordele van de migranten waarover John Steinbeck het had in zijn boek. Daar heeft hij ook Woody Guthrie leren kennen. Toen hij later samen met Lee Hays en Millard Lampell The Almanac Singers stichtte, zou Woody pas later aansluiten. Dus het is niet helemaal correct van dit “Woody’s groep” te noemen…

(*****) Kort daarna verliet Sadler het leger en ging werken als muzikant, maar kon geen vervolg geven aan zijn eerdere succes. n 1978 schoot hij tijdens een ruzie over een vrouw de countryzanger Lee Emerson neer, waarvoor hij meerdere jaren de gevangenis in moest. Tijdens de jaren 80 werkte hij als militaire opleider in Guatemala. Daar kreeg hij in 1988 een schot in het hoofd, waarbij tot heden niet duidelijk is, of het een geplande aanslag, een zelfmoordpoging, een ongeluk met zijn eigen wapen of een gewone overval was. (Wikipedia)
(******) En toch duikt deze tekst van P.F.Sloane steeds weer op in het onderwijs. Zo ook op 9 november 1971 toen ik een proefles volgde bij de heer Bassez in het Atheneum van de Voskeslaan. Hij kwam, samen met het veel betere “The universal soldier” van Buffy Sainte-Marie (uiteraard in de versie van Donovan) ter sprake in een artikel van ene Michael Duffy dat als lesonderwerp diende.
(*******) DSRG, Ballonnen, Het Laatste Nieuws, 14 april 1994.

(Zeer) selectieve bibliografie
Jaap Kruithof, Geen dier jankt zo ongenadig als de mens, Antwerpen, Hadewijch, 1997.

Een gedachte over “Derroll Adams (1925-2000)

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.